Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 117745 / KG ZA 04-588
Datum vonnis: 12 oktober 2004
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser],
wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 10 september 2004,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. H. van Ravenhorst te Arnhem,
de coöperatie
COOPERATIEVE RABOBANK "OVER-BETUWE" U.A.,
gevestigd te Bemmel,
gedaagde,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. S. Brenninkmeijer te Utrecht.
Het verloop van de procedure
Eisers hebben gedaagde ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd zoals weergegeven in de dagvaarding.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities.
Daarbij zijn producties in het geding gebracht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1. Bij arbitraal vonnis van 8 oktober 2003, gewezen tussen eisers en [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), wonende te [woonplaats], werd de maatschap tussen eisers en [betrokkene] per datum vonnis ontbonden en werd daarnaast een aantal beslissingen genomen inzake de verdeling van de in de maatschap ingebrachte vermogens.
2. Het arbitraal vonnis is op 16 oktober 2003 ter griffie van de rechtbank gedeponeerd. Bij beschikking van 6 november 2003 heeft de rechtbank eisers verlof tot tenuitvoerlegging verleend.
[betrokkene] heeft eisers op 9 december 2003 gedagvaard voor de rechtbank Arnhem teneinde de vernietiging van het arbitraal vonnis te bewerkstelligen.
3. Eisers hebben op 12 december 2003 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder Friesland Coberco Diary Foods op de door haar aan [betrokkene] uit te betalen melkgelden ten bedrage van circa € 20.000,00 per maand. Bij kort gedingvonnis van 15 april 2004 is dit beslag opgeheven tot een bedrag van € 10.000,00 per maand onder de voorwaarde dat [betrokkene] binnen drie weken na dagtekening van het vonnis een bankgarantie zou stellen ten bedrage van € 200.000,00 geldend tot 30 dagen nadat de rechtbank in de bodemzaak zou hebben beslist, bij gebreke waarvan de gevorderde voorziening werd geweigerd.
4. Gedaagde heeft op 4 mei 2004 op verzoek van [betrokkene] de gevraagde bankgarantie ten gunste van eisers afgegeven. In de bankgarantie is onder het kopje bijzondere bepalingen bepaald:
“Beroep doen op de bankgarantie zal niet eerder plaatsvinden dan nadat, de rechtbank in de bodemzaak (zaak-/rolnummer 03-2121) heeft geoordeeld dat het arbitragevonnis, welke ter toetsing is voorgelegd aan de rechtbank, niet zal worden vernietigd.”
5. Bij vonnis van 28 juli 2004 heeft de rechtbank het arbitraal vonnis van 8 oktober 2003 partieel vernietigd, namelijk voor zover het vonnis betreft de beslissing over de roerende zaken die door eisers sub 1 en 2 in de gemeenschap zijn ingebracht en die in hun gebruik zijn gebleven.
6. Omdat [betrokkene] niet heeft gereageerd op de door eisers bij hem ingediende sommatie tot betaling van hetgeen hij op grond van het arbitrale vonnis, rekening houdend met het vonnis van de rechtbank Arnhem van 28 juli 2004, aan hen verschuldigd is, hebben eisers op 24 augustus 2004 de bankgarantie ingeroepen bij gedaagde.
7. Gedaagde heeft uitbetaling van de bankgarantie geweigerd.
1. Eisers vorderen - kort weergegeven - dat gedaagde zal worden veroordeeld om aan hen een bedrag van € 200.000,00 uit te betalen, aan welke vordering zij de door [betrokkene] gestelde bankgarantie ten grondslag leggen. Zij stellen daartoe het volgende. Weliswaar is het arbitrale vonnis op een klein onderdeel vernietigd, maar dit onderdeel vertegenwoordigt nog geen 1% (€ 6.967,34) van het bedrag dat [betrokkene] op grond van het wel in stand gelaten deel van het arbitrale vonnis aan eisers dient te betalen. Omdat de bankgarantie moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf, moet uitgaande van de bewoordingen van de bijzondere bepaling worden nagegaan welke zin betrokkenen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bewoordingen van die bepaling mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs mochten verwachten, aldus eisers. Gelet op de partiele vernietiging en mede gelet op het feit dat het maximale bedrag van de bankgarantie slechts een fractie uitmaakt van het totaal van het door [betrokkene] aan eisers verschuldigde, stellen eisers dat gedaagde in redelijkheid niet anders kan dan tot betaling van de bankgarantie overgaan.
2. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, welk verweer hierna, voor zover nodig, wordt besproken.
De beoordeling van het geschil
1. Nu de bijzondere bepaling in de onderhavige bankgarantie bepaalt dat een beroep op de bankgarantie slechts kan worden gedaan als de rechtbank zal hebben geoordeeld dat het arbitragevonnis niet zal worden vernietigd, terwijl het arbitragevonnis door de rechtbank wel, zij het op een ondergeschikt punt, is vernietigd, ligt een vraag van uitleg van de bankgarantie voor.
2. Gedaagde stelt dat, gelet op de functie die een abstracte bankgarantie in het betalingsverkeer inneemt, de bank pas tot betaling onder een bankgarantie mag overgaan indien aan alle voorwaarden voor het inroepen van de bankgarantie is voldaan en dat de voorwaarden strikt moeten worden toegepast.
Slechts indien er sprake is van kennelijk willekeurig of bedrieglijk beroep op de garantie of wanneer de redelijkheid en billijkheid zulks vereisen, kan worden afgeweken van de strikte toepassing, aldus gedaagde, waarbij zij zich met name beroept op het arrest van de HR van 26 maart 2004, NJ 2004/309.
3. Hoewel eisers terecht stellen dat lagere rechters eerder hebben geoordeeld dat een bankgarantie moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf, heeft de Hoge Raad reeds meermalen geoordeeld (NJ 1995/639, NJ 2004/309) dat, gelet op het karakter van bankgaranties en de functie die dergelijke garanties in het handelsverkeer vervullen en gelet op de positie van de bank die zowel de belangen van degene die de opdracht gaf tot het stellen van de bankgarantie, als van degene te wiens gunste de garantie is gesteld, een strikte toepassing door de bank van de in de garantie gestelde voorwaarden geboden is. Het uitgangspunt is derhalve strikte conformiteit, zodat de Haviltex-maatstaf niet zonder meer op bankgaranties toegepast kan worden. Het betoog van eisers daartoe kan derhalve niet slagen.
4. Bij de strikte conformiteit in de toepassing en de argumenten die daaraan ten grondslag liggen (zie hiervoor onder 3) past het groot gewicht toe te kennen aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen gelezen in de gehele context. Daarvan uitgaande moet onder “niet zal worden vernietigd” zowel gehele als partiele vernietiging worden begrepen, nu in die bepaling geen onderscheid is gemaakt.
5. De Hoge Raad heeft wel geoordeeld dat op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid een uitzondering op het beginsel van strikte conformiteit niet uitgesloten is. Gedaagde stelt dat de omstandigheden in dit geval niet rechtvaardigen dat wordt afgeweken van de strikte conformiteit. Juist omdat de verhoudingen tussen eisers en [betrokkene] ernstig verstoord zijn dient de bankgarantie strikt te worden uitgelegd. Er is geen willekeur aan de zijde van [betrokkene] of iemand anders en evenmin is er sprake van bedrog. Er is sprake van een gemotiveerd rechterlijk vonnis, waarin het arbitrale vonnis partieel is vernietigd. Indien eisers en [betrokkene] voor die situatie iets hadden willen regelen, hadden zij daartoe een clausule op kunnen nemen in de bankgarantie, aldus gedaagde. Dat het arbitrale vonnis slechts op een klein onderdeel is vernietigd, maakt dit niet anders. Bovendien, zo stelt gedaagde nog, heeft de rechtbank in haar vonnis de vernietiging niet beperkt tot het door eisers genoemde bedrag van € 6. 967,34, terwijl het ook niet duidelijk is dat [betrokkene] zich in dit bedrag kan vinden.
6. Voorshands geoordeeld hebben eisers onvoldoende gesteld om de weigering van gedaagde om tot uitbetaling over te gaan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te doen zijn. De stelling dat gedaagde rekening had dienen te houden met het feit dat het arbitrale vonnis slechts op een zeer klein onderdeel is vernietigd kan daartoe in ieder geval niet strekken. Deze stelling impliceert dat gedaagde had dienen over te gaan tot het uitleggen van het vonnis van de rechtbank, waaruit niet klip en klaar blijkt wat eisers en [betrokkene] jegens elkaar verschuldigd zijn en wat de partiele vernietiging precies voor consequenties heeft. Dit kan van gedaagde, gelet op haar bijzondere positie inzake bankgaranties (zie hiervoor onder 3), niet worden verwacht.
7. Het bovenstaande leidt ertoe dat de door eisers gevorderde voorziening zal worden geweigerd. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen eisers in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
1. weigert de gevorderde voorziening,
2. veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde bepaald op € 703,00 voor salaris en op € 241,00 voor verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert op 12 oktober 2004.