Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 117471 / HA ZA 04-1624
Datum vonnis: 29 september 2004
[eiser],
en
[eiseres],
echtelieden,
gevestigd te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak en in het incident,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. S.J. van Susante te Arnhem,
[gedaagde],
en
[gedaagde],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
procureur mr. P.H.M. Essink.
Het verloop van de procedure
[eiser] hebben bij dagvaarding een eis ingesteld en daarbij producties overgelegd. Tevens hebben zij daarbij een incidentele vordering gedaan. [gedaagde] hebben een conclusie van antwoord in het incident genomen. Daarna is vonnis bepaald.
Voorzover in dit stadium van belang moet van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan:
1. Blijkens een onderhandse akte, gedateerd 13 juni 2002, hebben [eiser] aan [gedaagde] verkocht het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en schuur staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] voor een koopsom van € 266.000,-. De levering zou plaatsvinden op 19 juli 2002 of zoveel eerder of later als overeengekomen.
2. In art. 16 van de akte is o.a. bepaald:
“Artikel 16 Ontbindende voorwaarden
16.1 Deze overeenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk
(....)
b. op 04 juli 2002 koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van minimaal ** geen hypothecaire geldlening of het aanbod daartoe van een erkende geldverstrekkende instelling heeft verkregen (....).”
De rest van de zin van art. 16.1 onder b is doorgestreept. Daarna is vermeld: “koopsom plus kosten koper”. In art. 16.3 is daarna bepaald:
“Partijen verplichten zich over en weer al het redelijk mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde (...) financiering (...) te verkrijgen. De partij die de ontbinding inroept dient er zorg voor te dragen, dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op de eerste werkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen. Deze mededeling dient goed gedocumenteerd te geschieden bij aangetekende brief (...). Alsdan zijn beide partijen van deze overeenkomst bevrijd.
3. Bij brief van 24 juni 2002 aan de makelaar van [eiser] hebben [gedaagde] de desbetreffende ontbindende voorwaarden ingeroepen. Zij hebben daarbij twee brieven van banken overgelegd. Eén van CenE Bankiers van 21 juni 2002 waarin onder andere staat:
“Uw verzoek tot financiering van de aankoop van het pand [adres] te [woonplaats] hebben wij in behandeling genomen. Zoals wij u reeds telefonisch mededeelden zien wij, om ons moverende redenen, geen mogelijkheid om een en ander te financieren.”
De andere brief is van ING en gedateerd 17 juni 2002. Daarin staat onder andere:
“Hierbij delen wij U mede, dat wij op basis van de door U verstrekte gegevens, niet bereid zijn de aangevraagde hypothecaire lening te verstrekken.”
Het geschil en de beoordeling daarvan
4. [eiser] vorderen in de hoofdzaak te verklaren voor recht dat [gedaagde] geen beroep toekomen op het financieringsvoorbehoud als verwoord in art. 16 en het bouwkundig voorbehoud als verwoord in art. 17 van de koopovereenkomst, alsmede te verklaren voor recht dat de onder 1 genoemde koopovereenkomst wegens toerekenbare tekortkoming aan de zijde van gedaagden is ontbonden, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 41.266,- ten titel van boete c.q. (aanvullende)schadevergoeding te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
5. In het incident vorderen [eiser] [gedaagde] te gebieden binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan hen over te leggen alle originele financieringsaanvragen met bijbehorende documentatie zoals die in de periode 1 tot en met 21 juni bij de ING Bank te Nijmegen respectievelijke CenE bank te Utrecht is ingediend ten behoeve van de aanvraag van een financiering voor het pand [adres] te [woonplaats], alsook de originele aangiften inkomstenbelasting 2002 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag. Die vordering is gegrond op art. 843a Rv. [eiser] stellen dat zij gerede twijfel hebben of [gedaagde] aan hun inspanningsverplichting tot het verkrijgen van een financiering hebben voldaan en dat zij er recht op en belang bij hebben inzage te verkrijgen in de bescheiden met betrekking tot de aanvraag. [gedaagde] hebben de incidentele vordering gemotiveerd betwist.
De beoordeling van het geschil
6. Voorop moet worden gesteld dat voor de toewijsbaarheid van de vordering als bedoeld in art. 843a Rv aan drie cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan: “(1) de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben, en het moet gaan om (2) een onderhandse akte (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is”, aldus HR 18 februari 2000 NJ 2001,259. Of de financieringsaanvragen (met bijbehorende documentatie) en de aangiften inkomstenbelasting onderhandse akten zijn als bedoeld in art. 843a jo. 156 Rv kan in het midden blijven. Van geen van beide soorten stukken kan hier worden gezegd dat zij een rechtsbetrekking betreffen waarin [eiser] partij zijn. De aanvragen voor een financiering prejudiciëren immers op een eventuele rechtsbetrekking tussen [gedaagde] en de desbetreffende bank en de aangiften inkomstenbelasting zien op een rechtsbetrekking tussen [gedaagde] en de fiscus. Bij geen van deze rechtsbetrekkingen zijn [eiser] partij en van deze stukken kan niet gezegd worden dat zij betrekking hebben op de koopovereenkomst en de daaruit voortvloeiende verbintenissen tussen [eiser] en [gedaagde]. Dat die stukken een licht kunnen werpen op de vraag of [gedaagde] zich voldoende hebben ingespannen om de financiering te krijgen en dus van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag of [gedaagde] zich terecht op het financieringsvoorbehoud hebben beroepen, en dat [eiser] daarbij in zoverre een belang hebben en wellicht zelfs een rechtens relevant belang, is onvoldoende. (Zie HR 18 februari 2000 NJ 2001,259). Reeds hierom moet de incidentele vordering worden afgewezen, waarbij [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij zullen worden veroordeeld in de kosten.
7. Overeenkomstig het verzoek van [gedaagde] zal de rechtbank reeds thans een comparitie van partijen bepalen tot het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Indien [gedaagde] voor antwoord in de hoofdzaak willen concluderen moeten zij die conclusie uiterlijk ter comparitie nemen. Op een later tijdstip kan die conclusie niet meer worden genomen. [gedaagde] dienen de conclusie uiterlijk twee weken voor de aanvang van de comparitie aan de rechtbank en de wederpartij te hebben toegezonden.
8. Vooruitlopend op de comparitie wordt het volgende overwogen. Een van de centrale punten van het debat is of het beroep van [gedaagde] op het financieringsvoorbehoud bevrijdend is geweest. Daarbij kan de vraag rijzen of [gedaagde] zich voldoende hebben ingespannen om een passende financiering te krijgen. Verder is het de vraag voor welk bedrag zij een financiering hebben gevraagd. Voorhands lijkt het erop dat uit art. 16.1 onder b volgt dat de ontbindende voorwaarde beperkt is tot het geval dat geen financiering verkregen kan worden voor de koopsom vermeerderd met de kosten koper. De afwijzende brieven van de banken geven in dit een en ander geen inzicht. Bij de comparitie zullen hierover inlichtingen worden gevraagd. Op de voet van art. 22 Rv worden [gedaagde] bevolen de complete financieringsaanvragen met bijlagen zoals die bij de beide banken zijn ingediend over te leggen en wel door toezending in fotokopie aan de wederpartij en de rechtbank uiterlijk twee weken voor de comparitie.
9. [eiser] dienen op dezelfde voet bij de comparitie schriftelijke stukken over te leggen waaruit blijkt dat en tot welk bedrag zij schade terzake van dubbele lasten hebben geleden.
10. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
veroordeelt [eiser] in de kosten, aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 390,- voor salaris procureur;
bepaalt dat de partijen, vergezeld van hun advocaten, voor de rechtbank (mr R.J.B. Boonekamp) zullen verschijnen in het Paleis van Justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 om inlichtingen over de zaak te geven en te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (in beginsel op een donderdag),
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met december 2004, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig zullen zijn,
verzoekt de tijdige toezending van de stukken zoals onder 7, 8 en 9 bedoeld,
verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr R.J.B. Boonekamp en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2004.