ECLI:NL:RBARN:2004:AR1872

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1500 WSFBSF 58
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omzetting studiefinanciering van uitwonende naar thuiswonende beurs

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 juli 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Eiseres had een beurs voor een uitwonende studerende ontvangen, maar na controle door de IB-Groep werd vastgesteld dat haar adres in de gemeentelijke basisadministratie niet overeenstemde met het door haar opgegeven adres. Dit leidde tot de conclusie dat zij per 1 april 2003 geen recht meer had op de uitwonendenbeurs, wat resulteerde in een terugvordering van € 665,96. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 30 juni 2003 haar adreswijziging tijdig had doorgegeven, maar dat de IB-Groep deze wijziging onjuist had verwerkt. De rechtbank oordeelde dat de omzetting van de beurs naar een thuiswonende beurs niet proportioneel was, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de IB-Groep vernietigd en bepaald dat de omzetting van de beurs beperkt moest worden tot de maanden april en mei 2003. Tevens werd de IB-Groep opgedragen het betaalde griffierecht van € 31,- aan eiseres te vergoeden.

De rechtbank benadrukte dat de sanctie van omzetting naar een thuiswonende beurs niet in verhouding stond tot de mate van verwijtbaarheid van eiseres. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet studiefinanciering 2000, waarbij de rechtbank de noodzaak van proportionaliteit en evenredigheid in de sanctie onderstreepte. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van sancties in het bestuursrecht en de bescherming van de rechten van studenten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 03/1500 WSFBSF 58
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep te Groningen, verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerster van 19 september 2003.
2. Feiten
Aan eiseres is ingaande het studiejaar 2002-2003 een beurs voor een uitwonende studerende toegekend. Op 30 december 2002 en 1 maart 2003 heeft eiseres aan verweerster wijzigingen doorgegeven in haar woonadres.
Bij brief van 27 mei 2003 heeft verweerster aan eiseres bericht dat na controle is geconstateerd dat het woonadres dat is doorgegeven aan de IB-Groep in de maand april 2003 ([A-]straat 95 K23 te [woonplaats]) afwijkt van het adres, zoals dit geregistreerd staat in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens ([B-straat] 3029 te [woonplaats]). Eiseres is er op gewezen dat zij het onjuiste adres vóór 1 juli 2003 dient te wijzigen, bij gebreke waarvan haar uitwonendenbeurs vanaf april 2003 zal worden omgezet in een thuiswonendenbeurs.
Op 2 juli 2003 heeft eiseres via de klantenservice van verweerster doorgegeven dat haar nieuwe woonadres per 1 juli 2003 is: [A-straat] 96 te [woonplaats], en zij sinds 30 juni bij de gemeente op dit adres staat ingeschreven. Verweerster heeft die wijziging verwerkt in het Bericht 2003, no. 4 van 4 juli 2003.
Bij Bericht 2003, no. 5 van 25 juli 2003 is aan eiseres medegedeeld dat uit controle is gebleken dat zij ingaande 1 april 2003 geen recht had op een prestatiebeurs voor een uitwonende, als gevolg waarvan zij € 665,96 te veel toelage heeft ontvangen.
Eiseres heeft een bezwaarschrift tegen het Bericht van 25 juli 2003 ingediend. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerster heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Verweerster heeft vervolgens nadere stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 juli 2004, waar eiseres niet is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter, werkzaam bij de IB-Groep.
4. Motivering
4.1 Op 1 januari 2002 is in werking getreden de Wet van 13 december 2000 (Staatsblad 2001 nr. 67, 26943), houdende wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene.
Ingevolge artikel XII van voornoemde wet is artikel 1.5 (Woonplaats) van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf) per 1 januari 2002 als volgt gewijzigd:
1. Indien bij controle door de IB-Groep blijkt dat het door de studerende verstrekte adres afwijkt van het adres waarop de studerende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, maakt de IB-Groep dit aan hem bekend en stelt hem in de gelegenheid de afwijking te herstellen.
2. Indien een uitwonende studerende de afwijking niet binnen 4 weken na de bekendmaking herstelt, wordt met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, de aan hem toegekende beurs omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Indien een uitwonende studerende de afwijking na de termijn van 4 weken alsnog herstelt, wordt met ingang van de maand daaropvolgend de beurs voor een thuiswonende studerende omgezet in een beurs voor een uitwonende studerende.
Ingevolge artikel XV van meergenoemde Wet van 13 december 2000 en artikel 12.1a van de Wsf geldt het vorenstaande niet voor studerenden die vóór 1 september 2002 reeds studiefinanciering ontvingen. Voor hen blijft artikel 1.5 van de Wsf gelden, zoals dit luidde voor 1 januari 2002.
4.2 Verweerster heeft de omzetting van de beurs van eiseres naar een beurs voor een thuiswonende per 1 april 2003 gebaseerd op artikel 1.5 van de Wsf, zoals dit artikel luidt sedert 1 januari 2002. Gesteld noch gebleken is dat eiseres valt onder het bepaalde in artikel XV van de Wet van 13 december 2000 en artikel 12.1a van de Wsf.
4.3 De rechtbank stelt voorop dat de omzetting naar een thuiswonendenbeurs, zoals die in artikel 1.5 van de Wsf is voorgeschreven, een reactie vormt op de individuele overschrijding door een studerende van de in de Wsf neergelegde norm, dat de bij verweerster bekende adresgegevens dienen overeen te stemmen met de in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) geregistreerde gegevens. Daarmee valt de omzetting naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een - door de wetgever in de memorie van toelichting ook als zodanig omschreven - sanctie.
In aanmerking genomen dat de omzetting naar een thuiswonendenbeurs ook plaats dient te vinden in gevallen waarin - zoals bij eiseres - buiten twijfel staat dat de studerende uitwonend is (geweest), strekt de sanctie er niet primair toe een met de Wsf strijdige situatie op te heffen. Om die reden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een sanctie met een overwegend reparatoir karakter.
Aangezien de omzetting, mede gelet op hetgeen ter zake in de memorie van toelichting is opgemerkt, beoogt een financiële prikkel te zijn voor de studerende om zorg te dragen voor juiste en betrouwbare GBA-gegevens en de omzetting dergelijk normconform gedrag tracht te bewerkstelligen door het toebrengen van leed in de zin van concreet, geïndividualiseerd financieel nadeel, valt de in artikel 1.5 van de Wsf voorgeschreven omzetting naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een punitieve sanctie, waarop (onder meer) de in artikel 6 EVRM besloten strafrechtelijke waarborgen, daaronder begrepen het vereiste van proportionaliteit en het beginsel van evenredigheid, van toepassing zijn te achten.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat artikel 1.5 van de Wsf dwingend voorschrijft dat de omzetting naar een thuiswonendenbeurs plaatsvindt in alle gevallen waarin de studerende de geconstateerde afwijking niet binnen een door verweerster te stellen termijn van 4 weken herstelt, en dat ingevolge het bepaalde in het tweede lid van dit artikel slechts kan worden afgezien van een dergelijke omzetting als de studerende redelijkerwijs geen (enkel) verwijt kan worden gemaakt van die afwijking.
Gelet hierop kan niet worden gesteld dat de in artikel 1.5 van de Wsf neergelegde regeling aan verweerster de mogelijkheid biedt om de sanctie af te stemmen op de mate van verwijtbaarheid en de ernst van de gedraging in het concrete geval, en in die zin voldoet aan de hierboven genoemde eisen van proportionaliteit en evenredigheid.
Het vorenstaande klemt temeer nu verweerster in haar ‘Beleidsregel uitzonderingen sanctiebepaling artikel 1.5 Wsf 2000’ van 28 mei 2003 de situaties, waarin beleidsmatig wordt aangenomen dat de studerende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, limitatief heeft beperkt tot een drietal met name omschreven gevallen.
De rechtbank merkt ter zake overigens op dat een dergelijke beleidsmatige beperking zich niet verdraagt met het in de memorie van toelichting verwoorde standpunt van de wetgever, dat de situaties waarin een discrepantie niet verwijtbaar is te achten, zeer divers kunnen zijn en niet goed zijn te overzien en dat om die reden volstaan is met een in algemene termen omschreven uitzonderingsclausule.
Aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid wordt naar het oordeel van de rechtbank voorts niet voldaan door de enkele omstandigheid dat artikel 11.5 van de Wsf (hardheidsclausule) aan verweerster de bevoegdheid geeft voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.4 Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank dient na te gaan of de opgelegde sanctie in het geval van eiseres in een redelijke verhouding staat tot de mate waarin haar handelwijze aan eiseres verweten kan worden en de ernst van de haar verweten gedraging.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat eiseres een eigen verantwoordelijkheid heeft waar het betreft het voldoen aan de in artikel 1.5 van de Wsf opgenomen verplichting om zorg te dragen voor overeenstemmende adresgegevens. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat eiseres binnen korte tijd verschillende keren binnen [woonplaats] is verhuisd.
Evenwel acht de rechtbank van belang dat eiseres blijkens de gedingstukken binnen de door verweerster gestelde termijn van 4 weken, namelijk op 30 juni 2003, getracht heeft haar adres in de GBA alsnog in overeenstemming te brengen met het bij verweerster bekende woonadres aan de [A-straat] 95, kamer 23 te [woonplaats]. In verband met het feit dat eiseres op dat moment reeds een begin had gemaakt met haar verhuizing naar de[B-straat] 96 te [woonplaats], is door de betreffende medewerkster van de Gemeente Nijmegen blijkens een overgelegde ‘inlichting adreshistorie’ uit de GBA van die gemeente met ingang van 30 juni 2003 niet de [A-straat] 95, maar de [B-straat] 96 als woonadres geregistreerd.
Eiseres heeft verweerster vervolgens op 2 juli 2003 op correcte wijze van dit nieuwe woonadres per 1 juli 2003 in kennis gesteld, zodat de bij verweerster bekende adres-gegevens twee dagen na afloop van de gestelde termijn overeenstemden met de GBA-registratie. De rechtbank merkt in dit verband overigens op dat verweerster de op 2 juli 2003 doorgegeven adreswijziging in het Bericht 2003, no. 4 onjuist heeft verwerkt als [B-straat] 96 K23, hetgeen er toe heeft geleid dat eiseres op 11 augustus 2003 aan verweerster verzocht heeft het betreffende kamernummer te verwijderen. Gelet hierop is de toevoeging onder het bestreden besluit, dat eiseres de afwijking in haar adresgegevens eerst op 13 augustus 2003 heeft hersteld en zij met ingang van 1 september 2003 weer een uitwonendenbeurs krijgt toegekend, naar het oordeel van de rechtbank niet juist te achten.
Bovenstaande omstandigheden in ogenschouw nemend is de rechtbank van oordeel dat een omzetting als in het bestreden besluit vervat niet evenredig is te achten met de mate waarin eiseres ter zake van haar handelwijze een verwijt kan worden gemaakt. Een beperking van de omzetting tot de maanden april en mei 2003 acht de rechtbank in een redelijke verhouding staan tot het aan eiseres te maken verwijt en de ernst van de gedraging.
4.5 Gelet op het voorgaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Bericht 2003, no. 5 van 25 juli 2003 te herroepen in die zin, dat de in dat Bericht vervatte omzetting naar een thuiswonende beurs beperkt wordt tot de maanden april en mei 2003.
4.6 Niet is gebleken dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het Bericht 2003, no.5 van 25 juli 2003 in die zin dat de hierin vervatte omzetting naar een prestatiebeurs voor een thuiswonende studerende beperkt wordt tot de maanden april en mei 2003 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de Informatie Beheer Groep het betaalde griffierecht van € 31,- aan eiseres vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mrs. K. van Duyvendijk en E. Troost, rechters, en door mr. Weyers voornoemd in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: