ECLI:NL:RBARN:2004:AR1901

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03 / 1797 WSFBSF 58
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting studiefinanciering van uitwonende naar thuiswonende beurs wegens adresafwijking

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 juli 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres A en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep te Groningen. Eiseres had studiefinanciering aangevraagd en ontvangen op basis van de status van uitwonende student. Echter, na controle door de IB-Groep bleek dat haar geregistreerde adres in de gemeentelijke basisadministratie niet overeenkwam met het door haar opgegeven adres. Dit leidde tot de conclusie dat zij per 1 juni 2003 geen recht meer had op de prestatiebeurs voor uitwonende studenten, wat resulteerde in een terugvordering van € 665,96.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 30 mei 2003 wijzigingen in haar woonadres had doorgegeven, maar dat deze niet tijdig waren verwerkt. Eiseres stelde dat zij niet verantwoordelijk was voor de administratieve afhandeling, omdat zij had vertrouwd op de afspraken met Studentenhuisvesting Y. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het tijdig doorgeven van haar adreswijzigingen en dat de sanctie van omzetting naar een thuiswonende beurs een wettelijke verplichting was, die niet afhankelijk was van de mate van verwijtbaarheid.

De rechtbank concludeerde dat de omzetting van de beurs naar een thuiswonende beurs in overeenstemming was met de wet en dat de sanctie niet disproportioneel was. Eiseres had de mogelijkheid om haar adreswijzigingen tijdig door te geven, en de rechtbank oordeelde dat de sanctie in redelijke verhouding stond tot de ernst van de gedraging. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 03/1797 WSFBSF 58
UITSPRAAK
in het geding tussen:
A, te B, eiseres,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep te Groningen, verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerster van 18 november 2003.
2. Feiten
Aan eiseres is ingaande 1 oktober 2002 studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 toegekend naar de norm van een uitwonende student.
Op 30 mei 2003 heeft eiseres (onder meer) wijzigingen in haar woonadres ([…]laan 10 te B) en postadres ([…]laan 59 te X) aan verweerster doorgegeven. Bij brief van 29 juni 2003 heeft de vader van eiseres aan verweerster doen weten dat zijn dochter nog steeds uitwonend is, en per 1 juli 2003 vanuit Y zal verhuizen naar […] 47 te X.
Bij brief van 2 augustus 2003 heeft verweerster aan eiseres bericht dat na controle is geconstateerd dat het woonadres dat is doorgegeven aan de IB-Groep in de maand juni 2003 ([…]laan 10 te B) afwijkt van het adres, zoals dit geregistreerd staat in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens ([…]straat 66 te Y). Eiseres is er op gewezen dat zij het onjuiste adres binnen vier weken na de dagtekening dient te wijzigen, bij gebreke waarvan haar uitwonendenbeurs vanaf juni 2003 zal worden omgezet in een thuiswonendenbeurs.
Bij Bericht 2003, no. 6 van 26 september 2003 is aan eiseres medegedeeld dat uit controle is gebleken dat zij ingaande 1 juni 2003 geen recht had op een prestatiebeurs voor een uitwonende, als gevolg waarvan zij € 665,96 te veel toelage heeft ontvangen.
Namens eiseres is een bezwaarschrift tegen het Bericht van 26 september 2003 ingediend. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Namens eiseres heeft haar vader, dr. Z, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerster heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Op verzoek van de rechtbank zijn zijdens eiseres bij brief van 27 maart 2004 nadere inlichtingen verstrekt. Verweerster heeft daarop bij brief van 7 april 2004 gereageerd, waarna namens eiseres bij brief van 9 april 2004 een nadere reactie is gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 juli 2004, waar namens eiseres is verschenen haar vader, dr. Z voornoemd. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter, werkzaam bij de IB-Groep.
4. Motivering
Op 1 januari 2002 is in werking getreden de Wet van 13 december 2000 (Staatsblad 2001 nr. 67, 26943), houdende wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene.
Ingevolge artikel XII van voornoemde wet is artikel 1.5 (Woonplaats) van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf) per 1 januari 2002 als volgt gewijzigd:
1. Indien bij controle door de IB-Groep blijkt dat het door de studerende verstrekte adres afwijkt van het adres waarop de studerende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, maakt de IB-Groep dit aan hem bekend en stelt hem in de gelegenheid de afwijking te herstellen.
2. Indien een uitwonende studerende de afwijking niet binnen 4 weken na de bekendmaking herstelt, wordt met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, de aan hem toegekende beurs omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Indien een uitwonende studerende de afwijking na de termijn van 4 weken alsnog herstelt, wordt met ingang van de maand daaropvolgend de beurs voor een thuiswonende studerende omgezet in een beurs voor een uitwonende studerende.
Ingevolge artikel XV van meergenoemde Wet van 13 december 2000 en artikel 12.1a van de Wsf geldt het vorenstaande niet voor studerenden die vóór 1 september 2002 reeds studiefinanciering ontvingen. Voor hen blijft artikel 1.5 van de Wsf gelden, zoals dit luidde voor 1 januari 2002.
Verweerster heeft de omzetting van de beurs van eiseres naar een beurs voor een thuiswonende per 1 juni 2003 gebaseerd op artikel 1.5 van de Wsf, zoals dit artikel luidt sedert 1 januari 2002. Gesteld noch gebleken is dat eiseres valt onder het bepaalde in artikel XV van de Wet van 13 december 2000 en artikel 12.1a van de Wsf.
De rechtbank stelt voorop dat de omzetting naar een thuiswonendenbeurs, zoals die in artikel 1.5 van de Wsf is voorgeschreven, een reactie vormt op de individuele overschrijding door een studerende van de in de Wsf neergelegde norm, dat de bij verweerster bekende adresgegevens dienen overeen te stemmen met de in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) geregistreerde gegevens. Daarmee valt de omzetting naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een - door de wetgever in de memorie van toelichting ook als zodanig omschreven - sanctie.
In aanmerking genomen dat de omzetting naar een thuiswonendenbeurs ook plaats dient te vinden in gevallen waarin - zoals bij eiseres - buiten twijfel staat dat de studerende uitwonend is (geweest), strekt de sanctie er niet primair toe een met de Wsf strijdige situatie op te heffen. Om die reden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een sanctie met een overwegend reparatoir karakter.
Aangezien de omzetting, mede gelet op hetgeen ter zake in de memorie van toelichting is opgemerkt, beoogt een financiële prikkel te zijn voor de studerende om zorg te dragen voor juiste en betrouwbare GBA-gegevens en de omzetting dergelijk normconform gedrag tracht te bewerkstelligen door het toebrengen van leed in de zin van concreet, geïndividualiseerd financieel nadeel, valt de in artikel 1.5 van de Wsf voorgeschreven omzetting naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een punitieve sanctie, waarop (onder meer) de in artikel 6 EVRM besloten strafrechtelijke waarborgen, daaronder begrepen het vereiste van proportionaliteit en het beginsel van evenredigheid, van toepassing zijn te achten.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat artikel 1.5 van de Wsf dwingend voorschrijft dat de omzetting naar een thuiswonendenbeurs plaatsvindt in alle gevallen waarin de studerende de geconstateerde afwijking niet binnen een door verweerster te stellen termijn van 4 weken herstelt, en dat ingevolge het bepaalde in het tweede lid van dit artikel slechts kan worden afgezien van een dergelijke omzetting als de studerende redelijkerwijs geen (enkel) verwijt kan worden gemaakt van die afwijking.
Gelet hierop kan niet worden gesteld dat de in artikel 1.5 van de Wsf neergelegde regeling aan verweerster de mogelijkheid biedt om de sanctie af te stemmen op de mate van verwijtbaarheid en de ernst van de gedraging in het concrete geval, en in die zin voldoet aan de hierboven genoemde eisen van proportionaliteit en evenredigheid.
Het vorenstaande klemt temeer nu verweerster in haar ‘Beleidsregel uitzonderingen sanctiebepaling artikel 1.5 Wsf 2000’ van 28 mei 2003 de situaties, waarin beleidsmatig wordt aangenomen dat de studerende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, limitatief heeft beperkt tot een drietal met name omschreven gevallen.
De rechtbank merkt ter zake overigens op dat een dergelijke beleidsmatige beperking zich niet verdraagt met het in de memorie van toelichting verwoorde standpunt van de wetgever, dat de situaties waarin een discrepantie niet verwijtbaar is te achten, zeer divers kunnen zijn en niet goed zijn te overzien en dat om die reden volstaan is met een in algemene termen omschreven uitzonderingsclausule.
Aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid wordt naar het oordeel van de rechtbank voorts niet voldaan door de enkele omstandigheid dat artikel 11.5 van de Wsf (hardheidsclausule) aan verweerster de bevoegdheid geeft voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank dient na te gaan of de opgelegde sanctie in het geval van eiseres in een redelijke verhouding staat tot de mate waarin haar handelwijze aan eiseres verweten kan worden en de ernst van de haar verweten gedraging.
Eiseres heeft in dit verband gesteld dat zij in verband met renovatiewerkzaamheden op verzoek van Studentenhuisvesting Y ingaande 15 april 2003 binnen Y is verhuisd van de […]straat 66 naar de […]weg 137, waarbij Studenthuisvesting zou zorgdragen voor de administratieve afhandeling binnen de gemeente Y.
Dat de verhuurder zich niet aan die afspraak heeft gehouden kan volgens eiseres niet aan haar worden verweten. Voorts heeft eiseres aangegeven omstreeks 1 juli 2003 naar X te zijn verhuisd, waar zij tijdelijk heeft gewoond aan de […]kaap 47 en de […]laan 59, alvorens op 15 september 2003 te zijn verhuisd naar […] 11. Eiseres heeft daarbij aangegeven in de veronderstelling te hebben verkeerd zich als minderjarige niet in de GBA te kunnen registreren.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres een eigen verantwoordelijkheid heeft waar het betreft het voldoen aan de in artikel 1.5 van de Wsf opgenomen verplichting om zorg te dragen voor overeenstemmende adresgegevens. Voornoemde verplichting geldt naar het oordeel van de rechtbank onverkort in geval binnen een relatief korte periode verschillende malen door een studerende wordt verhuisd.
Dat door eiseres met Studentenhuisvesting Y zou zijn afgesproken dat deze zorg zou dragen voor een administratieve afhandeling binnen de gemeente Y, kan - wat van een dergelijke afspraak overigens ook zij - aan genoemde verplichting niet afdoen en impliceert niet dat de handelwijze aan eiseres niet, dan wel in mindere mate, kan worden verweten. De rechtbank acht voorts van belang dat eiseres reeds eerder door verweerster, te weten: bij brieven van 23 december 2002 en 8 maart 2003, is gewezen op de verplichting zich tijdig en correct bij de GBA in te schrijven. Tenslotte is eiseres bij brief van 2 augustus 2003, welke brief is verzonden naar het door eiseres opgegeven postadres, expliciet gewezen op de per juni 2003 afwijkende adresgegevens, waarbij zij de geboden hersteltermijn van vier weken ongebruikt voorbij heeft laten gaan. Uit het bepaalde in de artikelen 66 en 73 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (wet GBA) vloeit daarbij voort dat ook een 17-jarige als eiseres de mogelijkheid heeft zelfstandig bij de gemeente aangifte van adreswijziging te doen.
Vorengenoemde omstandigheden in ogenschouw nemend, is de rechtbank van oordeel dat een omzetting als in het bestreden besluit vervat in een redelijke verhouding staat tot het aan eiseres te maken verwijt en de ernst van de gedraging.
Vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mrs. K. van Duyvendijk en E. Troost, rechters, en door mr. Weyers voornoemd in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: