Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 111202 / HA ZA 04-502
Datum vonnis: 25 augustus 2004
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE)
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. A.R. de Jonge te 's-Gravenhage,
1. [P],
4. [Q],
7. [R],
8. [S],
allen verblijvende of wonende te [A] (gemeente [B]),
gedaagden,
procureur mr. S.I. Henny,
advocaat mr. E. Th. Hummels te Zeist,
2. [T],
3. [U],
5. [V],
6. [W],
9. [X],
10. [Y],
11. [Z],
12. zij die verblijven in de onroerende zaak, of een gedeelte daarvan, gelegen te [A] (gemeente [B]) aan de [adres] in het complex dat ook wel wordt aangeduid als ‘Garagegaragecomplex [A]’,
allen verblijvende of wonende te [A] (gemeente [B]),
gedaagden,
niet verschenen.
De partijen zullen hierna hierna worden aangeduid als ‘de Staat’ en de verschenen gedaagden als ‘de gedaagden’.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 26 mei 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden, waarbij de raadslieden van de partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten toe te lichten. Het proces-verbaal van de comparitie van partijen, met de schriftelijke aantekeningen daaraan gehecht, bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.1 De Staat is eigenaar van het zogeheten (militaire) garagegaragecomplex [A] aan de [adres] te [A], gemeente [B], verder te noemen ‘het garagecomplex [A]’. Op dit perceel bevinden zich vijf gebouwen, genummerd I tot en met V, zoals aangegeven op de door de Staat als productie 2 overgelegde kaart.
1.2 In oktober 1992 is het garagecomplex [A] door (onder anderen) een aantal van de gedaagden gekraakt en door hen in gebruik genomen als woon-, werk- en atelierruimte.
1.3 Bij tussen- en eindvonnis van 4 mei 1993 respectievelijk 11 juni 1993 heeft de president van deze rechtbank de krakers tot ontruiming van het garagecomplex [A] veroordeeld. Kort na het vonnis van 11 juni 1993 werden de gebouwen I en II vrijwillig ontruimd. Ontruiming van de gebouwen III tot en met V heeft echter tot op heden niet plaatsgevonden.
1.4 Bij aangetekende brief gedateerd 3 februari 2004 heeft de raadsman van de Staat de gedaagden gesommeerd uiterlijk 1 juli 2004 het garagecomplex [A] te verlaten. De gedaagden hebben niet aan deze sommatie voldaan.
2.1 De Staat vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank de gedaagden zal veroordelen, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op uiterlijk 1 september 2004, althans een in goede justitie te bepalen datum, het door hen bewoonde c.q. in gebruik zijnde garagecomplex [A] te verlaten, te ontruimen en niet opnieuw in gebruik te nemen of te geven, zulks met al het hunne en al degene die zich hunnentwege daarin mochten bevinden daaronder begrepen, met machtiging van de Staat om zonodig, ingeval de gedaagden niet vrijwillig aan het ontruimingsvonnis mochten voldoen, de ontruiming op kosten van de gedaagden zelf ten uitvoer te leggen, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie, met veroordeling in de kosten van deze procedure.
2.2 De Staat voert hiertoe aan dat de gedaagden zonder recht of titel, het aan de Staat toebehorende garagecomplex [A] in gebruik hebben genomen c.q. bewonen en daardoor onrechtmatig handelen jegens de Staat. De Staat is voornemens het garagecomplex [A] op zeer korte termijn te gebruiken als zogenaamd Skillhouse-complex, als een trainingsfaciliteit voor hoofdzakelijk de Luchtmobiele Brigade.
3. De gedaagden voeren hiertegen onder meer als verweer dat de Staat geen enkel belang heeft, anders dan het enkele eigendomsrecht, om tot ontruiming over te gaan. Als er al een belang voor de Staat is, dan is dit belang bij gebreke van een definitieve beslissing om het garagecomplex [A] te gaan gebruiken als skillhouse-complex in samenhang met het ontbreken van diverse noodzakelijke vergunningen, slechts een toekomstig en onzeker belang, waarvoor het veel grotere belang van de gedaagden tot het mogen gebruiken van het garagecomplex [A] voor hun kunstenaarsactiviteiten - waarmee ze allen in hun bestaan voorzien - niet mag wijken. Bovendien zijn alternatieve locaties voor hun niet voorhanden. De gedaagden verzoeken primair de vordering van de Staat af te wijzen; subsidiair de zaak aan te houden ter fine van plaatsopneming.
De beoordeling van het geschil
4. Vooropgesteld moet worden dat het de Staat als eigenaar van het garagecomplex [A] vrij staat daarvan gebruik te maken met uitsluiting van een ieder, mits dat gebruik niet strijdt met de rechten van anderen (art. 5:1 lid 2 BW). Vast staat dat het garagecomplex [A] destijds door een of meer van de huidige bewoners waaronder gedaagden is gekraakt, dat wil zeggen zonder recht of titel in gebruik is genomen. Niet gesteld of gebleken is dat zij nadien van de Staat een recht tot gebruik hebben gekregen. Weliswaar heeft de Staat het gebruik van de gebouwen III tot en met V lange tijd gedoogd in die zin dat hij tegen dat gebruik niet is opgetreden, maar dat doet op zichzelf niet een gebruiksrecht ontstaan. De Staat is dan ook in beginsel gerechtigd te verlangen dat een einde aan het gebruik door de gedaagden wordt gemaakt teneinde zelf van het garagecomplex [A] gebruik te kunnen gaan maken.
5. Dat de gedaagden in combinatie met bewoning kunstzinnige activiteiten ontplooien op het complex waarmee zij enerzijds aan hun persoonlijke creativiteit uiting kunnen geven en bovendien in hun levensonderhoud voorzien en waarmee zij anderzijds een bijdrage leveren aan het culturele leven en dat zij daarmee een persoonlijk en emotioneel belang hebben bij voortgezet gebruik en dat daarmee een algemeen belang is gediend, heeft de Staat op zichzelf niet betwist. Hoe respectabel en honorabel dat ook is, het kan er juridisch in beginsel niet toe leiden dat de Staat de bevoegdheid moet worden ontzegd zijn eigendom weer in gebruik te nemen. Het staat de rechtbank niet vrij die bevoegdheid te toetsen aan een afweging van de belangen die enerzijds de Staat heeft bij de beoogde ingebruikneming en anderzijds de belangen die de gedaagden hebben bij het voortgezet gebruik, laat staan in een beoordeling van de waarde van die belangen te treden, behoudens voorzover misbruik van bevoegdheid door de Staat in het verschiet zou komen (art. 3:13 BW).
6. Daarvan zou sprake kunnen zijn indien een zodanige onevenredigheid zou bestaan tussen het belang van de Staat en het belang van de gedaagden dat de Staat in redelijkheid niet tot uitoefening van zijn bevoegdheid kan komen. Dat kan hier in geen geval worden aangenomen. De Staat heeft aannemelijk gemaakt dat hij het garagecomplex [A] nodig heeft voor zeer frequente trainingen van in het bijzonder de Luchtmobiele Brigade die in de nabijheid van het garagecomplex is gelegerd. Dat is een redelijk en rechtens te respecteren belang. Ook is aannemelijk dat de Staat het garagecomplex [A] metterdaad direct na ontruiming voor dat doel zal gaan gebruiken. Dat daaraan beletselen in de weg zullen staan, zoals de gedaagden hebben gesteld, kan niet worden aangenomen. Namens de Staat is bij de comparitie gemotiveerd aangegeven dat de garages zonder (noemenswaardige) verbouwing als skillhouses gebruikt zullen gaan worden en dat dus geen bouwvergunning vereist is, dat voor het gebruik voor training geen milieuvergunning nodig is en dat de bodemverontreiniging op grond van onderzoek niet zodanig is dat grootscheepse bodemsanering, die aan het gebruik in de weg staat, nodig is. Dit een en ander hebben de gedaagden verder niet gemotiveerd weersproken.
7. Gelet op het voorgaande is de vordering tot ontruiming toewijsbaar. De rechtbank ziet echter aanleiding om ingevolge artikel 557a lid 2 Rv te bepalen dat de te geven veroordeling tot ontruiming niet ten uitvoer kan worden gelegd totdat inlichtingen zullen zijn gevraagd bij burgemeester en wethouders van de gemeente [B] en vervolgens omtrent het al dan niet bepalen van een ontruimingstermijn zal zijn beslist. De recent bekend geworden omstandigheid dat vóór begin november 2004 een groep van zo’n 150 man in een skillhouse-complex getraind moet worden voor de nieuwe SFIR-uitzending naar Irak vormt weliswaar een belang voor de Staat om voordien over het garagecomplex [A] te kunnen beschikken, maar is niet van dien aard dat geen enkel uitstel gerechtvaardigd zou zijn. Het zal ongetwijfeld gemakkelijker zijn de (uit te zenden) manschappen van de Luchtmobiele Brigade op een nabij gelegen skillhouse-complex te trainen, maar de Staat heeft kennelijk in het verleden ook kans gezien manschappen (voor uitzending) te trainen met wel beschikbare oefenterreinen, zonder over het garagecomplex [A] te beschikken. Aantekening verdient daarbij dat de gebouwen I en II op het garagecomplex al wel - en al sinds 1993 - ter beschikking staan van de Staat en dat die als skillhouses alvast in gebruik genomen kunnen worden. Ook is er nog een skillhouse op Kamp Koningsweg Noord dat weliswaar al buiten gebruik is gesteld, maar eerst per 1 november 2004 aan Domeinen wordt overgedragen. Niet gesteld of gebleken is dat de Staat dat zonodig tot 1 november 2004 niet weer in gebruik kan nemen. Daartegenover staat dat de Staat het gebruik van het garagecomplex [A] jarenlang heeft gedoogd en het daardoor ook in de hand heeft gewerkt dat de gedaagden daar gesettled zijn geraakt, terwijl onduidelijk is welke alternatieven en op welke termijn voorhanden zijn. De rechtbank acht het dan ook niet onverenigbaar met het belang van de Staat om de ontruiming te schorsen in afwachting van de inlichtingen -als hierna omschreven- van burgemeester en wethouders van de gemeente [B].
8. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. Tussentijds hoger beroep van dit vonnis is uitgesloten.
De rechtbank, recht doende,
1. veroordeelt de gedaagden om het door hen bewoonde c.q. in gebruik zijnde garagecomplex [A] te verlaten, te ontruimen en niet opnieuw in gebruik te nemen of geven, zulks met al het hunne en al degene die zich hunnentwege daarin mochten bevinden daaronder begrepen, met machtiging aan de Staat om de ontruiming zonodig zelf op kosten van de gedaagden ten uitvoer te leggen, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
2. bepaalt dat de veroordeling als onder 1. bedoeld niet ten uitvoer kan worden gelegd totdat de rechtbank omtrent het al dan niet bepalen van een termijn van ontruiming als in artikel 557a lid 1 Rv bedoeld, heeft beslist na terzake inlichtingen als bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv te hebben ingewonnen bij burgemeester en wethouders van de gemeente [B],
3. beveelt burgemeester en wethouders van de gemeente [B] om binnen vier weken na deze uitspraak ter griffie van deze rechtbank een schriftelijk bericht in te dienen, houdende inlichtingen welke van belang kunnen zijn voor het bepalen van de ontruimings-termijn zoals bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv, in het bijzonder over eventuele alternatieven en de termijn waarop die voorhanden zouden zijn voor de gedaagden zowel als groep, als voor ieder van hen individueel,
4. bepaalt dat de griffier met het oog op het onder 3. vermelde verzoek een afschrift van dit vonnis zal zenden aan burgemeester en wethouders van de gemeente [B],
5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, rechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 25 augustus 2004.