ECLI:NL:RBARN:2004:AP4257

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
82159
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een dealerovereenkomst en schadevergoeding na opzegging

In deze zaak staat de beëindiging van een dealerovereenkomst tussen de vennootschap onder firma X & ZN V.O.F. en Louis Nagel B.V. centraal. De opzegging van de overeenkomst door Nagel op 13 november 2000 met onmiddellijke ingang is door X c.s. betwist. De rechtbank Arnhem oordeelt dat de opzegging niet rechtsgeldig was, omdat Nagel onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een dringende reden voor onmiddellijke beëindiging. De rechtbank stelt vast dat de partijen geen schriftelijke afspraken hadden gemaakt over de opzegging en dat er geen wettelijke regeling bestond die de opzegging regelde. De rechtbank benadrukt dat een opzegging moet voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, en dat een redelijke termijn in acht genomen moet worden. De rechtbank concludeert dat Nagel haar verplichtingen uit de dealerovereenkomst na de opzegging nog diende na te komen, wat leidde tot een toerekenbare tekortkoming en verzuim van Nagel. De vordering van X c.s. tot schadevergoeding wordt toegewezen, waarbij de schade op te maken bij staat zal worden vastgesteld. De rechtbank wijst de reconventionele vordering van Nagel af, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De kosten van de procedure worden aan Nagel opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 82159 / HA ZA 01-2276
Datum vonnis: 12 mei 2004
Vonnis
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
X & ZN V.O.F.,
gevestigd te Klarenbeek,
alsmede haar vennoten
2. X,
3. Y,
4. Z,
allen wonende te A,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. P.A.J.M. Lodestijn te Apeldoorn,
tegen
de besloten vennootschap
LOUIS NAGEL B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. H.C.J. Oomen te Nijmegen.
Bij de stukken bevindt zich een afschrift van een tussen de partijen gewezen tussenvonnis van deze rechtbank van 21 februari 2002.
Het verloop van de procedure
Voor het eerdere verloop wordt verwezen naar het tussenvonnis. Naar aanleiding van het tussenvonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden; het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ter comparitie hebben X c.s. een conclusie van antwoord in reconventie genomen. Na de comparitie heeft de zaak op de parkeerrol gestaan in verband met mediation. Toen die was mislukt hebben X c.s. een conclusie van repliek in conventie genomen, waarbij zij hun eis hebben gewijzigd en tevens andermaal voor antwoord in reconventie hebben geconcludeerd. Nagel heeft een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie genomen, onder overlegging van producties. X c.s. hebben vervolgens gerepliceerd in reconventie en zich tevens bij akte uitgelaten over de producties van Nagel, een en ander onder overlegging van producties. Daarover heeft Nagel zich bij akte uitgelaten, waarop X c.s. nog een antwoordakte hebben genomen. Vervolgens hebben de partijen de zaak doen bepleiten door hun raadslieden die beiden pleitaantekeningen hebben overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Tussen de partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken en op grond van de overgelegde stukken het volgende vast:
1. X had sinds 1965, eerst samen met zijn vader en sinds 1973 alleen, een dealerovereenkomst met Nagel, op grond waarvan X c.s. (verder: X c.s.) voor de westelijke IJsselregio van Arnhem tot Hattem het exclusieve verkooprecht van Nagel hebben verkregen voor John Deere landbouwmachines. Daarbij ging het voornamelijk om tractoren en incidenteel een hakselaar. Verder verkochten X c.s. ook John Deere tuin- en parkmachines, die zij van Nagel betrokken. En ten slotte betrokken X c.s. onderdelen voor John Deere machines en voor machines van andere merken via Nagel.
2. Van deze dealerovereenkomst is nooit iets op schrift gesteld. In augustus 1999 heeft Nagel een notitie over de positie van de John Deere landbouwdealer opgesteld en aan alle dealers toegezonden. In die notitie is onder andere te lezen:
“Onder een John Deere landbouwdealer wordt verstaan, een dealer die John Deere trekkers en landbouwmachines verkoopt op exclusiviteitsbasis in een overeengekomen werkgebied en aan genoemde apparatuur de benodigde service verleent.
Belangrijke aspecten
(...)
De commerciële organisatie van de dealer moet in staat zijn om in deze producten (indien verkoopbaar in het betreffende rayon) het landelijk gemiddelde marktaandeel van John Deere te behalen of te overtreffen.
(...)
De financiële draagkracht en betalingsmoraliteit van de dealer dient zodanig te zijn, dat facturen van Louis Nagel B.V. op het juiste tijdstip worden betaald.
(...)
Uiteraard eist John Deere van Louis Nagel B.V. en haar dealerorganisatie dat haar belangen optimaal worden behartigd. Bij in gebreke blijven daarvan zal Louis Nagel in eerste instantie met de betreffende dealer trachten een en ander te corrigeren. Indien dit niet tot de gewenste resultaten leidt, kan Louis Nagel B.V. andere stappen ondernemen.”
3. Op 13 november 2000 heeft Nagel de dealerovereenkomst met X c.s. mondeling met onmiddellijke ingang opgezegd. Die opzegging heeft Nagel desverzocht in een brief van 8 december 2000 aldus nader toegelicht:
“(..)
2. Tijdens onze laatste bespreking d.d. 13-11-2000 hebben wij u uitgebreid toegelicht waarom wij de dealerrelatie met u wilden beëindigen. Tijdens diezelfde bespreking hebben wij het dealerschap met u per direct opgezegd.
3. Het door ons gevoerde label John Deere betreft een topmerk en vereist van onze kant een hoogwaardige uitstraling van ons dealerapparaat. Reeds geruime tijd voldoet u niet meer aan de vereisten voor een hoogwaardige uitstraling en wel om de navolgende redenen.
3.1 Financiële situatie
De financiële draagkracht en betalingsmoraliteit van dealers dienen zodanig te zijn dat facturen van ons op het juiste tijdstip worden betaald. Reeds ruim twintig jaar blijkt dat u problemen heeft op financieel gebied. Verkooporders worden als gevolg daarvan geannuleerd en facturen van ons werden structureel niet op tijd betaald en als wij niet beschikten over incassomogelijkheid waren de problemen voor ons niet te overzien geweest.
Wij voerden meerdere malen correspondentie en bovendien besprekingen omtrent dit onderwerp. Gezien het feit dat er nimmer verbetering in de situatie is opgetreden hebben wij er geen vertrouwen in dat uw financiële draagkracht en betalingsmoraliteit op korte termijn van zodanig niveau zullen zijn dat u past binnen het door ons voorgestane dealernetwerk.
3.2 Commerciële organisatie
De dealer dient zich maximaal in te spannen om de producten van John Deere (...) te verkopen. Om die reden wordt een dealer exclusiviteit gegund. De commerciële organisatie van de dealers dient dan echter wel in staat te zijn om het landelijke gemiddelde marktaandeel van John Deere te behalen en liever nog te overtreffen. Dit landelijke gemiddelde marktaandeel bedraagt 21%.
Reeds geruim tijd voldoet u niet meer aan dit gemiddelde marktaandeel terwijl wij van mening zijn dat dit marktaandeel ook in uw gebied zeker behaald zou kunnen worden. Ook hierover hebben wij al vaak met u gesproken zonder dat dit tot het gewenste resultaat heeft geleid.
(...)
6. Tijdens onze bespreking hebben wij u reeds aangegeven dat er een mogelijkheid bestaat dat u als subdealer kunt blijven fungeren. Wij zullen ons inspannen om een nieuwe dealer te bewegen met u als subdealer samen te werken. Totdat er een nieuwe dealer voor uw gebied is gecontracteerd en er duidelijkheid bestaat over de vraag of die nieuwe dealer met u als sub-dealer wenst samen te werken, kunt u zich vooralsnog gaan gedragen als sub-dealer van Louis Nagel B.V. (...).”
4. Bij brief van 2 maart 2001 heeft Nagel vervolgens aan X c.s. bericht dat “zich mogelijkheden voordoen om de vertegenwoordiging van het John Deere product in het gebied waarin u als dealer tot 13-11-2000 heeft opgetreden op een andere wijze in te vullen, waarbij een subdealerfunctie voor uw bedrijf niet aan de orde is. (...)” en voorts: “ Vanaf 1 maart 2001 is X&Zn v.o.f geen subdealer meer van Louis Nagel B.V. voor het John Deere product.”
5. Sinds 1 april 2001 heeft een zekere B een dealer-overeenkomst met Nagel voor het rayon dat voorheen bediend werd door X c.s..
6. De bedrijfsgebouwen van X c.s. waren in juli 1999 volledig uitgebrand. Herbouw heeft niet kunnen plaatsvinden en in ieder geval niet plaatsgevonden. X c.s. huren sinds kort een schuur elders aan de Klarenbeekseweg te Klarenbeek van waaruit zij bedrijfsactiviteiten verrichten.
7. Onderaan de facturen van Nagel aan X c.s. is vermeld: “Leveringen onder Algemene Handelsvoorwaarden Landbouwwerktuigen en Uitrustingen 1992, zoals gedeponeerd ter griffie van de Arr. Rechtbank te Arnhem”.
Het geschil en de beoordeling ervan
8. X c.s. vorderen, na wijziging van eis, Nagel te veroordelen tot naleving jegens X c.s. van alle verplichtingen voortvloeiende uit en/of samenhangende met de tussen partijen bestaande dealerovereenkomst terzake de (exclusieve) verkoop van en service aan John Deere producten, zulks op straffe van een dwangsom, alsmede Nagel te voordelen tot betaling aan X c.s. van alle schade die X c.s. ten gevolge van de feitelijke beëindiging van de dealerovereenkomst heeft geleden en na hervatting nog zal lijden, op te maken bij staat.
9. Nagel heeft de vordering gemotiveerd betwist. Zij vordert in reconventie, zoals gecorrigeerd bij akte van 21 februari 2002, de hoofdelijke veroordeling van X c.s. tot betaling van een bedrag van € 44.568,50 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldag van de diverse facturen en met buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.260,87, alsmede de veroordeling van X c.s. tot betaling van een bedrag van € 156.116,42 ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 februari 2002. X c.s. hebben op hun beurt de reconventionele vordering gemotiveerd betwist.
in conventie:
10. De centrale vraag die de partijen verdeeld houdt is of de dealerovereenkomst door de opzegging met onmiddellijke ingang op 13 november 2000 door Nagel is geëindigd en of Nagel deswege schadeplichtig is. Vooropgesteld moet worden dat een overeenkomst als de onderhavige, waaromtrent de partijen niets (schriftelijk) hebben geregeld en waarbij zij (dus ook) niet in de mogelijkheid van opzegging hebben voorzien en er evenmin een wettelijke regeling op dat punt is, in beginsel door opzegging kan worden beëindigd. Of een opzegging in zodanig geval het beoogde resultaat heeft, moet worden beoordeeld aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval, welke eisen kunnen medebrengen dat opzegging slechts tot beëindiging leidt indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat (HR 3 december 1999 NJ 2000,120). Bovendien zal opzegging in beginsel moeten geschieden met inachtneming van een redelijke termijn, waarbij de wederzijdse belangen van de partijen en het gewicht van de redenen voor opzegging in aanmerking genomen dienen te worden (HR 21 april 1999 NJ 1995,437).
11. In de discussie over dit een en ander hebben X c.s. zich onder andere op Europeesrechtelijke regelgeving beroepen. Volgens X c.s. volgt uit de EG-verordening (Vo) 1475/95, die later vervangen is door de EG-verordening 1400/02 dat voor de onderhavige overeenkomst een minimale opzegtermijn gold van twee jaar. X c.s. hebben zich in dat verband in het bijzonder beroepen op art. 5 lid 2 onder 2 van Vo 1475/95 en art 3 onder 4 en 5 sub b van Vo 1400/02. Op zichzelf is juist dat daarin bepalingen zijn opgenomen die erop neer komen dat aan opzegbaarheid van distributie-overeenkomsten de eis gesteld moet worden dat opzegging schriftelijk en onder uitvoerige opgave van objectieve redenen geschiedt met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste twee jaar. Voor de beantwoording van de onder 9, aanhef bedoelde vraag, missen die bepalingen echter betekenis. X c.s. zien er ten eerste aan voorbij dat de genoemde verordeningen slechts beogen te regelen onder welke voorwaarden voor verticale distributieovereenkomsten vrijstelling geldt van art. 81 Lid 1 EG-verdrag. Ten tweede zijn de in die verordening geregelde groepsvrijstellingen slechts van toepassing op motorvoertuigen die bestemd zijn voor gebruik op de openbare weg. Daaronder vallen niet tractoren en andere landbouwmachines.
12. De opzegging zal dus verder in het onder 9 verwoorde kader worden beoordeeld. Nagel heeft verschillende redenen gesteld die in haar visie de opzegging, bovendien met onmiddellijke ingang, rechtvaardigden. Ten eerste financiële problemen aan de zijde van X c.s., die ertoe geleid hebben dat X c.s. facturen structureel te laat betaalden en voor klanten bestelde machines niet aan Nagel konden betalen met als gevolg dat Nagel de aflevering daarvan heeft moeten ophouden. Ten tweede dat X c.s. in haar rayon al geruime tijd niet meer een marktaandeel voor John Deere machines wisten te behalen in de buurt van een landelijk gemiddelde van 21%. Daaraan heeft Nagel bij antwoord nog toegevoegd een als derde reden gepresenteerde stelling dat X c.s., vanwege de financiële problemen en het te geringe marktaandeel, al jaren niet (meer) de hoogwaardige uitstraling hadden die het John Deere label vereist en een vierde dat zij geen vertrouwen had in Y, ten aanzien van wie het in de planning lag dat hij de activiteiten in X v.o.f. op termijn volledig zou gaan overnemen van X.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit een en ander niet tot een beëindiging met onmiddellijke ingang kunnen leiden. Op zichzelf is voldoende aannemelijk geworden dat er wel een financieel pro-bleem was in die zin dat X c.s. regelmatig niet in staat waren tijdig te betalen. Bij pleidooi is desgevraagd ook verklaard dat er meer dan eens betalingsregelingen getroffen hebben moeten worden. Een en ander vindt ook bevestiging in de brieven van 2 oktober 1992, 16 juni 1993, 16 september 1993 en 13 juli 1998 van Nagel aan X c.s.. Nagel had er op zichzelf een gerechtvaardigd belang bij dat die problemen tot een einde zouden komen. Nagel heeft echter zelf gesteld dat die zich al twintig jaar voordeden, wat de heer Zielman van Nagel bij pleidooi desgevraagd heeft bevestigd. Desondanks is Nagel steeds met X c.s. doorgegaan, waarbij in de praktijk een vorm van kennelijk door Nagel getolereerde kredietverlening is ontstaan. Dat de financiële situatie van X c.s. zodanig was dat van Nagel acuut niet langer gevergd kon worden met X c.s. verder te gaan is onvoldoende gesteld of gebleken. Als Nagel in die situatie toch vond dat daarin iets moest veranderen om nog verder te kunnen met X c.s., had het op haar weg gelegen dat aan X c.s. duidelijk te maken en had zij hen daartoe een behoorlijke termijn moeten stellen. Het mag zo zijn dat Nagel in een jaarlijkse bespreking met X c.s. de financiën aan de orde stelde, maar zij heeft onvoldoende concreet gesteld dat zij X c.s. heeft duidelijk gemaakt dat het wat haar betreft zo niet verder kon en dat het dealerschap zonder verbetering tot een einde zou moeten komen. Onder die omstandigheden stond het Nagel niet vrij de dealerovereenkomst om deze reden plotseling met onmiddellijke ingang te beëindigen. In dat verband is ook onvoldoende gesteld of gebleken dat de in de visie van Nagel bestaande financiële problemen kort voordien zodanig waren verergerd dat onmiddellijke beëindiging geboden was. X c.s. hebben in dat verband bij pleidooi verklaard dat zij in het voorafgaande jaar met Nagel hadden afgesproken dat zij hun schuld aan Nagel zouden inlopen tot een bedrag van f 100.000,- en dat dat op het moment waarop Nagel opzegde ook gelukt was. Zielman heeft dat namens Nagel bevestigd.
14. Wat betreft het marktaandeel geldt hetzelfde. Dat er ooit ‘harde’ afspraken over het te behalen marktaandeel zijn gemaakt tussen X c.s. en Nagel is onvoldoende uit de verf gekomen. Alleen in de notitie van Nagel van augustus 1999 wordt gemeld dat de commerciële organisatie van de dealer in staat moet zijn voor deze producten (trekkers, maaidorsers, hakselaars en persen, indien verkoopbaar in het betreffende rayon) het landelijk gemiddelde marktaandeel van John Deere te behalen of te overtreffen. Daargelaten of X c.s. met de inhoud van die notitie hebben ingestemd en of die bepalend is geworden voor de inhoud van de verbintenissen uit de dealerovereenkomst, valt daaruit niet af te leiden dat op dat punt in voorafgaande jaren hetzelfde gold. In ieder geval geldt ook op dit punt dat indien Nagel vond dat X c.s. substantieel onder de maat bleven, zij hen duidelijk had moeten maken dat daarin verandering diende te komen en hen daartoe een behoorlijke termijn had moeten stellen. Ook dat is onvoldoende concreet gesteld en ook in dit opzicht stond het Nagel niet vrij de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen.
15. Dat de uitstraling van X c.s. als dealer beneden de maat van het John Deere label was, heeft Nagel in haar brief van 8 december 2000 niet als reden aan de opzegging ten grondslag gelegd. Het heeft ook weinig zelfstandige betekenis naast de beide voorgaande redenen, omdat het volgens Nagel juist die redenen zijn die maken dat X c.s. niet de gewenste uitstraling heeft. De kwestie van de bedrijfsopvolging op termijn door Y moet verder buiten beschouwing blijven. Reeds daarom omdat niet gesteld of gebleken is dat die bedrijfsopvolging door junior ten tijde van de opzegging al aan de orde was of op korte termijn aan de orde zou komen en daarom in geen geval een grond voor beëindiging met onmiddellijke ingang kon opleveren.
16. Nagel heeft bij pleidooi benadrukt dat de opzegging mede gezien moet worden tegen de achtergrond van een door Nagel sinds eind jaren negentig nagestreefde professionalisering van haar dealerorganisatie, waarvan de notitie van augustus 1999 een uiting is. Dat is op zichzelf een legitiem belang maar geen vrijbrief om reeds lang bestaande relaties met dealers die niet in dat perspectief passen zonder meer te beëindigen. Dan zal de dealer gelegenheid gegeven moeten worden zich aan te passen en zo dat er niet in zit een ruime termijn in acht genomen moeten worden voor beëindiging.
17. Zo ook ten aanzien van X c.s., wat niet is gebeurd. Dat X c.s. aansluitend aan de beëindiging met onmiddellijke ingang nog sub-dealer mocht zijn tot 1 maart 2001, kan niet beschouwd worden als het in acht nemen van een opzegtermijn, laat staan een redelijke. Geconstateerd moet worden dat X c.s. op het moment van opzegging reeds 35 jaar een dealerovereenkomst met Nagel had. De omzet van X c.s. bestond ook in de visie van Nagel voor een kleine 50% uit de verkoop van John Deere producten. X c.s. was dus aanmerkelijk afhankelijk van de dealerovereenkomst met Nagel voor John Deere. Het mag duidelijk zijn dat X c.s., zeker na een zo lange periode van dealerschap, geruime tijd nodig zou hebben om het wegvallen van het John Deere dealerschap bedrijfseconomisch op te vangen, zonder aanmerkelijk nadeel.
18. Al het voorgaande in aanmerking genomen komt de rechtbank tot de slotsom dat de opzegging op 13 november 2000 niet tot beëindiging van de dealerovereenkomst met onmiddellijke ingang heeft geleid. X c.s. hadden toen een vordering tot nakoming jegens Nagel kunnen instellen. Dat hebben zij toen niet gedaan. In plaats daarvan hebben zij bij dagvaarding uitsluitend vervangende schadevergoeding gevorderd, gebaseerd op het niet in acht nemen van een volgens hen redelijke opzegtermijn van 2 jaar en 8 maanden. Aangenomen moet worden dat X c.s. aldus de verbintenis van Nagel hebben omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, zoals bedoeld in art. 6:87 BW. Bij repliek hebben X c.s. hun eis gewijzigd in een vordering tot nakoming. Die vordering is echter niet toewijsbaar want de schuldenaar die voor vervangende schadevergoeding heeft gekozen kan daarop niet meer terugkomen en alsnog nakoming vorderen. Omstandigheden die tot een uitzondering daarop nopen zijn niet gesteld of gebleken.
19. Daarmee komt de tevens gevorderde schadevergoeding aan de orde. Uit het voorgaande volgt dat Nagel haar verplichtingen uit de dealerovereenkomst na 13 november 2000 nog behoorde na te komen. Dat heeft zij niet gedaan en uit haar brief van 8 december 2000 blijkt dat zij dat ook niet meer van plan was. Aldus was sprake van een toerekenbare tekortkoming en verzuim van Nagel, die aldus verplicht werd tot vergoeding van schade. Voldoende aannemelijk is dat X c.s. schade hebben geleden als gevolg van de tekortkoming. Voor de begroting daarvan zal de rechtbank verwijzen naar de schadestaat-procedure, nu het debat over de schade in deze procedure nog onvoldoende heeft plaatsgevonden, terwijl de procedure al geruime tijd heeft geduurd. Wel zal de rechtbank thans reeds bepalen over welke periode schadevergoeding verschuldigd is, voorzover het schade betreft wegens winstderving. X c.s. kunnen uiteraard niet tot in lengte van jaren aanspraak maken op vergoeding van gederfde winst door het wegvallen van het dealerschap voor John Deere. Uitgangspunt moet zijn dat de dealerovereenkomst per 13 november 2000 feitelijk is geëindigd, met nog een afgeslankte voortzetting tot 1 maart 2001. Gegeven dat uitgangspunt gaat het er niet meer om of de dealerovereenkomst met inachtneming van een redelijke termijn kon worden beëindigd, maar om de vraag op welke termijn. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zou in de gegeven omstandigheden een termijn van 2 jaar aangewezen zijn geweest. Over die periode te rekenen vanaf 13 november 2000 dient de schade terzake van gederfde winst te worden begroot. De overige verweren tegen de omvang van de geleden schade en de mate waarin de eventueel geleden schade het gevolg is van de beëindiging van het dealerschap door Nagel, moeten in de schadestaatprocedure verder aan de orde komen.
20. Aldus zal de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat worden toegewezen. De vordering tot -kort gezegd- nakoming zal worden afgewezen. Nagel zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.
in reconventie:
21. De verschuldigdheid van het bedrag van EUR 44.568,50 terzake van opstaande facturen hebben X c.s. niet betwist. Het gaat hier om onbetaalde facturen uit de periode maart tot en met augustus 2001, zo heeft Nagel gesteld. Zij beroepen zich echter op een recht tot opschorting van de betaling daarvan met het oog op verrekening met de tegenvordering tot schadevergoeding die zij op Nagel stellen te hebben. Dat verweer is gegrond. Zoals in conventie is komen vast te staan hebben X c.s. een vordering tot schadevergoeding op Nagel terzake van een tekortkoming door Nagel in de nakoming van haar verplichting uit de dealerovereenkomst. Ook de vordering die Nagel op X c.s. heeft spruit uit die rechtsverhouding voort. Aldus is er tussen de verplichtingen over en weer voldoende samenhang om de opschorting met het oog op verrekening te rechtvaardigen. Dit deel van de vordering is dus thans niet toewijsbaar. Dat zelfde geldt daarom voor de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten, voor de wettelijke rente bovendien omdat bevoegde opschorting X c.s. niet in verzuim deed komen. Dit betekent ook dat niet beslist hoeft te worden over de vraag of de Algemene Voorwaarden van Nagel van toepassing zijn.
22. De vordering van Nagel tot schadevergoeding is tweeledig: enerzijds omzetverlies omdat X c.s. door diverse redenen te weinig verkochten en dus van Nagel afnam en anderzijds kosten wegens extra inspanningen van Nagel doordat er met X c.s. steeds financiële problemen waren. Over dit deel van de vordering in zijn beide onderdelen kan de rechtbank kort zijn. Gesteld noch gebleken is dat Nagel X c.s. door middel van een behoorlijk ingebrekestelling ooit in verzuim heeft gebracht. Bij gebreke daarvan kan van schade-plichtigheid reeds om die reden geen sprake zijn. Ook dit deel van de vordering zal dus worden afgewezen.
23. Nagel zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie.
De beslissing
De rechtbank, recht doende
in conventie:
1. veroordeelt Nagel tot vergoeding aan X c.s. van de schade die X c.s. hebben geleden als gevolg van de beëindiging van de dealerovereenkomst met onmiddellijke ingang per 13 november 2000, zulks met inachtneming van hetgeen in dit vonnis is overwogen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2. veroordeelt Nagel in de kosten van de procedure, aan de zijde van X c.s. begroot op € 3.695,82 voor verschotten en € 2.145,- voor salaris procureur;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
5. wijst de vordering af;
6. veroordeelt Nagel in de kosten van de procedure, aan de zijde van X c.s. begroot op € 1.072,50 voor salaris procureur;
7. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de mrs. R.J.B. Boonekamp, M.A.M. Vaessen en R.A. van Huussen, rechters, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 12 mei 2004.
De griffier: De voorzitter: