ECLI:NL:RBARN:2005:AT2859

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
109010
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van een vennootschap voor kennelijk onredelijk ontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 16 februari 2005 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eiser, [eiser], vorderingen heeft ingesteld tegen de bestuurders van [betrokkene] BV. Eiser stelt dat hij onrechtmatig is ontslagen en dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van dit ontslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in dienst was bij [betrokkene] BV en dat zijn arbeidsovereenkomst op 1 maart 2002 is beëindigd. Eiser heeft de bestuurders verweten dat zij hun wettelijke en statutaire verplichtingen niet zijn nagekomen, wat zou hebben geleid tot de onmogelijkheid om een schadevergoeding te betalen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het is gebleken dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een persoonlijk verwijt aan de bestuurders rechtvaardigen. De rechtbank overweegt dat, hoewel er mogelijk beleidsfouten zijn gemaakt, deze niet voldoende zijn om te concluderen dat de bestuurders zich onrechtmatig hebben gedragen jegens eiser. De vordering van eiser is dan ook afgewezen. De rechtbank heeft eiser als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, waarbij rekening is gehouden met de gelijktijdige behandeling van meerdere vergelijkbare zaken.

De uitspraak benadrukt het belang van het bewijs van persoonlijke verwijten aan bestuurders in het kader van hun aansprakelijkheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende feiten heeft aangedragen die de gestelde verwijten kunnen onderbouwen, waardoor de vordering niet kan slagen. De beslissing van de rechtbank is een belangrijke uitspraak in het kader van de aansprakelijkheid van bestuurders en de voorwaarden waaronder deze kan worden aangenomen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 109010 / HA ZA 04/131
Datum uitspraak: 16 februari 2005
Vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te Mook, gemeente Mook en Middelaar,
eiser,
procureur mr. P.A.C de Vries,
advocaat mr. M.J.M. Postma te Utrecht,
tegen
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
allen wonende te Groesbeek,
gedaagden,
procureur mr. J.F.E. Halder,
advocaat mr. W.Th.A. Kampschreur te Nijmegen.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 28 april 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden op 27 september 2004, gelijktijdig met de comparitie in de zaken van zes andere ex-werknemers van [betrokkene] BV tegen [gedaagden] met rolnummers 04-132, 04-133, 04-134, 04-135, 04-136 en 04-137. Het proces-verbaal van de comparitie in deze zeven zaken bevindt zich bij de stukken. Na de comparitie is zijdens [eiser] (en eisers in de overige zes zaken) een akte genomen, waarop zijdens [gedaagden] is gereageerd. Vervolgens is vonnis bepaald.
1. De vaststaande feiten
1.1 [betrokkene] BV exploiteert een familiebedrijf, dat zich aanvankelijk als eenmanszaak en later in de vorm van een vennootschap onder firma, sedert 1926 heeft beziggehouden met onder meer de eierhandel. Omstreeks 1970 is de eierhandel ondergebracht in de besloten vennootschap [betrokkene] BV met als aandeelhouders [betrokkene], [betrokkene] en [gedaagde 1] (gedaagde sub 1). Tot midden jaren tachtig van de vorige eeuw is de eierhandel vervolgens uitgegroeid tot een onderneming met 10 sorteermachines, 13 vrachtwagencombinaties en ongeveer 100 werknemers. Vanaf mei 1983 is [gedaagde 3] (gedaagde sub 3) zich, in verband met gezondheidsproblemen van zijn vader [betrokkene], steeds meer gaan bezig houden met de (internationale) handel en in- en verkoop.
1.2 In 1985 heeft [betrokkene] zijn belang in [betrokkene] BV overgedragen aan (de persoonlijke vennootschappen van) [gedaagde 3] (gedaagde sub 3) en [betrokkene].
1.3 In 1987 is [betrokkene] overleden. Zijn belang in de vennootschap is toen in handen gekomen van diens echtgenote, [gedaagde 2] (gedaagde sub 2).
1.4 In maart 1987 heeft [gedaagde 1] (gedaagde sub 1), zijn belang in [betrokkene] BV overgedragen aan (de persoonlijke vennootschappen van) [betrokkene] en [gedaagde 3].
1.5 Begin jaren negentig van de vorige eeuw heeft [gedaagde 2] (gedaagde sub 2) haar belang in [betrokkene] aan haar zoons [betrokkene] en [gedaagde 3] overgedragen.
1.6 Begin 1994 heeft [betrokkene] wegens ziekte zijn activiteiten in de onderneming moeten staken en in verband daarmee heeft hij medio 1999 zijn belang in [betrokkene] BV aan zijn broer [gedaagde 3] overgedragen, die daarmee enig aandeelhouder werd.
1.7 [eiser], thans 63 jaar oud, is op 22 april 1974 bij [betrokkene] B.V., gevestigd te Groesbeek, in dienst getreden en was aldaar laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeur.
1.8 [betrokkene] B.V. heeft op 23 juli 2001 bij de Regionaal Directeur Arbeidsvoorziening (RDA) een ontslagvergunning aangevraagd. De RDA heeft dit verzoek op 20 september 2001 toegewezen.
1.9 [betrokkene] BV heeft op 25 september 2001 de arbeidsovereenkomst met [eiser] en nog twaalf andere werknemers met inachtneming van de opzegtermijn opgezegd. De arbeidsovereenkomst met [eiser] is op 1 maart 2002 door opzegging geëindigd.
1.10 Vanaf september 2001 heeft [betrokkene] B.V. geen activiteiten meer verricht met betrekking tot de eierhandel.
1.11 [eiser] en nog zes andere collega’s hebben [betrokkene] BV op 21 augustus 2002 voor de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen gedagvaard. [eiser] vordert in die procedure veroordeling van [betrokkene] BV tot betaling van een vergoeding ex artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW) met rente en kosten.
1.12 [betrokkene] BV heeft aangegeven dat zij niet in staat is een eventuele aan [eiser] (en de andere zes ex- werknemers) toe te kennen vergoeding te voldoen.
2. Het geschil
2.1 [eiser] vordert, na wijziging van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat wanneer de sector kanton van de rechtbank Arnhem, locatie Nijmegen in de zaak tussen eiser en [betrokkene] BV, [betrokkene] BV veroordeelt tot het voldoen van een schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijk ontslag, gedaagden, als bestuurders van [betrokkene] BV hoofdelijk mede-aansprakelijk zijn en de vastgestelde schadevergoedingen met rente en kosten dienen te voldoen met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
2.2 [eiser] stelt daartoe dat de bestuurders uit hoofde van hun functie hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de voldoening van zijn vordering, nu zij hun wettelijke en statutaire verplichtingen niet zijn nagekomen. [eiser] voert aan dat [gedaagde 3] (gedaagde sub 3), door zijn onprofessionele bedrijfsvoering [betrokkene] BV in zulke omstandigheden heeft gebracht dat sluiting - en daarmee het ontslag van [eiser] - onafwendbaar werd. Als er al geen geld is voor een vergoeding ex artikel 7: 681 BW, dan is dat te wijten aan dit wanbeleid. De overige bestuurders hebben [gedaagde 3] zijn gang laten gaan en om die reden zijn zij tevens aansprakelijk.
2.3 Hofman c.s. heeft de vorderingen gemotiveerd weersproken. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 De rechtbank zal uitgaan van de vordering zoals bij akte d.d. 13 oktober 2004 gewijzigd, nu gedaagden zich daartegen niet hebben verzet en van overige beletselen ex artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet is gebleken.
3.2 De rechtbank begrijpt de vordering van [eiser] aldus, dat de gevorderde verklaring voor recht ziet op de situatie dat [betrokkene] BV op grond van een onherroepelijk vonnis is gehouden [eiser] een vergoeding ex artikel 7: 681 BW te betalen en dat aan deze verplichting door [betrokkene] noch door een derde wordt voldaan. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vordering als deze anders zou zijn bedoeld. Van een aansprakelijkheid als hier bedoeld kan immers slechts sprake zijn als de aansprakelijke rechtspersoon geen verhaal biedt.
3.3 De rechtbank stelt voorop dat naar Nederlands recht de rechtspersoon als zelfstandig rechtssubject in beginsel uitsluitend zelf aansprakelijk is voor zijn schulden. Daarom kan er slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding bestaan om de aan die rechtspersoon verbonden andere (rechts)personen - zoals bijvoorbeeld de bestuurders of feitelijk leidinggevenden bij die rechtspersoon - op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk te houden voor schulden van de eerstbedoelde rechtspersoon. In het geval van een bestuurder is beslissend of de bestuurder persoonlijk een hem toerekenbare onrechtmatige daad heeft gepleegd tegenover de derde of de wederpartij, anders gezegd, indien hem ter zake van de schade persoonlijk een verwijt treft.
3.4 [eiser] stelt dat door de volgende handelingen en nalatigheden het bedrijf naar de afgrond is gevoerd.
- Noodzakelijk onderhoud aan de nieuw aangeschafte eiersorteermachine is niet verricht, terwijl deze machine de spil was van het bedrijf.
- Zonder overleg met werknemers is een nieuwe eiersorteermachine aangeschaft. De machine blijkt een miskoop en heeft het vertrek van diverse opdrachtgevers tot gevolg had.
- Een inktjet printer bedoeld voor het printen van afbeeldingen op eieren, was verkeerd geïnstalleerd en bleef - ondanks talloze verzoeken tot herstel - verkeerd geïnstalleerd, wat een vertraging van het inpakproces tot gevolg heeft gehad.
- Het afwijzend of niet reageren op verzoeken van klanten (afnemers) heeft tot gevolg gehad dat de klanten geen zaken meer wilden doen met [betrokkene] BV.
- Noodzakelijke reserve onderdelen werden niet meer geleverd, omdat de facturen van deze onderdelen niet betaald werden.
- Er werd geen enkele zorg besteed aan het personeel. Het personeelsbeleid was beneden alle peil.
- Het beleid was gericht op sluiting van de vennootschap. (Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaat het bedrijf immers nog steeds en houdt het bedrijf zich nu bezig met het beheer van vermogen).
- Er is wel geld betaald aan voetbalclub NEC.
- Er is verzuimd de verplichte jaarcijfers te publiceren en te deponeren over de jaren 2001 en 2002, dit in strijd met artikel 2:10 lid 2 en 2:394 BW. Hieruit blijkt volgens [eiser] het onweerlegbare vermoeden van artikel 2:248 BW dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Hierdoor - stelt [eiser] - heeft hij mogelijk schade geleden, omdat voor hem niet inzichtelijk was of er geld was voor een afvloeiingsregeling. [eiser] voert aan dat de bestuurders daarmee onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en dat hij schade heeft geleden.
3.5 De vraag is of, indien bewezen, dit samenstel van feiten voldoende grond oplevert voor de conclusie dat sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’ en van een “persoonlijk verwijt’, zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.3 en daarmee van aansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW. De kwesties die voor de beantwoording van deze vraag van belang zijn, zijn de volgende.
jaarcijfers
3.6 Tegen het gemaakte verwijt dat in strijd met de wet de jaarcijfers vanaf 2001 niet zijn gepubliceerd en gedeponeerd, heeft [gedaagden] aangevoerd dat publicatie en deponering van de jaarstukken heeft plaatsgevonden, dat de vennootschap vanaf september 2001 een slapend bestaan leidt en dat om die reden de cijfers in de jaren erna niet of nauwelijks afwijken van de cijfers die in het geding zijn gebracht in de ontslagprocedure. Voorts heeft [gedaagden] gesteld dat het boekjaar 2000/2001 het negende achtereenvolgende boekjaar was dat met een aanzienlijk verlies werd afgesloten. Ter onderbouwing van hun stelling heeft [gedaagden] facturen, gedateerd 11 september 2003, overgelegd van Servicecentrum Uitgevers te Den Haag, waarin onder meer is te lezen:
“Staatscourant 174100903 Deponeringen jaarstukken 00/01 (respectievelijk 2002) handelsregister, dosnr 10025814 wett verpl vermelding handelsregister staatscourant….”
3.7 In reactie op voornoemde stelling van [gedaagden] heeft [eiser] volstaan met de mededeling ter comparitie dat hij zijn stelling op dit punt handhaaft, zonder zijn stellingen aan te passen aan het verweer van [gedaagden]. Zonder aanvulling van zijn stelling is de stelling van [eiser] onvoldoende onderbouwd en kan zij op zich of in samenhang met andere verwijten zijn vordering niet dragen. De rechtbank is onder de hiervoor beschreven omstandigheden van oordeel dat onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat niet is voldaan aan de verplichtingen ex artikel 2: 10 en 2:394 BW en dat [gedaagden] ter zake een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank verwerpt derhalve de stelling van [eiser].
beleid gericht op sluiting van de BV
3.8 In reactie op de stelling van [eiser] dat het beleid was gericht op sluiting en niet op continuering van de vennootschap heeft [gedaagden] onder meer het volgende gesteld.
- [gedaagde 3] (gedaagde sub 3) heeft vanaf 1985 feitelijk het beleid van de vennootschap bepaald en heeft vanaf die tijd de zeggenschap in de onderneming gehad.
- Gedaagden sub 1 en 2 hebben wel tot het laatst toe werkzaamheden voor de vennootschap verricht, maar dit waren geen bestuursactiviteiten. Gedaagden sub 1 en 2 zijn uitsluitend formeel als medebestuurders van de houdstermaatschappij van [betrokkene] ingeschreven gebleven.
- De reden voor het staken van de bedrijfsactiviteiten is gelegen in de economische problematiek, waarmee de gehele intensieve veehouderij en pluimveehouderij te kampen hadden en hebben. De situatie op de eiermarkt is al jaren zeer slecht en daardoor is het aantal pakstations in Nederland in de jaren negentig van de vorige eeuw teruggelopen van 500 naar minder dan 200 in 2001. De oorzaak van de economische teruggang is onder meer gelegen in omstandigheden als: de moordende concurrentie van andere landen, de negatieve houding van de Nederlandse overheid ten aanzien van de intensieve pluimveehouderij en eiersector en de elkaar opvolgende dioxine- en MKZ affaires met alle negatieve gevolgen van dien. Deze stellingen zijn onder meer onderbouwd met krantenberichten.
- De vennootschap zag zich op grond van voorgaande al in 1998 genoodzaakt maatregelen te treffen onder meer bestaande uit het beëindigen van de arbeidsverhouding met een aantal werknemers en het elders detacheren van een deel van het personeel.
- Er is alles aan gedaan het bedrijf weer winstgevend te maken, maar daarin is men niet geslaagd.
- Toen in 2001 bleek dat het bedrijf voor het negende achtereenvolgende jaar opnieuw een aanzienlijk verlies zou leiden (balans per 31 augustus 2000 toont een negatief eigen vermogen van 1,8 miljoen gulden en een maandelijks operationeel verlies van f 20.000,-), zijn pogingen ondernomen het bedrijf te verkopen. Mede als gevolg van de hoge loonkosten bleek een verkoop niet mogelijk. Uiteindelijk heeft men moeten besluiten tot het staken van de activiteiten.
- Vanuit de vennootschap worden geen werkzaamheden meer verricht. De vennootschap bestaat alleen nog in verband met onderhavige procedure.
3.9 Naar het oordeel van de rechtbank is het onder de hier geschetste, op zich zelf niet weersproken omstandigheden geenszins verwijtbaar af te stevenen op beëindiging van de onderneming. Nu er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die dat anders maken, moet de stelling van [eiser] dat gedaagden op dit punt een verwijt treft, worden verworpen.
onderhoud, aankoop nieuwe machine, printer, reserve-onderdelen, personeelsbeleid, behandeling van klanten, onttrekkingen en wegsluizen
3.10 [gedaagden] heeft gemotiveerd betwist dat geen geld en/of aandacht is besteed aan het onderhoud van machines en auto’s. Zij stelt dat facturen voor onderdelen altijd zijn betaald, zodat altijd genoeg reserve-onderdelen voor handen waren. [gedaagden] heeft daarnaast betwist dat sprake is geweest van een ondoordachte aankoop van een (kostbare) machine. Er is - zo stelt [gedaagden] - geïnvesteerd in een machine op aanraden van en in overleg met een aantal werknemers van het bedrijf. Ook hetgeen door [eiser] is gesteld met betrekking tot het gevoerde personeelsbeleid, de slechte behandeling van klanten, het onttrekken van gelden en het wegsluizen van geld naar andere vennootschappen, wordt door [gedaagden] weersproken.
3.11 De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] de stellingen van [eiser] voor wat betreft de in rechtsoverweging 3.10 besproken verwijten voldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank stelt vast dat [eiser] daar vervolgens niets tegenin heeft gebracht, anders dan een algemene ontkenning van hetgeen zijdens [gedaagden] is aangevoerd. Daartoe was gelet op het verweer van [gedaagden] naar het oordeel van de rechtbank alle aanleiding. [eiser] heeft met andere woorden geen nadere feiten gesteld waaruit - mits bewezen - volgt dat de gemaakte verwijten hebben geleid tot de ondergang van de onderneming. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld in het licht van het door [gedaagden] gevoerde verweer. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
Slotsom
3.12 De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gesteld op grond waarvan - mits bewezen - kan worden geconcludeerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden en van een persoonlijk aan het adres van de bestuurders te maken verwijt. De rechtbank overweegt daarbij dat niet is uit te sluiten dat er sprake is geweest van beleidsfouten, maar dat op basis van hetgeen is gesteld ten aanzien van de verweten feiten, deze feiten noch afzonderlijk, noch in samenhang de conclusie kunnen dragen dat de bestuurders zich onrechtmatig jegens [eiser] hebben gedragen. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
3.13 De rechtbank zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten. De rechtbank houdt bij de begroting van het procureurssalaris rekening met de omstandigheid dat in de zaak van [eiser] op de personalia en dergelijke na identieke processtukken zijn gewisseld in de andere - hiervoor al eerder
genoemde - zes zaken van ex- werknemers tegen de bestuurders en dat in de zeven zaken tegelijkertijd een comparitie heeft plaatsgevonden.
De rechtbank gaat om die reden uit van een halve punt volgens
Tarief I.
De beslissing
De rechtbank, recht doende:
1. wijst de vordering af.
2. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 241,- voor verschotten en € 192,- voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.C.J. van Bavel en uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005.
de griffier de rechter