ECLI:NL:RBARN:2005:AU0545

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96595
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake betaling door gedaagde aan gemeente na overlijden gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, is de gemeente Nijmegen als eiseres opgetreden tegen de gedaagde, die inmiddels is overleden. De procedure is geschorst na het overlijden van de gedaagde op 2 december 2003, en de erven hebben de procedure niet overgenomen. De gemeente heeft vervolgens verzocht om de procedure te hervatten, waarbij aangenomen werd dat deze voortgezet wordt op naam van de overledene. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 12 november 2003 de gemeente opgedragen bewijs te leveren van afspraken met de gedaagde over de kosten van archeologisch onderzoek, die tot een maximum van f 30.000,- voor rekening van de gedaagde zouden komen.

Na het overlijden van de gedaagde heeft de gemeente haar vordering verminderd en afgezien van bewijslevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedrag van € 2.123,72 voor toewijzing gereed ligt, en dat de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2002 toewijsbaar is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde als geheel in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd, maar dat beide partijen voor de proceskosten als deels in het ongelijk gesteld moeten worden, wat leidt tot een compensatie van kosten.

In de beslissing heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.785,72 aan de gemeente, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en zijn de kosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitgesproken op 8 juni 2005 door rechter R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 96595 / HA ZA 03-271
Datum vonnis: 8 juni 2005
Vonnis
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NIJMEGEN,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
procureur mr. K. van der Meulen,
tegen
[gedaagde],
laatstelijk gewoond hebbende te Nijmegen,
gedaagde,
procureur mr. J.B.M. Heerink.
Partijen zullen hierna Gemeente Nijmegen en [gedaagde] genoemd worden.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 november 2003
- de rolverwijzing van 19 januari 2004
- de akte van de procureur van [gedaagde] tot schorsing
- de akte van de gemeente tot hervatting van het geding
- de akte niet in staat van de procureur van [gedaagde]
- de akte vermindering van eis van de gemeente.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 12 november 2003 is overwogen en beslist. Bij dat tussenvonnis is de gemeente te bewijzen opgedragen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat afgesproken is tussen de gemeente en (een vertegenwoor-diger van) [gedaagde] dat de kosten van archeologisch onderzoek wat betreft het terrein van de verfwinkel van [betrokkene 1] tot een maximum van f 30.000,- voor rekening van [gedaagde] zouden komen. Tengevolge van het overlijden van [gedaagde] op 2 december 2003 is de procedure geschorst geweest. De erven van [gedaagde] hebben de procedure niet overgenomen. Daarop heeft de gemeente bij akte laten weten de procedure te willen hervatten en de rechtbank verzocht een datum voor het getuigenverhoor te bepalen. De procureur van [gedaagde] heeft daarop laten weten niet in staat te zijn verder op te treden in de procedure. De gemeente heeft in een en ander aanleiding gezien af te zien van bewijslevering en haar vordering te verminderen met het deel waarop die bewijslevering betrekking heeft.
2.2 Aangenomen moet worden dat de procedure bij gebreke van overname door erfgenamen voortgezet wordt op naam van de overledene. Aldus zal vonnis gewezen worden tussen de gemeente en [gedaagde]. In het tussenvonnis was reeds beslist dat een bedrag van € 2.123,72 voor toewijzing gereed ligt. De gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 oktober 2002 is bij gebreke van betwisting op dat punt eveneens toewijsbaar. Voldoende aannemelijk is dat de gemeente buitengerechtelijke werkzaamheden heeft doen verrichten waarvoor een proceskostenveroordeling geen vergoeding pleegt in te sluiten. Bij gebreke van een gemotiveerde betwisting is het gevorderde bedrag, dat in overeenstemming is met Rapport Voorwerk II, eveneens toewijsbaar. Al hetgeen meer of anders is gevorderd, is ingetrokken, zodat daarover niet meer beslist hoeft te worden. Die eisvermindering kan echter niet bewerkstellingen dat [gedaagde] als de geheel in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd. Over die eis is nu eenmaal geprocedeerd en uiteindelijk wordt daarvan slechts een deel toegewezen. Dat maakt dat beide partijen voor wat betreft de kosten als deels in het ongelijk gesteld moeten worden beschouwd, zodat een compensatie van kosten op zijn plaats is.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente te betalen een bedrag van € 2.785,72 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.123,72 vanaf 17 oktober 2002 tot aan de dag van voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten zo dat beide partijen ieder hun eigen kosten dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2005.
De griffier: De rechter: