ECLI:NL:RBARN:2005:AU4342
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aandelenlease-zaak en de gevolgen van nietigheid op grond van redelijkheid en billijkheid
In deze zaak, die op 14 oktober 2005 door de Rechtbank Arnhem is behandeld, staat de nietigheid van een overeenkomst tussen de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V. en een gedaagde partij centraal. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst nietig is omdat Dexia ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet beschikte over de vereiste vergunning volgens artikel 9 van de Wet op het financieel toezicht (WCK). Dit leidt tot de conclusie dat de overeenkomst niet vernietigbaar is, aangezien de wet niet alleen de bescherming van een van de partijen beoogt, maar ook een breder belang dient. De rechtbank verwijst naar de parlementaire geschiedenis van de WCK, waarin wordt benadrukt dat een vergunningenstelsel is ingesteld om serieuze ondernemers te beschermen tegen malafide concurrenten en om een ordelijke en transparante markt te waarborgen.
De rechtbank oordeelt verder dat de gevolgen van de nietigheid van de overeenkomst gematigd moeten worden op grond van redelijkheid en billijkheid. Dit betekent dat de rechtsgrond voor de wederzijds verrichte prestaties met terugwerkende kracht komt te vervallen, maar dat het onaanvaardbaar zou zijn om Dexia volledig te benadelen door de nietigheid. De rechtbank stelt vast dat de waarde van de aandelen bij het einde van de overeenkomst mogelijk groter zou zijn geweest dan de ter beschikking gestelde geldsom, wat de beslissing van de rechtbank beïnvloedt.
Uiteindelijk wordt de gedaagde veroordeeld om een bedrag van € 335,69 aan Dexia te betalen, vermeerderd met de contractuele rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en is uitvoerbaar bij voorraad.