ECLI:NL:RBARN:2004:AR6356

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
112568
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door executoriaal beslag en onrechtmatige handelingen

In deze zaak vorderde eiser schadevergoeding van gedaagde, die beslag had gelegd op zijn auto. Eiser stelde dat hij door het beslag onevenredig zwaar was getroffen en vorderde een totaalbedrag van € 30.226,10, inclusief schade voor een vervangende auto en kosten voor het rijklaar maken van zijn auto. De rechtbank oordeelde dat de beslaglegger risicoaansprakelijk is voor de gevolgen van het beslag, maar dat in dit geval het beslag niet onterecht was gelegd. Eiser was eerder door de rechtbank Utrecht veroordeeld tot betaling aan gedaagde, wat betekende dat het beslag leggend op een gegronde vordering was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat het beslag niet onrechtmatig was, ook al had eiser later schade geleden door het beslag. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet in redelijkheid had kunnen afzien van beslaglegging, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat gedaagde op het moment van beslaglegging op de hoogte was van de schade die hij zou lijden. De rechtbank wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 112568 / HA ZA 04-740
Datum vonnis: 20 oktober 2004
Vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.S. Wurfbain te Barneveld,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. R.A. Wolleswinkel te Barneveld.
Partijen zullen verder worden aangeduid met ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 7 juli 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Bij brief van 10 augustus 2004 heeft [eiser] met het oog op de comparitie het origineel van een productie aan de rechtbank gezonden. Ter uitvoering van voornoemd tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1. Op 3 november 1982 is [eiser] door de rechtbank Utrecht bij verstek veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, om aan [gedaagde] een bedrag van ƒ 47.570,54 (€ 21.586,57) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 september 1982. Tevens is [eiser] in de kosten van de procedure veroordeeld.
2. [eiser] is in 1982 failliet verklaard. Het faillissement is in 1983 wegens gebrek aan baten opgeheven.
3. Op 14 juni 2002 heeft de deurwaarder het verstekvonnis van 3 november 1982 - hierna te noemen: het verstekvonnis - aan [eiser] betekend. Ter executie daarvan heeft [gedaagde] executoriaal beslag doen leggen op de auto van [eiser], van het merk Mercedes Benz C 200 CDI met het kenteken [nummer], - hierna te noemen: de auto. De auto is in bewaring gegeven bij A-Eén Exclusieve Automobielen te Barneveld.
4. Tegen het verstekvonnis is door [eiser] bij dagvaarding van 17 juni 2002 verzet ingesteld. Bij kort geding vonnis van 12 juli 2002 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de door [eiser] gevorderde opheffing van het executoriale beslag op zijn auto en de opschorting van de executie van het verstekvonnis totdat in de verzetprocedure door de rechtbank Utrecht eindvonnis is gewezen, afgewezen met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
5. Bij vonnis van 1 oktober 2003 in de verzet procedure heeft de rechtbank Utrecht [eiser] ontheven van de tegen hem uitgesproken veroordeling bij het verstekvonnis. Daarnaast heeft de rechtbank Utrecht [eiser] veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, om aan [gedaagde] een bedrag van € 1.009,57 (ƒ2.224,80) te betalen, omvattende een deel van de oorspronkelijke vordering ten aanzien waarvan het bewijs geleverd is geacht, nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 1982 tot aan de dag der algehele voldoening met compensatie van de proceskosten van de verstek- en verzetprocedure. Tegen dit vonnis - hierna te noemen: het eindvonnis - is geen beroep ingesteld zodat het in kracht van gewijsde is gegaan en onherroepelijk is geworden.
6. Bij kort geding vonnis van 12 februari 2004 heeft de voorzieningenrechter te Arnhem de door [eiser] gevorderde opheffing van het executoriaal beslag op de auto dan wel staking van de executie afgewezen met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
7. Bij brief van 18 februari 2004 heeft de raadsman van [gedaagde] [eiser] verzocht om alle bedragen die hij aan [gedaagde] verschuldigd was op grond van de twee kort geding vonnissen en het eindvonnis, te betalen. [eiser] heeft het totaalbedrag van € 4.887,61 aan [gedaagde] betaald, waarna het beslag op de auto is opgeheven.
Het geschil
8. [eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan hem van een bedrag van € 30.226,10, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. Dit bedrag betreft vergoeding van schade bestaande uit € 29.678,60, inclusief omzetbelasting, vanwege gemaakte kosten voor een vervangende auto, alsmede uit een bedrag van €547,50, inclusief omzetbelasting, voor het rijklaar maken van zijn auto na twee jaar stilstand.
9. [eiser] voert ter onderbouwing hiervan aan dat [gedaagde] aansprakelijk is voor deze door hem gemaakte kosten omdat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door beslag op zijn auto te leggen, de auto in gerechtelijke bewaring te geven en het beslag ook nog te handhaven, ondanks zijn latere bekendheid met de schade die [eiser] daardoor leed. De onrechtmatigheid vloeit voort uit het feit dat de vordering van [gedaagde] in de verzetprocedure vrijwel geheel is afgewezen. Daarnaast stelt [eiser] dat hij door het beslag en door de gerechtelijke bewaarneming onevenredig zwaar is getroffen in zijn belangen omdat hij daardoor geen zakelijk gebruik meer kon maken van zijn auto.
10. [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
De beoordeling van het geschil
11. Op de beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is (HR 11 april 2003, NJ 2003, 440). Een dergelijke situatie doet zich in de onderhavige procedure echter niet voor nu [eiser] door de rechtbank Utrecht is veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een gedeelte van de oorspronkelijke vordering. Aangenomen moet worden dat ook in een geval als het onderhavige, waarin executoriaal beslag is gelegd voor verhaal van een bij verstek toegewezen vordering waarvan later in verzet slechts een gering deel wordt toegewezen met ontheffing van de veroordeling voor het overige, geldt dat het beslag dan niet ten onrechte is gelegd. Dat de rechtbank Utrecht om tot deze veroordeling te komen eerst [eiser] heeft ontheven van de veroordeling bij verstek maakt dit niet anders. Een executoriaal beslag blijft niettegenstaande het aanwenden van een (gewoon) rechtsmiddel liggen en kan, indien in verzet of beroep een veroordeling tot een lager bedrag wordt uitgesproken, als executoriaal beslag tot verhaal van dat lagere bedrag vervolgd worden. Van aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de gevolgen van de beslaglegging op grond van risico is dus geen sprake.
12. Dat neemt niet weg dat een beslaglegger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht (HR 24 november 1995,NJ 1996,161) en wel in beginsel aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.
13. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] ten onrechte 20 jaar heeft gewacht met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis en reeds om die reden misbruik heeft gemaakt van het executierecht. [gedaagde] heeft als reden hiervoor aangevoerd dat er eerder bij [eiser] geen reële verhaalsmogelijkheden waren, zeker niet kort na zijn faillissement. Wachten met tenuitvoerlegging van een vonnis levert op zichzelf geen misbruik van recht op. Daarbij komt nog dat [eiser] ook onvoldoende heeft weersproken dat hij gedurende al die jaren onvoldoende middelen had waaruit de toegewezen hoofdsom, met de inmiddels fors opgelopen rente, kon worden voldaan. Tijdens de comparitie heeft hij daarover zelf ook verklaard: “Overigens zou ik nooit een bankgarantie voor een zo groot bedrag als de toen gepretendeerde vordering hebben kunnen stellen”. Dat [gedaagde] vervolgens beslag heeft gelegd op de auto van [eiser], die ten tijde van de beslaglegging ongeveer € 45.000,- waard was, is gezien de verhouding tot de toegewezen vordering van [gedaagde], die op dat moment volgens [gedaagde] en niet weersproken door [eiser] zo’n € 100.000,- bedroeg, niet buitenproportioneel te noemen. Hooguit zou er in die situatie toch sprake van misbruik van recht kunnen zijn geweest indien [gedaagde] op het moment van beslaglegging wist of er in elk geval ernstig rekening mee had moeten houden dat de bij verstek toegewezen vordering in werkelijkheid veel minder was en dat hij daardoor niet in redelijkheid tot uitoefening van het executierecht had kunnen komen. Hiertoe heeft [eiser] echter niets gesteld. Dat [gedaagde] een reden had om de auto vervolgens in gerechtelijke bewaring te geven, heeft [eiser] niet weersproken, zodat het ervoor gehouden moet worden dat ook dit niet een ongerechtvaardigd middel is geweest.
14. [eiser] heeft voorts gesteld dat hij onevenredig zwaar is getroffen door het beslag op zijn auto en de gerechtelijke bewaarneming ervan zodat [gedaagde] ook om die reden niet in redelijkheid tot beslaglegging had kunnen komen. Volgens [eiser] kon hij door het beslag op de auto en door de bewaarneming ervan de werkzaamheden, die hij tegen onkostenvergoeding voor het bedrijf van Van den Bor verrichte, niet meer doen. Zonder die werkzaamheden zou hij in een sociaal isolement geraken. [gedaagde] heeft betwist dat hij op het moment van de beslaglegging op de hoogte was van deze maatschappelijke activiteiten van [eiser] en ook betwist dat hier uitdrukkelijk over is gesproken met de deurwaarder op het moment van de beslaglegging op de auto of kort daarna. In het midden kan blijven of [gedaagde] van dit alles op de hoogte is geweest. Dat [gedaagde] door de inbeslagneming van de auto en met name door de gerechtelijk bewaarneming ervan in zijn belangen is getroffen, is wel aannemelijk, maar naar het oordeel van de rechtbank is hij daarin niet zodanig onevenredig zwaar getroffen dat [eiser] niet in redelijkheid hiertoe over had mogen gaan. Het staat vast dat [eiser] zijn activiteiten heeft kunnen en is blijven verrichten met behulp van een vervangende huurauto, waarvan hij blijkens zijn verklaring bij de comparitie de kosten aan zijn klanten heeft doorberekend. Dat desondanks onevenredig nadeel is of dreigde te ontstaan is volstrekt onaannemelijk, mede in aanmerking genomen dat de financieringskosten van de inbeslaggenomen auto kennelijk niet op hem drukten, nu hij bij de comparitie heeft verklaard dat de auto door zijn dochter was betaald ( en zelfs haar eigendom zou zijn geweest).
Het betoog van [eiser] dat het beslag niettemin onrechtmatig was omdat [gedaagde] de beslaglegging later handhaafde terwijl hij er toen van op de hoogte was dat [eiser] daardoor schade leed, doet aan het voorgaande niet af. Alleen hetgeen [gedaagde] wist of redelijkerwijs had behoren te weten op het moment van de beslaglegging op de auto, niet wat hij later te weten is gekomen, speelt hierbij immers een rol.
15. Met inachtneming van al deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat het door [gedaagde] gelegde executoriale beslag op de auto van [eiser] en de gerechtelijke bewaarneming daarvan niet als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
16. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 665,- voor verschotten en € 998,- salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, rechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 20 oktober 2004.
De griffier De rechter