Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 114198 / HA ZA 04-1018
Datum vonnis: 29 december 2004
de vennootschap onder firma
[eiser] EN ZONEN V.O.F.,
gevestigd te Velddriel, gemeente Maasdriel,
eiseres in de hoofdzaak bij dagvaarding van 24 mei 2004,
verweerster in het incident,
procureur mr. H. van Ravenhorst te Arnhem,
advocaat mr. J. van Groningen te Middelharnis,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MAASDRIEL,
gevestigd te Kerkdriel, gemeente Maasdriel,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. F.J. Boom te Arnhem,
advocaat mr. J.A.M. van Heijningen te 's-Hertogenbosch.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 18 augustus 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ter comparitie heeft [eiser] een conclusie van antwoord in het incident genomen. Voorafgaand aan de comparitie heeft mr. Van Heijningen een brief gestuurd met 2 producties. Na afloop van de comparitie heeft mr. Van Groningen nog een brief met twee producties en mr. Van Heijningen een brief met één productie gezonden. Deze stukken maken deel uit van het procesdossier. Ten slotte is weer vonnis bepaald.
1.1 De vennoten van [eiser] zijn de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Zij zijn eigenaar van het perceel aan de [adres] te Kerkdriel. [eiser] exploiteert ter plekke een loonwerkbedrijf in de ruimste zin van het woord.
1.2 Naar aanleiding van een controle door de Gemeente op het perceel is [eiser] bij brief van 15 april 2003 op de hoogte gebracht van de bij die controle geconstateerde overtredingen van het vigerende bestemmingsplan en artikel 40 van de Woningwet en haar in de gelegenheid gesteld uiterlijk binnen vier weken na verzending van de brief het strijdig handelen te staken.
1.3 Op 13 mei 2003 heeft de raadsman van [eiser] hierop namens haar gereageerd.
1.4 Op 16 juni 2003 heeft de Gemeente nogmaals het perceel gecontroleerd. Bij brief van 24 juni 2003 heeft de Gemeente een conceptbesluit tot het opleggen van een last onder dwangsom aan [eiser] gestuurd, waartegen namens [eiser] bij brief van 10 juli 2003 zienswijzen zijn ingediend.
1.5 Bij besluit van 8 september 2003, verzonden 11 september 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: B&W) een last onder dwangsom opgelegd voor elke dag dat de in dat besluit genoemde overtredingen voortduren. In dit besluit staat onder meer: "In vervolg op onze brieven van 15 april 2003 en 24 juni 2003 hebben wij op 4 augustus 2003 door middel van een bedrijfscontrole in aanwezigheid van de heer [eiser], alsmede de bewoning op basis van het uittreksel van de Gemeentelijke Basis Administratie, vastgesteld dat de daarin genoemde overtredingen, namelijk:
1. het (herhaaldelijk tijdelijk) gebruiken van een mobiele puinbreker voor het breken van puin;
2. het (herhaaldelijk tijdelijk) opslaan van gebroken en/of ongebroken puin;
3. het (herhaaldelijk tijdelijk) opslaan /storten van zand of andere stoffen welke geen relatie hebben met het champostbedrijf en/of loonbedrijf binnen de bestemming "bedrijfsbebouwing" en/of "niet-agrarisch bedrijf" en binnen de bestemming agrarisch gebied;
4. het zonder bouwvergunning op het terrein aanwezig hebben van een zeecontainer;
5. het zonder bouwvergunning op het terrein aanwezig hebben van een kantoorunit (weegbrug);
6. het zonder bouwvergunning en in strijd met de bestemming aanwezig van een kantoorunit voor woondoeleinden;
nog steeds niet zijn beëindigd. (...)
Met verwijzing naar het voorgaande hebben wij besloten tot de toepassing van oplegging van een dwangsom (...). Dit houdt in dat u een geldsom verbeurt voor elke dag dat bovengenoemde overtredingen blijven voortduren. Hieronder is weergegeven welk bedrag voor welke overtreding wordt opgelegd en tot welke hoogte de dwangsom maximaal zal worden geïnd."
Hierna volgt een aantal kolommen, waarin aan het nummer van de overtreding een bedrag wordt gekoppeld dat wordt verbeurd per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximaal te verbeuren bedrag per onderdeel en een ultimatum (de begunstigingstermijn) per overtreding.
1.6 Op 20 oktober 2003 is namens [eiser] tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.7 Bij besluit op bezwaar van 17 februari 2004 hebben B&W, overeenkomstig een daartoe strekkend advies van de gemeentelijke Bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
1.8 Bij brief van 20 februari 2004 heeft de Gemeente [eiser] meegedeeld dat zij wegens voortduren van de overtredingen een bedrag van € 118.500,- aan dwangsommen heeft verbeurd. Vervolgens is [eiser] bij brief van 16 maart 2004 nogmaals gemaand tot betaling van dit bedrag.
1.9 Tegen het dwangsombesluit heeft [eiser] bij beroepschrift van 7 april 2004 beroep ingesteld.
1.10 Bij uitspraak van 25 oktober 2004 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank dit beroep ongegrond verklaard.
1.11 Op 14 april 2004 heeft de Gemeente aan [eiser] bij deurwaardersexploot een door B&W op 7 april 2004 afgegeven dwangbevel doen betekenen, waarin [eiser] wordt bevolen het over de periode 11 oktober 2003 tot en met 20 februari 2004 wegens dwangsommen verschuldigde bedrag van in totaal € 118.500,-, vermeerderd met rente ad € 311,67, de explootkosten ad € 80,63 en invorderingskosten ad € 21.152,25, binnen twee dagen te betalen, nu zij dit bedrag aan dwangsommen ondanks daartoe strekkende aanmaningen nog niet heeft betaald. Daarbij is haar tevens aangezegd dat bij niet tijdige betaling zal worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van dit bevel.
Het geschil in de hoofdzaak en in het incident
2. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat zij zich terecht verzet tegen het dwangbevel van 7 april 2004 en dat dit dwangbevel geheel dan wel gedeeltelijk nietig wordt verklaard, althans dit geheel dan wel gedeeltelijk te vernietigen en/of buiten effect stellen, met de veroordeling van de Gemeente in de proceskosten. Daartoe heeft zij primair aangevoerd dat de last onder dwangsom onrechtmatig is zodat de invordering bij dwangbevel van de dwangsommen eveneens onrechtmatig is. Subsidiair betwist zij de overtreder te zijn, zodat aan haar geen last onder dwangsom kon worden opgelegd. Daarnaast kleeft er volgens [eiser] een formeel gebrek aan het dwangbevel, zijn er minder dwangsommen verbeurd dan de Gemeente heeft gesteld en heeft zij gevorderd het totaal bedrag aan dwangsommen te matigen. Ten slotte is door [eiser] bezwaar gemaakt tegen de gevorderde invorderingskosten.
3. De Gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft een incidentele vordering ingesteld tot opheffing, uitvoerbaar bij voorraad, van de schorsing van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel en zij heeft in de hoofdzaak kort gezegd geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met haar veroordeling in de kosten van de procedures in het incident en in de hoofdzaak.
4. [eiser] heeft op haar beurt in het incident gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil in het incident en in de hoofdzaak
5. Indien in de hoofdzaak een eindvonnis wordt gewezen volgt daaruit dat de Gemeente geen belang meer heeft bij haar incidentele vordering. Daarin wordt aanleiding gezien eerst de hoofdzaak te beoordelen.
6. [eiser] is tijdig in verzet gekomen.
7. Ter comparitie heeft [eiser] meegedeeld tegen de uitspraak in beroep appel in te stellen en daarom verzocht de beslissing in deze zaak aan te houden totdat het besluit waarbij de last onder dwangsom is opgelegd onherroepelijk is geworden. Vooropgesteld wordt dat in een geval als het onderhavige, waarin nog appel openstaat tegen de uitspraak waarbij het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom ongegrond is verklaard, de burgerlijke rechter moet uitgaan van de juistheid van dat besluit zolang het niet is vernietigd (Hoge Raad 7 april 1995, NJ 1997, 166). Om mogelijk tegenstrijdige beslissingen te voorkomen, kunnen de eisen van een behoorlijke procesorde met zich brengen dat de beslissing in de civielrechtelijke procedure wordt aangehouden, totdat het in de bestuursrechtelijke procedure bestreden besluit onherroepelijk is geworden. Voor een dergelijke aanhouding zal in beginsel slechts grond bestaan in geval te verwachten is dat het besluit in de bestuursrechtelijke procedure zal worden vernietigd. Anders zou degene die de last onder dwangsom opgelegd heeft gekregen door het voeren van procedures de volgens het bestuursorgaan onrechtmatige toestand kunnen laten voortduren. Uit het oogpunt van het algemeen belang dat ermee is gediend dat regels ook daadwerkelijk worden gehandhaafd, is dit onwenselijk.
8. [eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat de uitspraak in appel (waarschijnlijk) geen stand zal houden. Daartoe heeft zij gesteld dat de legalisatie van de weg- en waterbouwactiviteiten op het perceel bij het door de Gemeenteraad nog vast te stellen nieuwe bestemmingsplan tot de mogelijkheden behoort nu de provincie bezig is met herziening van het vigerende streekplan - als reactie op de afname van het aantal agrarische bedrijven in Nederland - waarin juist veel ruimte zal komen voor niet-agrarische bedrijven en het wonen in het agrarische buitengebied. Dit streekplan zal in beginsel dit jaar door GS worden vastgesteld en begin volgend jaar door PS. De Gemeenteraad zal een nieuw bestemmingsplan met dezelfde restrictieve gebruiksmogelijkheden voor het buitengebied - zoals in het vigerende en in het bestemmingsplan dat was vastgesteld op 29 oktober 2002 en waaraan door GS integraal goedkeuring was onthouden - als gevolg van dat nieuwe streekplan niet goedkeuren. Een nieuw bestemmingsplan met ruimere bestemmingsmogelijkheden voor ook niet-agrarisch gebruik ligt daarom in de verwachting, aldus telkens [eiser].
9. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee echter geen sprake van een situatie die concreet zicht biedt op legalisatie. Juist nu het door [eiser] voorgestane gebruik van het perceel in hoge mate afwijkt van hetgeen krachtens het vigerende bestemmingsplan mogelijk is en hetgeen krachtens het aanvankelijk door de Gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan mogelijk zou zijn geweest, is voor legalisatie van dit gebruik een totale beleidsomslag op dit punt noodzakelijk. Gezien het gemeentelijk beleid - tot op heden (nog) ondersteund door provinciaal beleid - om de in het geding zijnde activiteiten (grote opslag van puin etc.) te concentreren op een daartoe ingericht en als zodanig bestemd bedrijventerrein en daarbij het beleid van strikte handhaving van het buitengebied voor agrarische bedrijfsvoering ligt deze omslag niet voor de hand. De Gemeente heeft zowel in deze procedure als in de bestuursrechtelijke procedure gesteld en toegelicht dat er geen sprake is van enig concreet zicht op legalisatie noch in het (opnieuw) in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, noch door middel van een in voorbereiding zijnde vrijstellingsverlening. Het enkele in voorbereiding zijn van een (mogelijk) afwijkend streekplan - hetgeen de Gemeente overigens ter comparitie bij gebrek aan wetenschap heeft betwist - is in het licht van het voorgaande onvoldoende om aan te nemen dat het in de verwachting ligt dat de uitspraak van de bestuursrechter in appel geen stand zal houden. Nu [eiser] in deze procedure verder niets heeft aangevoerd op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel zou kunnen komen dat verwacht mag worden dat de bestuursrechter het besluit waarbij de dwangsom is opgelegd zal vernietigen, is er geen grond de beslissing in deze zaak aan te houden.
10. [eiser] heeft verder betoogd dat de Gemeente de verkeerde vennootschap heeft aangeschreven omdat niet zij maar het aannemingsbedrijf [eiser] B.V. als overtreder dient te worden aangemerkt. Ter beoordeling staat daarom of de geadresseerde van het dwangbevel, [eiser], is aan te merken als de overtreder.
11. Een last onder dwangsom kan alleen worden opgelegd aan een overtreder die het ook feitelijk in zijn macht heeft een einde te maken aan de toestand die volgens het bestuursorgaan onrechtmatig is. Overtreder is degene die de norm die het bestuursorgaan wenst te handhaven heeft geschonden. Blijkens het dwangsombesluit wordt [eiser] het gebruik van het perceel in strijd met de vigerende bestemming en het op het perceel aanwezig hebben van een aantal bouwwerken zonder bouwvergunning verweten. In de bestuursrechtelijke uitspraak is geoordeeld dat van een met het bestemmingsplan strijdig gebruik sprake is en eveneens staat vast dat voor de bouwwerken ten tijde van het nemen van het dwangsombesluit en het uitvaardigen van het dwangbevel geen bouwvergunning bestond, zodat hiervan - om reden genoemd onder 7 - ook in deze procedure zal worden uitgegaan. Nu [eiser] onbetwist eigenaar is van het perceel, had zij het daarmee in haar macht een einde te maken aan de inbreuk makende overtredingen en daarmee aan de met de wet en het bestemmingsplan strijdige toestand.
12. Het vorenstaande brengt met zich dat in deze procedure als vaststaand wordt aangenomen dat het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom zowel met betrekking tot haar totstandkoming als met betrekking tot haar inhoud juist is en [eiser] is aan te merken als de overtreder die de dwangsommen heeft verbeurd. In zoverre moet er vanuit worden gegaan dat bij overtreding van die last dwangsommen zijn verbeurd en dat de invordering daarvan bij dwangbevel, nu dit er slechts toe strekt de inmiddels ontstane schuld in te lossen, in die zin in beginsel rechtmatig is geweest.
13. [eiser] hebben zich op het standpunt gesteld dat er een formeel gebrek aan het dwangbevel kleeft dat leidt tot de nietigheid van het dwangbevel, omdat daarin wordt verwezen naar een niet bestaand dwangsombesluit van 18 augustus 2003. Niet in geschil is dat er in het dwangbevel inderdaad een verkeerde datum is genoemd. De vraag is of deze misslag de nietigheid van het dwangbevel tot gevolg heeft. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Daartoe is van belang dat in dit bevel wordt verwezen naar overtreding van de Woningwet en het bestemmingsplan op het perceel [adres] te Velddriel. Daarbij wordt melding gemaakt van dezelfde begunstigingstermijnen en dwangsommen als genoemd in het dwangsombesluit van 8 september 2003 en bovendien wordt verwezen naar de brief van 20 februari 2004 waarin aanspraak is gemaakt op de verbeurde dwangsommen. In deze laatstgenoemde brief wordt weliswaar eveneens verwezen naar de verkeerde datum van het dwangsombesluit (18 augustus 2003), maar daaraan wordt vervolgens wel de juiste verzenddatum van het onderhavige dwangsombesluit (namelijk, 11 september 2003) gekoppeld. Het totaalbedrag aan verbeurde dwangsommen van deze brief komt overeen met dat genoemd in het dwangbevel. Voorts is niet gesteld noch anderszins gebleken dat er sprake was van meer dan één tegen haar uitgevaardigd dwangsombesluit en mogelijk daarop betrekking hebbende brieven en dwangbevelen, zodat het voor [eiser] duidelijk moest zijn om welk dwangsombesluit het ging en daarmee, dat in het dwangbevel een verkeerde datum was vermeld. Het gaat hier dus om een kennelijke verschrijving die door [eiser] niet verkeerd kon worden begrepen en niet om een formeel gebrek dat leidt tot nietigheid van het dwangbevel.
14. De vraag die vervolgens voorligt is of de dwangsommen terecht zijn opgelegd. [eiser] heeft daartegen ingebracht dat alleen ten tijde van de controles van verbeurte van de dwangsommen kan worden gesproken, zodat op de dagen dat niet is gecontroleerd geen dwangsom is verschuldigd. Zij verwijst daartoe naar het dwangbevel waarin wordt aangegeven dat de last is bepaald op een bedrag per dag dat wordt vastgesteld dat niet aan de last is voldaan, zodat volgens [eiser] slechts gedurende de 6 (controle)dagen dwangsommen zijn verbeurd.
15. Vooropgesteld wordt dat het dwangbevel (zoals eerder overwogen) er slechts toe strekt de inmiddels ontstane schuld te doen inlossen, zodat voor de vraag op welk moment een dwangsom is verbeurd moet worden gekeken naar de tekst van het dwangsombesluit. Op grond van artikel 5:32 lid 4 van de Awb kan het bestuursorgaan een dwangsom onder meer op een bedrag per tijdseenheid stellen. In het dwangsombesluit is bepaald dat [eiser] een dwangsom zal verbeuren voor elke dag dat de overtredingen voortduren, waarbij in de daaronder opgenomen tabel bovendien per overtreding wordt aangegeven welk bedrag wordt verbeurd per dag dat de overtreding voortduurt. Ter comparitie heeft [eiser] bovendien bevestigd dat de opslag van puin en zand (overtredingen 2 en 3 van het dwangsombesluit) vanaf 3 december 2003 (de eerste controle) tot de dag van de comparitie steeds (in meer of mindere mate) is gehandhaafd. Nu de dwangsom is gesteld op elke dag dat de overtreding voortduurt en bij brief van 20 februari 2004 door de Gemeente aanspraak is gemaakt op de dwangsommen over de periode 3 december 2003 tot en met 14 januari 2004, zijnde 43 dagen, betekent dit voor de overtredingen onder 2 en 3 (zie hiervoor onder 1.5) dat in totaal een bedrag van 2 x 43 x € 1.000,- = € 86.000,- is verbeurd. Ditzelfde geldt voor de ter comparitie eveneens bevestigde continue aanwezigheid zonder bouwvergunning van de zeecontainer en de kantoorunit (keet) bij de weegbrug, die op verschillende data in dezelfde periode van 43 dagen door de Gemeente is geconstateerd. Daarvoor heeft de Gemeente bij brief van 22 februari 2004 aanspraak gemaakt op het voor de overtredingen 4 en 5 (zie 1.5) maximum te verbeuren bedrag aan dwangsommen van telkens € 10.000,- dus samen € 20.000,-, nu de werkelijk verbeurde dwangsommen per overtreding uitkwamen boven dit maximum. Het feit dat de Gemeente in die periode van 43 dagen maar op 6 dagen heeft gecontroleerd doet aan het dagelijks voortduren van de overtredingen niet af.
16. Ten slotte heeft [eiser] nog betoogd dat ten aanzien van de onder 6 van het dwangsombesluit (zie 1.5) weergegeven overtreding in het geheel geen dwangsommen zijn verbeurd omdat uit de controlerapporten blijkt dat de kantoorunit niet werd bewoond. Volgens [eiser] moet cumulatief sprake zijn van bewoning van de kantoorunit en het zonder bouwvergunning aanwezig hebben daarvan. Dit betoog treft geen doel nu de onder 6 weergegeven overtreding feitelijk ziet op twee naast elkaar bestaande overtredingen, die eveneens afzonderlijk kunnen worden gepleegd en vastgesteld. Het enkele feit dat in het dwangsombesluit in de zinsnede onder 6 tussen deze beide overtredingen het woordje "of" niet voorkomt, doet daaraan niet af. In de vooraankondiging van het dwangsombesluit door de Gemeente van 24 juni 2003 (dat zich eveneens bij de stukken bevindt) wordt ook aangegeven dat het hier om twee naast elkaar bestaande overtredingen gaat, nu daarin is meegedeeld dat "De bewoning van de unit dient te worden gestaakt" en "De strijdigheid met de woningwet dient te worden opgeheven door het verwijderen van de bewoonde unit omdat deze niet te legaliseren is". Het feit dat op deze overtreding(en) zelfs een lagere dwangsom staat dan op het zonder bouwvergunning aanwezig hebben van de zeecontainer en de andere kantoorunit is eveneens een aanknopingspunt dat hier niet een vereiste van cumulatief overtreden bestaat. Nu vaststaat dat ook deze kantoorunit vanaf het einde van de begunstigingstermijn (20 december 2003) tot 14 januari 2003, dat wil zeggen gedurende 25 dagen, op het perceel aanwezig is geweest, kan de Gemeente aanspraak maken op de daarvoor verbeurde dwangsommen. In de brief van 20 februari 2004 wordt aanspraak gemaakt op 25 x € 500,- = € 12.500,-. In het dwangsombesluit is echter op deze overtreding een dwangsom van € 100,- per dag gesteld, zodat hiervoor in totaal € 2.500,- is verbeurd. Uit het vorenstaande volgt dat in totaal niet een bedrag van € 118.500,- maar een bedrag van € 108.500,- aan dwangsommen is verbeurd. In zoverre is het verzet van [eiser] tegen het dwangbevel gegrond.
17. [eiser] heeft nog matiging van de verbeurde dwangsommen gevorderd. Of het voor de dwangsom vastgestelde bedrag in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging, moet worden beoordeeld door de bestuursrechter, zo volgt uit artikel 5:32 lid 4 Awb. De bestuursrechter heeft de hoogte van de dwangsom in dit opzicht niet onredelijk beoordeeld. Verder is van belang dat ingevolge artikel 5:34 Awb het bestuursorgaan dat de last onder dwangsom heeft opgelegd bevoegd is deze op te heffen, op te schorten of te verminderen. In deze systematiek waarbij het aan het bestuursorgaan en de bestuursrechter is om de hoogte van de dwangsom vast te stellen respectievelijk de redelijkheid daarvan te beoordelen, past het niet dat de civiele rechter die over het verzet tegen de invordering van de dwangsommen heeft te oordelen, de dwangsommen zou kunnen matigen. De wet voorziet daar overigens ook niet in. Dit betekent dat de vordering tot matiging moet worden afgewezen.
18. Ten slotte heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen de invorderingskosten. In het dwangbevel heeft de Gemeente [eiser] bevolen tot betaling van het bedrag van € 118.500,- verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van de eerste aanmaning (16 maart 2004) en met alle op de invordering van dit bedrag vallende kosten, en dat voorts ten uitvoer zal worden gelegd op de wijze zoals in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van de executie van vonnissen en authentieke akten is voorgeschreven. Vervolgens zijn op het deurwaardersexploot deze invorderingskosten gesteld op € 21.152,25. Bij conclusie van antwoord heeft de Gemeente toegelicht dat de invorderingskosten van de deurwaarder 15% van de hoofdsom vermeerderd met BTW bedragen, wat neerkomt op genoemd bedrag.
19. Ingevolge artikel 5:33 Awb kunnen ook op de invordering vallende kosten worden gevorderd. Daaronder vallen onder andere de kosten van het deurwaardersexploot waarbij het dwangbevel is betekend alsmede de verdere kosten die de deurwaarder heeft moeten maken. Die kosten moeten in het dwangbevel gespecificeerd worden en uit het dwangbevel moet blijken welk bedrag terzake wordt ingevorderd, zodat vervolgens in rechte kan worden gedebatteerd over de vraag of deze kosten al dan niet te hoog zijn. Dit betekent dat voor zover in het dwangbevel niet concreet is aangegeven welke kosten worden ingevorderd, de Gemeente op basis daarvan ook geen kosten zal kunnen invorderen. De eerst in het deurwaardersexploot vermelde, niet nader omschreven of gespecificeerde invorderingskosten, kunnen dan ook niet worden ingevorderd, nog afgezien van het feit dat ook niet valt in te zien waarom zulke hoge kosten zouden zijn gemaakt. De invorderingsprocedure is immers bedoeld als eenvoudige en relatief goedkope mogelijkheid van invordering. De betekeningskosten van € 80,63 zullen wel ingevorderd kunnen worden, nu deze kosten gemaakt zijn in het kader van de invorderingsprocedure en uit het deurwaardersexploot genoegzaam blijkt dat deze kosten zijn gemaakt. Over de wettelijke rente hebben de partijen zich verder niet uitgelaten, zodat de rechtbank daarover geen uitspraak kan doen.
20. Uit het voorgaande volgt dat de Gemeente op basis van het dwangbevel in ieder geval kan overgaan tot invordering van het bedrag van € 108.500,- wegens verbeurde dwangsommen en tot invordering van het bedrag van € 80,63 wegens op de invordering vallende kosten, alsmede dat het verzet van [eiser] grotendeels ongegrond zal worden verklaard. Als de in de hoofdzaak grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van het geschil in de hoofdzaak worden verwezen.
21. De beslissing in de hoofdzaak brengt met zich dat de Gemeente bij haar incidentele vordering geen belang meer heeft zodat zij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Omdat zij in de hoofdzaak grotendeels gelijk heeft gekregen en zij in die zin belang had bij deze incidentele vordering, wordt aanleiding gezien de proceskosten in het incident te compenseren.
verklaart de Gemeente niet-ontvankelijk,
compenseert de proceskosten tussen de partijen in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
verklaart voor recht dat [eiser] zich terecht verzet tegen het dwangbevel van de Gemeente van 7 april 2004 en de tenuitvoerlegging daarvan voor zover dit een bedrag van € 10.000,- aan dwangsommen en € 21.152,25 aan invorderingskosten betreft,
stelt het dwangbevel en de tenuitvoerlegging daarvan buiten effect voor zover dit een bedrag van € 10.000,- aan dwangsommen en € 21.152,25 aan invorderingskosten betreft,
verklaart het verzet van [eiser] voor het overige ongegrond,
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 241,- aan verschotten en € 904,- aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004.