ECLI:NL:RBARN:2004:AQ5095

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
100777
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening door de Rabobank aan kredietnemers X en Y

In deze zaak vorderde de coöperatie Coöperatieve Rabobank Groesbeek-Millingen aan den Rijn U.A. (hierna: de Rabobank) terugbetaling van een geldlening van X en Y, die een kredietovereenkomst met de Rabobank hadden gesloten. De kredietovereenkomst, die op 15 februari 2000 werd aangegaan, stelde hen in staat om geldsommen op te nemen tot een kredietlimiet van fl. 26.000,--, met een maandlast van minimaal fl. 260,-- en een effectieve jaarrente van 8,705%. Na meer dan twee maanden achterstallige betalingen, stelde de Rabobank X en Y bij brief van 11 september 2002 in gebreke en sommeerde hen tot betaling van de achterstand. Ondanks deze ingebrekestelling en de daaropvolgende opzegging van de kredietovereenkomst, bleef betaling uit. De Rabobank vorderde uiteindelijk een hoofdsom van € 11.742,73, vermeerderd met rente en proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat de vordering tot betaling toewijsbaar was, aangezien X en Y niet betwistten dat zij meer dan twee maanden achterstallig waren in hun betalingen en ook na ingebrekestelling nalatig waren gebleven. De rechtbank verwierp het verweer van X en Y dat er een betalingsregeling was getroffen na de ingebrekestelling, omdat zij deze regeling niet hadden nagekomen. De rechtbank oordeelde dat het gelegde beslag niet onrechtmatig was en dat de Rabobank recht had op de gevorderde bedragen.

De rechtbank veroordeelde X en Y hoofdelijk tot betaling van het verschuldigde bedrag, inclusief rente en proceskosten, en verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis werd uitgesproken op 7 juli 2004 door rechter R.A. van der Pol.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 100777 / HA ZA 03-970
Datum vonnis: 7 juli 2004
Vonnis
in de zaak van
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK GROESBEEK-MILLINGEN AAN DEN RIJN U.A.,
eerder genaamd Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te Groesbeek,
eiseres bij dagvaardingen van 4 juni 2003,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. W.J.B. Witte te Utrecht,
tegen
1. X,
wonende te A,
2. Y,
wonende te A,
gedaagden,
procureur en advocaat mr. J.W.J. Hopmans te Groesbeek.
Het beslag en het verloop van de procedure
Krachtens een op 28 mei 2003 verleend verlof heeft de Rabobank nog diezelfde dag ten laste van X conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Stichting Vakantiefonds voor de Bouwnijverheid. De dagvaarding in de hoofdzaak is op 11 juni 2003 aan de derde betekend. Het verzoekschrift en het proces-verbaal van beslaglegging zijn tegelijk met de dagvaarding in de hoofdzaak aan X betekend.
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 13 augustus 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Vervolgens is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1 X en Y hebben op 15 februari 2000 een schriftelijke overeenkomst van doorlopend krediet (hierna: de kredietovereenkomst) met de Rabobank gesloten. Krachtens die kredietovereenkomst konden zij geldsommen opnemen tot een kredietlimiet van fl. 26.000,-- en dienden zij maandelijks aan de Rabobank te betalen 2% van het laatste uitstaande saldo van de vorige maand met een minimum van fl. 260,--. De overeengekomen effectieve jaarrente bedraagt 8,705% hetgeen neerkomt op een kredietvergoeding van 0,698% per maand. Op de kredietovereenkomst zijn van toepassing de op de achterzijde daarvan vermelde Algemene Voorwaarden. Op grond van art. 1 van die Algemene Voorwaarden bestaat hoofdelijke aansprakelijkheid voor ieder der kredietnemers tegenover de Rabobank.
1.2 Artikel 11 van de Algemene Voorwaarden vermeldt onder meer:
“Het door de kredietnemer verschuldigde is terstond en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar:
? wanneer de kredietnemer gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen maandtermijn, en na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen;”
1.3 Nadat X en Y gedurende meer dan twee maanden achterstallig waren in de betaling van één vervallen termijn, heeft de Rabobank hen bij brief van 11 september 2002 in gebreke gesteld en gesommeerd tot betaling van de achterstand van 8 termijnen à € 231,19 = € 1.658,73. Betaling is uitgebleven. De Rabobank heeft vervolgens de kredietovereenkomst bij brief van 3 januari 2003 opgezegd en X en Y gesommeerd tot betaling van de verschuldigde hoofdsom ad € 11.803,18. X en Y hebben niet betaald.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2. De Rabobank vordert, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad X en Y hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 11.742,73 in hoofdsom te vermeerderen met de verschuldigde variabele contractuele rente vanaf 1 april 2003, alsmede X en Y zal veroordelen tot betaling van de proceskosten, de kosten van het gelegde beslag daaronder begrepen. Volgens de Rabobank is de hoofdsom opeisbaar nu X en Y gedurende ten minste twee maanden achterstallig zijn in de betaling van één vervallen termijn en zij ook na in gebreke te zijn gesteld nalatig zijn gebleven in de nakoming van hun contractuele verplichtingen.
3. De juistheid van de gevorderde hoofdsom en de verschuldigde contractuele rente per 1 april 2003 zijn door X en Y niet betwist en staan daarmee vast. Evenmin is bestreden dat de verschuldigde hoofdsom opeisbaar is als gevolg van het feit dat X en Y meer dan twee maanden achterstallig waren in de betaling van één termijnbetaling en zij ook na in gebreke te zijn gesteld nalatig zijn gebleven in de nakoming van hun betalingsverplichting tegenover de Rabobank. Daarmee is gegeven dat de vordering tot betaling toewijsbaar is. Weliswaar wijzen X en Y er op dat na de ingebrekestelling van 11 september 2002 een betalingsregeling tot stand is gekomen maar dat staat aan toewijsbaarheid van de vordering niet in de weg reeds omdat zij die betalingsregeling blijkens hun eigen stellingen niet hebben kunnen nakomen. Daarna zijn partijen er klaarblijkelijk niet meer in geslaagd een minnelijke regeling te bereiken, hoewel de comparitie van partijen met dat doel enige tijd aangehouden is geweest. Op die comparitie zijn X en Y overigens zonder opgaaf van redenen niet verschenen. Ten slotte staat ook de enkele stelling dat zij thans ‘te weinig verhaal’ bieden aan toewijzing van de vordering niet in de weg.
4. Uit hetgeen onder 3 is overwogen volgt dat het gelegde beslag niet onrechtmatig is, zodat ook de gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen.
5. Als de in het ongelijk gestelde partij dienen X en Y tevens de kosten van de procedure te dragen, de beslagkosten daaronder begrepen. Er zijn geen feiten gesteld of gebleken waaruit volgt dat het leggen van beslag en het uitbrengen van de dagvaarding onnodig zijn geschied. Door X en Y is in dat verband niet gesteld dat zij vóór het leggen van het beslag en het uitbrengen van de dagvaarding integrale betaling van de hoofdsom hebben aangeboden terwijl een kennelijk voor het uitbrengen van de dagvaarding tot stand gekomen betalingsregeling door gedaagden zelf niet is nagekomen.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
veroordeelt X en Y hoofdelijk, met dien verstande dat wanneer de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen twee weken na dit vonnis in hoofdsom een bedrag van € 11.742,73 (zegge: elfduizend zevenhonderd twee en veertig euro en drie en zeventig eurocent) aan de Rabobank te betalen, te vermeerderen met de variabele contractuele rente over dat bedrag van – op 4 juni 2003 – 8,71% per jaar, voor zover dit percentage het ingevolge de W.C.K. maximaal toegestane percentage niet te boven gaat, vanaf 1 april 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt X en Y hoofdelijk, met dien verstande dat wanneer de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure tot aan dit vonnis aan de zijde van de Rabobank begroot op € 584,21 voor verschotten en op € 1.170,-- voor salaris procureur;
verklaart voor recht dat het gelegde conservatoir derdenbeslag niet onrechtmatig is;
verklaart de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol, rechter, en uitgesproken in het openbaar op woensdag 7 juli 2004.
De griffier: de rechter: