ECLI:NL:RBARN:2005:AU1548

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
120044
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensbepaling tussen erven en verkrijgende verjaring in civiel recht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, draait het om de grensbepaling tussen de erven van eiseres en gedaagden. Eiseres, sinds 1974 eigenaar van een perceel, vordert te verklaren dat een geschilpunt van 60 centimeter breed, dat afloopt naar 0 centimeter over een afstand van ongeveer 8 meter, eigendom is geworden door verkrijgende verjaring. Gedaagden, die ook een perceel bezitten, betwisten dit en stellen dat er geen duidelijke erfafscheiding is geweest. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken en verwezen naar een comparitie van partijen. Tijdens deze comparitie heeft eiseres haar standpunt toegelicht en gedaagden hun vordering in reconventie verminderd. De rechtbank oordeelt dat eiseres moet aantonen dat zij gedurende 20 jaar onafgebroken het bezit van de betwiste strook grond heeft gehad. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor het opgeven van getuigen en verdere procedurele stappen. Hoger beroep is alleen mogelijk tegelijk met het eindvonnis. De uitspraak is gedaan op 22 juni 2005 door mr. D.M.I. de Waele.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 120044 / HA ZA 04-2100
Datum vonnis: 22 juni 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. C. Boonman,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. R.H. Ridder van Rappard.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 2 februari 2005 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ter comparitie heeft [eiseres] de conclusie van antwoord in reconventie met producties genomen en hebben [gedaagde 1] c.s. hun vordering in reconventie verminderd. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1 [eiseres] is sinds 1974 eigenares van het perceel met woning en tuin aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie P, nummer 5372. In deze woning woont sinds 1994 de dochter van [eiseres], mevrouw [betrokkene 1].
1.2 [gedaagde 2] is sinds 1973 eigenares (onder meer) van het perceel met woning en tuin gelegen aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie P, nummer 5373 en zij woont daar samen met haar echtgenoot [gedaagde 1]. Zij zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd.
1.3 Zowel in 1997 als in 2001 heeft het kadaster de grens tussen de beide percelen opgemeten.
1.4 Bij brief van 8 juli 2004 heeft [gedaagde 2] aan (de dochter van) [eiseres] het volgende meegedeeld: "In aug 2001 is het kadaster langs geweest en heeft de grens tussen U en ons erf nogmaals aangegeven. Het kadaster heeft met een geel merkteken het erfscheidingspunt aangegeven beneden aan de Rijn. (...) Tot onze spijt en verbazing moeten wij constateren dat U op verschillende plaatsen Uw planten en struiken op onze grond neer zet. Het weghalen van het gele merkteken is ten onrechte. Om een en ander duidelijk te maken waar de erfgrens zich bevind zullen wij de erfgrens versterken en verduidelijken. De planten die op ons erf staan kunt u binnen een week weghalen. (...) Wij hopen dat nadat wij de grens hebben verduidelijkt, U goed kunt zien wat Uw en onze tuin is."
1.5 Hierop is namens [eiseres] op 19 juli 2004 als volgt gereageerd: "Inzake opgemeld wendde zich tot mij mevr. [eiseres], uw buurvrouw, met de mededeling dat u haar te kennen had gegeven om in dat deel van de tuin dat haar middels verjaring in eigendom toebehoort, struiken en planten te gaan verwijderen en er een nieuwe erfafscheiding neer te zetten op dat deel van de tuin dat inmiddels middels verjaring aan haar toebehoort. Zoals u zelf wellicht ook bekend zal zijn hebben alle bewoners in de loop der tijd allemaal een stuk grond in bezit van de buren, zodat per saldo ieder evenveel tuin is blijven behouden, maar zodanig dat iedere buur weer een stuk grond van de andere buur in bezit heeft en thans in eigendom heeft verkregen middels verjaring. Cliënt doet hier een uitdrukkelijk beroep op deze verjaring en stelt u hierbij reeds op voorhand aansprakelijk voor de schade die zij mocht komen te lijden voor het geval u uw plan om in haar tuin planten uit te doen en een nieuwe omheining neer te zetten, door zou zetten."
1.6 Vervolgens heeft er over en weer een briefwisseling plaatsgevonden tussen de raadsman van [eiseres] en de rechtsbijstandverzekeraar van [gedaagde 2].
Het geschil
2. [eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de in geschil zijnde strook grond, namelijk over een breedte van 60 centimeter aan de Rijnkant gemeten, in een punt aflopend tot 0 centimeter over een afstand van ongeveer 8 meter gemeten vanaf de (kadastrale) streep op het ijzeren hek langs het pad dat het onderste deel van de tuin aan de Rijnkant lopende richting Onderlangs begrenst, thans kadastraal behorend bij perceel P 5373 (zoals is aangegeven op de door [eiseres] overgelegde bijlage die in kopie achter dit vonnis is gehecht), eigendom van [eiseres] is geworden door verkrijgende verjaring, conform de huidige feitelijke toestand. Daarnaast vordert zij [gedaagde 1] c.s. te veroordelen deze huidige (feitelijke) erfgrens met beplanting intact te laten op straffe van een dwangsom van € 500,- per overtreding van het eigendomsrecht van [eiseres] en voorts, binnen veertien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis mee te werken aan het bij het kadaster laten vastleggen en registreren van de erfgrens conform de feitelijke situatie, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat zij daarmee in verzuim zijn. Ten slotte vordert zij de veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot betaling van de gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 780,- met hun veroordeling in de proceskosten.
3. [gedaagde 1] c.s. hebben in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie vorderen zij, na vermindering van eis, [eiseres] te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis het door [eiseres] geplaatste toegangshek en de door [betrokkene 1] dan wel [eiseres] geplaatste planten en struiken van het perceel van [gedaagde 2] te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [eiseres] daarmee in verzuim is, met haar veroordeling in de proceskosten in de beide procedures.
Op haar beurt heeft [eiseres] gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
4. In deze zaak draait het om de vraag waar de grens tussen de erven van [eiseres] en [gedaagde 1] c.s. ligt. Het gaat daarbij om een strook grond die van 60 centimeter breed aan de basis toeloopt tot een punt aan de top van de driehoek (hierna: “het taartpuntje”). Dit taartpuntje is thans door [eiseres] bij haar tuin getrokken. Er staat een laurierhaag op - met daarachter hoge coniferen in potten - en voor deze haag bevindt zich een border met beplanting. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de strook grond reeds 30 jaar in bezit heeft en aldus op grond van verjaring dit strookje grond in eigendom heeft verkregen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat 30 jaar geleden aan de onderkant van de tuin, aan de rijnzijde, deels over de kadastrale erfgrens heen een ijzeren toegangspoort is geplaatst. Deze stamde uit het begin van de vorige eeuw en de bevestigingspaal ervan was diep in de grond gestut. Deze poort, die inmiddels is vervangen door een hoger exemplaar, stond zelfs verder over de kadastrale grens (richting perceel 5373) dan de bestaande poort. Tussen de beide erven stond verder nog een hek dat diende als erfafscheiding, dit hek stond haaks op de toegangspoort en sloot erop aan. Er heeft volgens [eiseres] nooit een pad achter de garage van [gedaagde 1] c.s. langs gelopen, op die plek stond volgens haar de erfafscheiding. Voorts heeft [eiseres] erop gewezen dat alle buren aan Onderlangs reeds sinds jaar en dag een stukje grond van de buurpercelen in gebruik hebben (zo staat de garage van haar buren aan de andere zijde deels op haar grond over de kadastrale grens), zodat de feitelijke grenzen telkens aan het eind van de tuin wat schuin aflopen en niet recht zoals het kadaster in kaart heeft gebracht, aldus telkens [eiseres].
5. [gedaagde 1] c.s. hebben het bezit van de strook grond door [eiseres] gedurende de door haar gestelde periode van 30 jaar gemotiveerd betwist. Volgens hen was er in de beide tuinen in het geheel geen sprake van een erfafscheiding, maar lag er een soort wildernisgebied van ongerepte natuur. De wederzijdse honden konden dan ook over en weer lopen. Vanaf 1994 is de dochter van [eiseres] de strook grond langzaam in bezit gaan nemen, eerst met het plaatsen van potten met planten en vervolgens door het beplanten ervan. De enige erfafscheiding die tussen de erven aanwezig is geweest is een thans nog gedeeltelijk aanwezig laag hekwerkje om de jonge honden tegen te houden. Dit hekwerkje staat er volgens [gedaagde 1] c.s. nog niet zo lang.
6. Met betrekking tot het door [eiseres] gedane beroep op verkrijgende verjaring wordt als volgt geoordeeld. Voor verkrijging door verjaring van een zaak is bezit van die zaak vereist. Voor zover het door [eiseres] gedane beroep op verjaring is gegrond op het bezit te goeder trouw van het taartpuntje grond (3:99 lid 1 BW) gaat dit niet op nu [eiseres] de loop van de grens door raadpleging van de kadastrale registers had kunnen achterhalen (3:118 in samenhang met de artikelen 3:11 juncto 3:23 BW). Resteert de vraag of zij door een onafgebroken bezit van twintig jaar op grond van de artikelen 3:105 juncto 3:306 BW eigenaar van de grond is geworden. Nu [gedaagde 1] c.s. dit gemotiveerd hebben betwist, zal [eiseres] voor een geslaagd beroep op verjaring op grond van de hoofdregel van bewijslastverdeling moeten aantonen, dat zij (en eventueel haar rechtsvoorgangers) het taartpuntje grond in ieder geval gedurende een onafgebroken periode van 20 jaar in bezit heeft (hebben) gehad. Zij zal overeenkomstig haar aanbod tot het bewijs daarvan worden toegelaten.
7. Hoger beroep van dit vonnis staat slechts open tegelijk met dat van het eindvonnis (art. 337 lid 2 Rv.). Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank,
laat [eiseres] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij gedurende 20 jaar het onafgebroken bezit van de betwiste strook grond heeft gehad,
bepaalt dat, voor zover [eiseres] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getui-gen door de rechtbank (mr. D.M.I. de Waele) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de recht-bank vast te stellen datum (op een maandag) en tijd,
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag- waarop dit vonnis is uitge-sproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhin-derdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advoca-ten in de maanden juli tot en met oktober 2005, waarna dag en uur van het getui-genver-hoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewij-zigd,
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegen-heid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen,
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgespro-ken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiseres] waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kunnen leveren, of voor bepaling datum vonnis,
bepaalt dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn,
bepaalt voorts dat de partijen tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de genoemde rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
bepaalt dat voorzover de partijen in verband met de getuigenverhoren nog stukken in het geding willen brengen, dit dient te geschieden bij akte op de hiervoor bedoelde tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005.
de griffier de rechter