ECLI:NL:RBARN:2005:AT7137

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
125734
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot huur van volkstuin door eiser na eerdere toezegging gemeente

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], de gemeente Overbetuwe gedagvaard in kort geding. Eiser vorderde de gemeente om hem met onmiddellijke ingang de kavels 17 en 22 op het volkstuinencomplex aan te bieden, evenals andere kavels die in de toekomst vrijkomen, tot hij een oppervlakte van circa 1.030 m2 grond van de gemeente huurt. Eiser baseerde zijn vordering op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 juli 1999, waarin de gemeente was veroordeeld om een gedeelte van het weiland aan hem te verhuren. De gemeente had echter een nieuw beleid ingevoerd waarbij volkstuinen via loting werden verhuurd, wat eiser belette om de grond te huren.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente op grond van haar eerdere toezegging gehouden was om het weiland aan eiser te verhuren, maar dat de verplichting om specifieke kavels aan eiser aan te bieden niet meer van toepassing was. De gemeente had de huurovereenkomst met de huidige huurder, [betrokkene 2], opgezegd, maar kon de huur niet beëindigen door een eerdere uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente niet in staat was om aan de vordering van eiser te voldoen, en dat de gevorderde schadevergoeding in natura niet passend was. Eiser had ook een geldvordering ingediend voor gemaakte kosten van rechtsbijstand, maar de rechtbank oordeelde dat deze vordering onvoldoende onderbouwd was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de gevraagde voorzieningen geweigerd en eiser veroordeeld in de kosten van het kort geding. Dit vonnis is uitgesproken op 20 april 2005 door mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 125734 / KG ZA 05-233
Datum vonnis: 20 april 2005
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. M. Stokdijk te Arnhem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE OVERBETUWE,
gevestigd te Elst,
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal,
advocaat mr. B.G. Jansen te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure
1.1. [eiser] heeft de gemeente ter terechtzitting in kort geding
doen dagvaarden en gevorderd zoals is weergegeven in de concept-dagvaarding die zij in het geding heeft gebracht. De dagvaarding is niet betekend aan de gemeente.
1.2. Als gemachtigde van de gemeente is de heer [betrokkene 1], ambtenaar afdeling Bestuurs en Managament Ondersteuning van de gemeente, verschenen met mr. Jansen. Van de zijde van de gemeente is geconcludeerd tot weigering van de gevraagde voorzieningen.
1.3. De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Zij hebben daarbij producties in het geding gebracht.
1.4. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
2.1. [eiser] woont aan de [adres] te [woonplaats]. Zijn huisperceel grenst aan de ene zijde aan een weiland ter grootte van ongeveer 3.100 m2, en aan de andere zijde aan een volkstuinencomplex. Het weiland en het volkstuinencomplex zijn eigendom van de gemeente. [eiser] huurt (inmiddels) de kavels 1, 3 en 15 op het volkstuinencomplex.
2.2. Het weiland is vanaf 1995 in gebruik bij mevrouw [betrokkene 2] (hierna [betrokkene 2]). Op 25 mei 1995 heeft de gemeente besloten om het gehele weiland te verhuren aan [betrokkene 2]. Dit heeft de gemeente medegedeeld aan [eiser], die ook belangstelling had voor het weiland,
en aan een andere belangstellende. Naar aanleiding daarvan is er
op 25 maart 1996 een bespreking geweest tussen een wethouder van de gemeente, [betrokkene 2], [eiser], en de andere belangstellende voor het weiland. Afgesproken is toen dat de wethouder aan het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) zou adviseren om het weiland in gelijke delen te verhuren aan [betrokkene 2], [eiser] en de andere belangstellende.
2.3. Uiteindelijk heeft B&W het advies niet opgevolgd en heeft het college besloten tot voorzetting van het gebruik van het gehele weiland door [betrokkene 2] ten titel van huur, in elk geval tot 1 mei 2000.
De gemeente heeft dat op 24 november 1998 medegedeeld aan [eiser].
2.4. [eiser] heeft de gemeente in 1999 betrokken in een procedure
voor deze rechtbank. In die procedure heeft de rechtbank bij vonnis
van 22 juli 1999 onder andere overwogen dat de gemeente gehouden is om haar toezegging aan [eiser] gestand te doen en een huur-overeenkomst met hem aan te gaan. Bij dat vonnis is de gemeente veroordeeld om de huurovereenkomst met [betrokkene 2] op te zeggen tegen 1 mei 2000 om met ingang van de beëindiging van de huurovereenkomst met [betrokkene 2] een gedeelte van het weiland,
ter grootte van circa 1.030 m2, te verhuren aan [eiser]. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.5. Ter uitvoering van het vonnis van 22 juli 1999 heeft de gemeente de huurovereenkomst met [betrokkene 2] opgezegd tegen 1 mei 2000.
[betrokkene 2] heeft daar niet mee ingestemd. De gemeente heeft daarop in een procedure voor deze rechtbank een verklaring voor recht gevorderd dat de huurovereenkomst met ingang van 1 mei 2000 is geëindigd. Bij vonnis van 4 mei 2000 heeft de rechtbank de vordering van de gemeente afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof bij arrest van 8 mei 2001 het vonnis van 4 mei 2000 bekrachtigd.
De gemeente is niet in cassatie gegaan.
2.6. Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente heeft op 20 november 2001 besloten dat met ingang van 1 januari 2002 onderlinge ruil, ingebruikgeving of (onder)verhuur van de volkstuinen niet meer geaccepteerd wordt en dat vrijkomende volkstuinen via inschrijving, na publicatie in het gemeentelijk publicatieblad,
en verloting zullen worden verhuurd.
2.7. Op 23 maart 2005 is in het ‘Gemeentenieuws’ de inschrijving aangekondigd op de huur van de kavels 17 en 22 op het volkstuinencomplex en dat verloting zal plaatsvinden op 20 april 2005 om 18.45 uur. Naast [eiser] hebben zich andere gegadigden gemeld.
3. Het geschil
3.1. Zakelijk weergegeven vordert [eiser] primair om met onmiddellijke ingang de tuinen 17 en 22 op het volkstuinencomplex aan hem te huur aan te bieden evenals andere tuinen op het complex die in de toekomst vrijkomen, totdat hij in totaal een oppervlakte van circa 1.030 m2 grond van de gemeente huurt, en om de gemeente te veroordelen om alles wat redelijkerwijs van haar verlangd kan worden te doen om te bereiken dat [eiser], al dan niet na ruiling,
een aaneengesloten grondoppervlakte van 1.030 m2 grenzend aan zijn huisperceel, van de gemeente kan huren. Tevens vordert [eiser] veroordeling van de gemeente tot betaling aan hem van € 10.913,99.
Subsidiair vordert [eiser] – eveneens zakelijk weergegeven –
een verbod voor de gemeente om de percelen 17 en 22 en andere in de toekomst vrijkomende percelen grond van de gemeente die in de nabijheid van zijn huis liggen, aan derden te verhuren totdat over de huuraanspraken van [eiser] op 1.030 m2 grond zal zijn beslist.
[eiser] vordert één en ander versterkt met dwangsommen.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de gemeente niet heeft voldaan aan de veroordeling in het vonnis van 22 juli 1999 om aan hem circa 1.030 m2 grond te verhuren, dan wel dat de gemeente jegens hem onzorgvuldig heeft gehandeld, hetgeen onrechtmatig is,
door de nakoming van het vonnis van 22 juli 1999 onmogelijk te maken met de invoering van het lotingsysteem voor de volkstuinen.
[eiser] maakt met het oog hierop aanspraak op schadevergoeding in natura. Aan de vordering tot betaling van het bedrag van € 10.913,99 legt [eiser] ten grondslag dat hij door de handelwijze van de gemeente kosten voor rechtsbijstand heeft moeten maken. De gemeente dient die schade te vergoeden, aldus [eiser].
3.3. De gemeente betwist dat zij geen uitvoering heeft gegeven aan het vonnis van 22 juli 1999. Zij voert daarvoor aan dat zij gehouden was om de huurovereenkomst met [betrokkene 2] op te zeggen om een gedeelte van het weiland te kunnen verhuren aan [eiser]. Zij heeft de huurovereenkomst met [betrokkene 2] opgezegd. Dat het haar als gevolg van het vonnis van 4 mei 2004, dat bekrachtigd is door het hof,
niet gelukt is om de huurovereenkomst te laten eindigen, en als gevolg daarvan het onmogelijk is om een gedeelte van het weiland aan [eiser] te verhuren, laat onverlet dat zij door de opzegging van de huurovereenkomst uitvoering heeft gegeven aan het vonnis, aldus de gemeente. De gemeente betwist dat zij op grond van het vonnis gehouden is om andere gronden ter verhuur aan te bieden aan [eiser] als verhuur van een gedeelte van het weiland niet mogelijk is.
De gemeente betwist ook dat [eiser] door haar handelwijze schade heeft geleden waarvoor zij aansprakelijk is.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vooropgesteld moet worden dat de gemeente op grond van haar toezegging gehouden was het derde gedeelte van het weiland van [betrokkene 3], grenzend aan het erf van [eiser], aan [eiser] te verhuren. Dat is ook wat er in de overwegingen van het vonnis van 22 juli 1999 staat. Van een veel verder strekkende verplichting voor de gemeente om een willekeurig perceel van 1.030 m2 aan [eiser] te huur aan te bieden is geen sprake.
4.2. De hiervoor bedoelde verplichting van de gemeente heeft in het vonnis van 22 juli 1999 tot een veroordeling geleid de huur van het desbetreffende perceel met [betrokkene 2] te beëindigen en het hiervoor bedoelde gedeelte aan [eiser] te verhuren met ingang van het moment dat de huurovereenkomst met [betrokkene 2] is geëindigd. Dat was de toewijzing van de meer subsidiaire vordering zoals blijkens het vonnis door [eiser] gevraagd. Aan die veroordeling heeft de gemeente voldaan. Dat het de gemeente niet gelukt is na een procedure in twee instanties tussen haar en [betrokkene 2] om de huur met [betrokkene 2] te beëindigen, doet daaraan niet af. De verplichting het desbetreffende stuk grond aan [betrokkene 2] te verhuren zou pas ingaan op het moment van eindigen van de huur met [betrokkene 2]. Zover is het nooit gekomen. Dat doet de vraag rijzen of op de gemeente nog steeds de (rechtens afdwingbare) verplichting rust het desbetreffende stuk weiland aan [eiser] te verhuren. De voorzieningenrechter zal dat in het midden laten.
4.3. Voorzover op de gemeente nog een verbintenis zou rusten het desbetreffende stuk weiland aan [eiser] te verhuren is het duidelijk dat zij die verplichting niet kan nakomen en dat die verplichting dan omgezet wordt in een verplichting tot schadevergoeding. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat op de gemeente een verplichting tot schadevergoeding rust, kan niet gezegd worden dat het verhuren aan [eiser] van de kavels 17 en 22 op dit moment en andere vrijkomende kavels in de toekomst een passende vorm van schadevergoeding anders dan in geld zou zijn. De niet nagekomen verplichting tot verhuring betrof een gedeelte van een perceel weiland dat niet behoorde tot het complex volkstuinen. Voor dat complex hanteert de gemeente sinds 2002 een uitgifte beleid door middel van loting. Dat beleid is naar buiten bekend gemaakt. Andere gegadigden voor een volkstuin in het complex mogen erop vertrouwen dat zij voor vrijkomende kavels mede in aanmerking komen door middel van loting. De gemeente kan niet zomaar vrijkomende kavels met voorbijgaan aan dat beleid aan [eiser] gaan aanbieden. Noch het vonnis van 22 juli 1999 noch een eventuele verplichting tot schadevergoeding van de gemeente jegens [eiser] vormen daarvoor een rechtvaardiging. Niet gezegd kan worden dat de gemeente dit beleid jegens [eiser] in 2002 niet mocht gaan voeren omdat er toen reeds het vonnis lag met betrekking tot het perceel weiland en de gemeente daaraan niet kon voldoen. Het miskent dat de gemeente niet gehouden was bij het vormen van dat beleid rekening te houden met de mogelijkheid dat zij kavels bij wege van schadevergoeding in natura aan [eiser] zou moeten verhuren vanwege een geschil over een stuk van het weiland dat niets met de volkstuinen van doen heeft. Reeds daarom is dit niet een passende wijze van schadevergoeding. Bovendien ging en gaat het [eiser] erom dat hij percelen grond (tot een oppervlakte van 1.030 m2) wil hebben direct grenzend aan zijn erf. Dat wordt met verhuring van kavel 17 en 22 niet en met verhuring van willekeurige andere kavels vermoedelijk evenmin bereikt. De gemeente heeft het niet in haar macht andere huurders te dwingen kavels met [eiser] te ruilen. Ook om die reden gaat het gevorderde als vergoeding van schade in natura de passendheid te buiten.
4.4. Wat betreft de gevorderde schadevergoeding in geld: Voorop staat dat dat een geldvordering is ten aanzien waarvan in kort geding terughoudend geboden is. Het gaat hier om kosten van rechtsbijstand die [eiser] in de loop van de tijd heeft gemaakt, beginnend zelfs in 1996. Voorzover er op de gemeente nog een verplichting tot schade-vergoeding rust zouden op zichzelf redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Bij gebreke van voldoende onderbouwing op dit punt kan niet met voldoende mate van zekerheid worden aangenomen dat en tot welk bedrag [eiser] een vordering op de gemeente heeft. Duidelijk is in ieder geval dat van een vergoeding van alle in de loop der tijd gemaakte kosten van rechts-bijstand niet zonder meer sprake kan zijn. Kosten terzake van het voeren van procedures kunnen langs deze weg niet worden gevorderd. Daarvoor pleegt een eventuele proceskostenveroordeling een vergoeding in te sluiten. Wat er dan nog overblijft en of dat kosten betreft waarvan het redelijk is dat die zijn gemaakte en tot een redelijk bedrag, valt thans niet te beoordelen. De geldvordering staat daarmee in onvoldoende mate vast. Een werkelijk spoedeisend belang bij toewijzing daarvan in kort geding is niet (gesteld en evenmin) gebleken.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningen moeten worden geweigerd. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 244,00 voor griffierecht en op € 816,00 voor salaris procureur;
5.3. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2005.
de griffier de voorzieningenrechter