ECLI:NL:RBARN:2004:AR8859

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
111202
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een onroerende zaak door de Staat der Nederlanden tegen krakers

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 27 oktober 2004 uitspraak gedaan in een ontruimingskwestie tussen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) en een groep gedaagden die zich in een onroerende zaak bevonden, gelegen aan de Koningsweg 37 te Schaarsbergen. De Staat vorderde ontruiming van het pand, dat door de gedaagden als woon- en werkcollectief werd gebruikt. De rechtbank heeft in haar overwegingen het belang van de Staat bij een spoedige ingebruikneming van het pand tegenover het belang van de gedaagden bij een redelijke ontruimingstermijn afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden, die sinds oktober 1992 het complex in gebruik hadden, recht hadden op een termijn die hen in staat stelde om alternatieve woonruimte te vinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden vanaf het uitbrengen van de dagvaarding in februari 2004 al rekening hadden moeten houden met een mogelijke ontruiming. De rechtbank heeft uiteindelijk een ontruimingstermijn van zes maanden na betekening van het vonnis bepaald, waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden van de gedaagden en de tijd die nodig is om alternatieven te onderzoeken. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter mr. R.J.B. Boonekamp.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 111202 / HA ZA 04-502
Datum vonnis: 27 oktober 2004
Vonnis
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE)
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. A.R. de Jonge te 's-Gravenhage,
tegen
1. [eiser 1],
4. [eiser 4],
7. [eiser 7],
8. [eiser 8],
allen verblijvende of wonende te Schaarsbergen (gemeente Arnhem),
gedaagden,
procureur mr. S.I. Henny,
advocaat mr. E. Th. Hummels te Zeist,
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
5. [eiser 5],
6. [eiser 6],
9. [eiser 9],
10. [eiser 10],
11. [eiser 11],
12. zij die verblijven in de onroerende zaak, of een gedeelte daarvan, gelegen te Schaarsbergen (gemeente Arnhem) aan de Koningsweg 37 in het complex dat ook wel wordt aangeduid als ‘Garagegaragecomplex Schaarsbergen’,
allen verblijvende of wonende te Schaarsbergen (gemeente Arnhem),
gedaagden,
niet verschenen.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 25 augustus 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Naar aanleiding van dit tussenvonnis heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem op 22 september 2004 een schriftelijk bericht houdende inlichtingen welke van belang kunnen zijn voor het bepalen van de ontruimingstermijn zoals bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv aan de rechtbank gezonden. Beide partijen hebben hier vervolgens gelijktijdig op gereageerd door middel van een akte. Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
9. Volgens de Staat heeft de inlichtingenprocedure van artikel 557a lid 2 Rv op grond van de inhoud en de strekking ervan betrekking op de beschikbaarheid van alternatieve woonruimte voor een individueel persoon. Dat standpunt vindt geen steun in het recht. In artikel 557a lid 1 Rv, waarmee het onderhavige lid 2 nauw samenhangt, wordt immers, kort weergegeven, gesproken over ontruiming van een ‘gebouwde onroerende zaak’ waarvoor een bevel tot ontruiming kan worden gegeven. Die term omvat meer dan alleen woonruimte en er zijn geen aanwijzingen dat die beperkt moet worden uitgelegd. In tegendeel, in de Leegstandswet ging het ook om meer dan alleen woonruimte. Artikel 557a lid 1 Rv is daarop het vervolg. Bij het bepalen van een termijn voor de ontruiming is er dan ook geen reden alleen rekening te houden met de alternatieven voor woonruimte voor ieder individueel. Ook de alternatieven voor de groep als zodanig en hun activiteiten zijn relevant voor de beoordeling en daarmee ook het bericht van de gemeente daarover.
10. Wat betreft de termijn van ontruiming staat tegenover het belang van de Staat bij een spoedige ingebruikneming het belang van de gedaagden bij een ontruimingstermijn die hen een redelijke mogelijkheid biedt een alternatief te vinden voor hun huidige woon- en werkcollectief. Uit het bericht van B&W blijkt dat onderzoek wordt gedaan naar verschillende alternatieve locaties. Volgens dat bericht zou een feitelijke ingebruikneming van een eventueel alternatief niet eerder dan over 18 maanden mogelijk zijn. Hoewel aannemelijk is dat een alternatief niet direct voorhanden is, valt uit het bericht anderzijds niet af te leiden waarom precies te verwachten is dat met het vinden daarvan een termijn van 18 maanden gemoeid zal zijn. Daarmee is te ongewis dat een zo lange termijn nodig zal zijn en is het bepalen van een zo lange ontruimingstermijn tegenover het belang van de Staat niet gerechtvaardigd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de gedaagden er vanaf het uitbrengen van de dagvaarding in februari 2004 reeds meer dan ernstig rekening mee hebben moeten houden dat zij het garagecomplex zouden moeten ontruimen. Het is nu eenmaal een juridisch gegeven dat personen die zonder daartoe het juridische recht te hebben verkregen de onroerende zaak die eigendom is van een ander in gebruik nemen op vordering van de eigenaar in beginsel het veld zullen moeten ruimen. Vanaf het uitbrengen van de dagvaarding hadden de gedaagden daarom serieus naar alternatieven op zoek moeten gaan. Een termijn van nog zes maanden acht de rechtbank onder deze omstandigheden passend, ook omdat volgens het bericht van B&W op die termijn duidelijk zou moeten zijn of een van de onderzochte alternatieven in aanmerking komt. Tegenover de Staat is een termijn van nog 6 maanden niet onbillijk. De gedaagden hebben als collectief sinds oktober 1992 het complex in gebruik, nu dus al 12 jaar en ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding 11,5 jaar. Bij de comparitie is gebleken dat de Staat in een vriendschappelijke betrekking tussen de plaatselijke commandant en de gedaagden ervan op de hoogte was wat er op het garagecomplex gebeurde en ontstond, het complex heeft zien uitgroeien tot de kunstenaarskolonie die het nu is geworden en dat heeft gedoogd. Enig verder geduld kan in die situatie van de Staat worden gevergd, mede in aanmerking genomen hetgeen in het vonnis van 25 augustus 2004 reeds over de belangen van de Staat is overwogen. Aldus zal de ontruimingstermijn worden bepaald op 6 maanden na betekening van dit vonnis. Voor een bezichtiging ter plaatse ziet de rechtbank geen aanleiding omdat uit het overgelegde fotomateriaal voldoende duidelijk is wat de aard en de omvang van de activiteiten ter plaatse is.
11. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zullen de gedaagden worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
in aansluiting op het vonnis van 25 augustus 2004:
bepaalt de termijn waarbinnen de veroordeling tot ontruiming niet tenuitvoer kan worden gelegd op zes maanden na betekening van dit vonnis,
veroordeelt de gedaagden in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Staat begroot op € 324,78 voor verschotten en € 1.130,- salaris procureur.
verklaart de in dit vonnis en de in het vonnis van 25 augustus 2004 gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, rechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 27 oktober 2004.
De griffier De rechter