Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 101113 / HA ZA 03-1036
Datum vonnis: 6 oktober 2004
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARCHITECTENBUREAU [eiser] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zutphen,
eiseres,
procureur mr. W.R.H. Jager te Ede,
de stichting
STICHTING CABLE 1 PROMOTIE EN RACING TEAM,
gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. A.H.J. Cornelissen te Huissen.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 3 maart 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden. De processen-verbaal daarvan bevinden zich bij de stukken. Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een akteverzoek van de zijde van Cable 1;
* een akteverzoek van de zijde van het architectenbureau.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling van het geschil
1. Gebleven wordt bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist.
2. Het architectenbureau is bij dit tussenvonnis toegelaten te bewijzen dat zij op of omstreeks 15 maart 2002 (in het tussenvonnis staat abusievelijk 2003; Rb) met Cable 1 is overeengekomen dat de racecursus ongedaan werd gemaakt en dat Cable 1 het reeds betaalde bedrag aan haar terug zou betalen.
3. Het architectenbureau heeft als getuigen doen horen [eiser], mevrouw [betrokkene], persoonlijk assistent bij het architectenbureau, en de heer [betrokkene], zelfstandig ondernemer. Aan de zijde van Cable 1 zijn in contra-enquête gehoord de heer [betrokkene], zelfstandig ondernemer en ingehuurd door Cable 1 voor het race-evenement, en de heer [betrokkene], voorzitter van Cable 1. De rechtbank ziet zich thans geplaatst voor de vraag of het architectenbureau is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Aantekening verdient daarbij dat de verklaring van [eiser] moet worden gelijkgesteld met een partijgetuigeverklaring zoals bedoeld in art. 164 lid 1 Rv (o.a. HR 22 december 1995, NJ 1997, 22 en 23). Hij was immers ten tijde van het verhoor als statutair directeur van het architectenbureau degene die bevoegd was het architectenbureau (in rechte) te vertegenwoordigen. Zijn verklaring kan dan ook alleen tot het bewijs strekken in aanvulling op ander (onvolledig) bewijs. De rechtbank komt tot het volgende.
4. In het tussenvonnis van 3 maart 2004 heeft de rechtbank overwogen dat enkel in de creditnota van 15 maart 2002 geen volledig bewijs voor het bestaan van de mondelinge overeenkomst tussen het architecten-bureau en Cable 1 gevonden kan worden. De vraag is thans of de afgelegde getuigenverklaringen voldoende aanvullend bewijs opleveren. Partijgetuige [eiser] heeft (onder meer) verklaard:
“Ik heb in dat telefoongesprek gezegd dat ik een groot probleem met mijn handen had. Er werd mij gezegd dat het geen probleem was te annuleren. Er namen veel mensen aan de cursus deel, er waren voldoende auto’s en het hotel kon altijd bijgeboekt worden. Ik heb gevraagd hoe de zaak financieel afgewikkeld zou worden en er werd mij gezegd dat het geld naar mij toe netjes afgewikkeld zou worden”.
Getuige [betrokkene], die volgens haar verklaring tijdens dat telefoongesprek op de kamer van [eiser] aanwezig was, heeft onder andere verklaard: “ Uit de opmerkingen die hij aan de telefoon maakte heb ik afgeleid dat het geen probleem was de racecursus te annuleren”. Getuige [betrokkene] is niet bij het telefoongesprek aanwezig geweest, noch bekend met hetgeen daar besproken is, zodat hij niets heeft verklaard dat relevant is voor het probandum.
5. Met de verklaringen van [eiser] en [betrokkene] in onderling verband en samenhang met de creditnota van 15 maart 2002 is voldoende aangetoond dat de racecursus in overleg ongedaan is gemaakt en het architectenbureau is bevrijd van haar betalingsverplichting. Uit de verklaring van [eiser] moet worden afgeleid dat in het bewuste telefoongesprek aan de orde is geweest of hij tengevolge van de opgekomen verhindering van de racecursus af kon. Uit zijn verklaring dat de mevrouw van Cable 1 toen heeft gezegd dat annuleren geen probleem was kan worden afgeleid dat Cable 1 toen accoord was met ongedaanmaking. Ook blijkt uit zijn verklaring dat in dat telefoongesprek gesproken is over de financiele afwikkeling. Dat Cable 1 toen heeft gezegd dat het geld naar [eiser] toe netjes afgewikkeld zou worden is wel wat vaag, maar duidt erop dat Cable 1 toen kennelijk bereid was ook de betaling ongedaan te maken. Hoewel de verklaringen van [eiser] en [betrokkene] op het punt van de creditnota wat tegenstrijdig zijn, bevestigt de verklaring van [betrokkene] dat in het telefoongesprek aan de orde is geweest dat annuleren geen probleem was. Vast staat dat Cable 1 direct na het telefoongesprek een creditnota heeft gezonden voor de racecursus. Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat dat op een vergissing heeft berust. Het sluit omgekeerd wel helemaal aan bij hetgeen [eiser] en [betrokkene] hebben verklaard en vice versa. Daarmee is het bewijs voldoende overtuigend, ook in die zin dat [eiser] zich in hetgeen hij uit het telefoongesprek had begrepen bevestigd heeft gezien en mocht zien door de vrijwel onmiddellijke ontvangst van de creditnota.
6. De hiertegenover staande verklaringen van de getuigen [betrokkene] en [betrokkene] zijn onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. [betrokkene] en [betrokkene] zijn immers niet bij het telefoongesprek tussen [eiser] en hun medewerkster, mevrouw [betrokkene], aanwezig geweest en hebben hierover dan ook niets kunnen verklaren. Dat [betrokkene], zoals [betrokkene] heeft verklaard, “de instructie [heeft] dat ze de boodschap kan aannemen en dan moet overleggen met het teammanagement” maakt de situatie nog niet anders, aangezien [betrokkene] in het gesprek met [eiser] niettemin toezeggingen tot restitutie kan hebben gedaan. De (schriftelijke) verklaring van [betrokkene] dat “zij geen enkele toezegging [heeft] gedaan omtrent een eventuele restitutie van cursusgeld”, leidt evenmin tot een ander oordeel. Door het ontbreken van een verhoor onder ede van [betrokkene] als de belangrijkste getuige naast [eiser] zijn noch de rechtbank noch het architectenbureau in de gelegenheid geweest nadere vragen aan haar te stellen, hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Daarnaast heeft [betrokkene] haar schriftelijke verklaring pas opgesteld, zo blijkt daaruit, nadat ze kennis heeft genomen van de getuigenverklaringen van het architectenbureau. Op grond van dit alles acht de rechtbank de schriftelijke verklaring van [betrokkene] onvoldoende betrouwbaar en laat zij de inhoud ervan verder buiten beschouwing ( HR 19 december 2003, NJ 2004/ 151).
7. Op grond van vorenstaande is het architectenbureau dan ook in haar bewijsopdracht geslaagd, zodat haar vordering zal worden toegewezen.
8. Voor toewijzing van de wettelijke rente over het gevorderde bedrag is alleen plaats als Cable 1 in verzuim is gekomen. Cable 1 heeft niet betwist in verzuim te zijn gekomen, maar wel de ingangsdatum van het verzuim welke datum volgens haar niet eerder dan 6 november 2002 kan zijn, de datum waartegen zij tot betaling is gesommeerd. Aangezien deze datum niet door het architectenbureau is betwist, zal de wettelijke rente over € 5.852,42 vanaf 6 november 2002 worden toegewezen.
9. De door het architectenbureau gevorderde buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen omdat onvoldoende is gesteld, na betwisting hiervan door Cable 1, dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht waarvan een proceskostenveroordeling geen vergoeding pleegt in te sluiten.
De rechtbank, recht doende,
veroordeelt Cable 1 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan het architectenbureau te betalen een bedrag van € 5.852,42, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 november 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Cable 1 in de kosten van de procedure, aan de zijde van het architectenbureau begroot op € 313,20 voor verschotten en €1.324,- salaris procureur;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op woensdag 6 oktober 2004.