Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 97385 / HA ZA 03-380
Datum vonnis: 23 juni 2004
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WORLD PAPER B.V.,
gevestigd te Winschoten,
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAVI TRADING B.V.,
gevestigd te Heilig Land-Stichting,
gedaagde,
procureur mr. P.C. Plochg.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als WP en gedaagde als Ravi.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 4 juni 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie heeft WP bij brief van 1 juli 2003 producties 8-18 overgelegd en bij faxen van 3 en 8 juli 2003 producties 19 (verklaring dhr. Vos), 20 (e-mail 6 november 2002) en 21 (verklaring van 27-6-2003).
Verder zijn nog de volgende processtukken gewisseld:
* een akteverzoek van de zijde van WP, houdende vermeerdering van eis en overlegging producties (genummerd 19 en 20, doch andere producties dan met die nummers zijn overgelegd voorafgaand aan de comparitie);
* een akteverzoek van de zijde van Ravi, houdende overlegging en uitlating producties.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten. De pleitnotities zijn als gedingstuk overgelegd. Voorafgaand aan het pleidooi zijn door WP bij brief van 5 mei 2004 de producties 21 tot en met 25 overgelegd. Door Ravi is bij fax van 10 mei 2004 1 productie overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald.
1. WP, met directeur de heer A, is een internationaal opererende groot- en kleinhandel in papier en papierproducten. WP is al lange tijd een grote speler op dit terrein.
2. Ravi, met directeur groot aandeelhouder de heer B, is een internationaal opererende handel in papier en recyclingmaterialen. De heer B is pas in mei 2002 voor zichzelf begonnen, maar was wel voordien al werkzaam in de papierhandel. Ravi is een veel minder groot bedrijf dan WP.
3. WP heeft vier partijen oud papier gekocht van Ravi. Ravi kocht deze partijen op haar beurt van de heer C van RKS. De partijen lagen opgeslagen bij RKS in Haren, Duitsland, en in Wüsterwitz (Berlijn).
4. De heer A van WP heeft een partij in Haren en een partij in Wüsterwitz geïnspecteerd voorafgaande aan de koop. Bij de bezichtiging in Haren was de heer B niet aanwezig, maar de heer C van RKS wel, alsmede de heer D van RKS.
5. De eerste partij, hierna: partij I, betrof 500 ton, ad € 24,- per ton af Haren Duitsland. Het ging om 20 containers, die geladen zijn. De inkoopbevestiging dateert van 10 september 2002 (prod 1 bij dagvaarding). Daarop staat vermeld dat het betreft “Balen Bont 95-5”.
Deze partij is door WP doorverkocht aan Fibre Supplies Europe, de heer E. E heeft de partij proberen in te voeren in China (Ningbo), maar dat is mislukt omdat de autoriteiten van China de partij niet het land in wilden laten gezien de samenstelling van de partij. De eerste onderzochte container (ECMU 9157744) bleek 19,9% te bevatten aan stoffen die geen papier zijn (plastic, flessen, kleding, e.d.). De tweede onderzochte container (ECMU 9124102) bleek 38,7 % te bevatten aan stoffen die geen papier zijn. De percentages zijn genoemd in een mail van E aan A van 6 november 2002, prod. 20, overgelegd voorafgaand aan de comparitie.
Partij I is vervolgens, na overleg tussen A en E, verscheept naar Thailand.
6. De tweede partij, hierna: partij II, betrof 800 ton, ad € 17,- per ton af Wüsterwitz (Berlijn). Het ging om 32 containers, waarvan er 7 geladen zijn. De inkoopbevestiging dateert van 23 oktober 2002 (prod. 3 bij dagvaarding). Daarop staat vermeld dat het betreft: “Balen Bont 95/5, slechte kwaliteit met max 12% vocht”. Voorts staat vermeld: “geen claim mogelijk op kwaliteit” en “wel claim mogelijk als het vochtpercentage hoger is dan de overeengekomen 12%”.
WP heeft de zeven geladen containers verscheept naar Thailand. De rest staat opgeslagen in de Hamburgse haven en in Wüsterwitz.
Over deze partij schreef WP (G) op 15 oktober 2002 een e-mail aan Ravi met de volgende tekst: “Wat betreft de 800 ton in Wüsterwitz; Wij kunnen hier amper/geen papier in ontdekken en vragen ons ook af hoe lang dit materiaal al buiten staat. Wij zien een hele hoop plastic en het lijkt ons meer op vuil dan op papier. We kunnen er dus niet zoveel van maken. Als het percentage aan plastic echter niet meer is dan max. 5% en het materiaal niet oud en verrot met een max. aan vocht van 12% kunnen we wat ons betreft laden. Graag bevestiging van jouw kant of het materiaal ook daadwerkelijk aan de eisen voldoet”.
B reageerde daarop per mail van dezelfde datum: “C accepteert geen afkeuringen. We moeten het nemen zoals het daar staat. We moeten ons goed indekken bij de verkoop, of niet doen. We hebben totaal geen ruimte voor enige claims. Laat mij iets weten”. Deze e-mails zijn overgelegd als prod. 1 bij pleidooi zijdens Ravi. Daarna is nog wat heen en weer gemaild (mails van 21 en 22 oktober 2002, prod. 3 bij antwoord) en vervolgens heeft WP de inkoopbevestiging gestuurd.
De zeven containers zijn in Thailand naar de stort gebracht, omdat de importeur van oordeel was dat het huisvuil betrof in plaats van papier.
7. De derde partij, hierna partij III, betreft 500 ton, ad € 22,- per ton af Haren. De inkoopbevestiging dateert van 29 oktober 2002 (prod. 4 bij dagvaarding). Daarop staat dat het gaat om “Balen Bont 95-5”. Deze partij is geannuleerd op 6 november 2002 in verband met de problemen met partij I en II en bevindt zich nog bij de leverancier in Duitsland.
8. De vierde partij, hierna: partij IV, betreft 300 ton, ad € 40,- per ton af Wüsterwitz. De inkoopbevestiging dateert van 30 oktober 2002 (prod. 5 bij dagvaarding). Daarop staat dat het gaat om “Balen inzamelbont”. Hiervan zijn 5 vrachtwagens van de 12 door WP afgenomen en verkocht aan een Nederlandse papierfabriek, De Halm, die de waar heeft geweigerd en geretourneerd.
9. WP heeft in oktober 2003 conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van Ravi onder Reparco Trading B.V. en Reparco Nijmegen B.V. In februari 2003 had WP al ten laste van Ravi derdenbeslag doen leggen onder Kappa Paper Recycling B.V., de ABN-Amrobank, Papierfabriek Doetinchem B.V. en W.A. Sanders Papierfabriek “Coldenhove”B.V..
10. WP vordert een verklaring voor recht dat WP de koopovereenkomsten van 10 september, 23 oktober en 29 oktober 2002 met betrekking tot 500 resp. 800 resp. 500 ton papier terecht heeft ontbonden, althans deze ontbinding bij vonnis uit te spreken.
Voorts vordert WP, na wijziging van eis waartegen Ravi zich niet heeft verzet, veroordeling van Ravi tot betaling van schadevergoeding, ten bedrage van in ieder geval € 358.000,- te vermeerderen met kosten van vernietiging van het papier en wettelijke rente, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren. Ook vordert WP proceskostenveroordeling van Ravi, inclusief de kosten van derdenbeslag.
11. WP heeft aan deze vorderingen het volgende ten grondslag gelegd.
- Ten aanzien van partij I:
A heeft partij I in Haren geïnspecteerd, maar kon niet alles goed bekijken. Toen leken de balen te voldoen aan de norm 95/5. Deze norm houdt volgens WP in dat het percentage plastic in het papier niet hoger is dan 5%. Dit zou een gangbare kwaliteitsaanduiding zijn in de internationale papierhandel. Bij controle door de douane in China bleek dat de partij niet aan de norm 95/5 voldeed en ook niet aan de algemene eis dat het papier niet meer dan 12% vocht bevat. Om de schade te beperken heeft WP de partij tegen aanzienlijke kosten naar Thailand verscheept. A heeft de partij daar geïnspecteerd. WP heeft foto’s overgelegd als prod. 2 bij dagvaarding, waarop volgens haar te zien is hoe de partij er bij aankomst in Thailand uitzag. Uit de foto’s zou moeten blijken dat er meer dan 5% plastic in zat en dat de partij bovendien zeer vochtig was. Een en ander levert wanprestatie op van Ravi, zodat Ravi aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade. De overeenkomst is buitengerechtelijk ontbonden bij brief van 10 januari 2003, herhaald op 31 januari 2003.
- Ten aanzien van partij II:
Deze partij bleek volgens WP na verscheping naar Thailand meer vocht te bevatten dan de gegarandeerde 12%. Ook dat levert wanprestatie op en Ravi is aansprakelijk voor de schade. De overeenkomst is buitengerechtelijk ontbonden in de brieven van 10 en 31 januari 2003. Later heeft WP hier nog aan toegevoegd dat Ravi geen beroep kan doen op de exoneratieclausule, nu huisvuil is geleverd in plaats van papier.
- Ten aanzien van partij III:
WP heeft deze overeenkomst ontbonden, omdat gezien de problemen met partij I en II verwacht mocht worden dat ook partij III niet in orde zou zijn.
- Ten aanzien van partij IV:
Volgens WP voldeed ook deze partij niet aan de normen. Ravi zou de partij hebben teruggenomen, maar verzuimd hebben de transportkosten ad € 3.753,97 aan WP te vergoeden.
12. Ravi heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
13. De stellingen van WP komen erop neer dat zij papier van een kwaliteit 95/5 heeft gekocht, inhoudende niet meer dan 5% plastic en 95% papier, en dat zij dit niet geleverd heeft gekregen, aangezien er veel meer dan 5% plastic en andere vreemde stoffen inzaten. Ook zou de partij veel te nat zijn geweest.
14. Ravi heeft betwist dat is overeengekomen dat het te leveren papier niet meer dan 5% plastic zou bevatten. Zij heeft aangevoerd dat een specifieke partij papier, opgeslagen in Haren, aan WP is verkocht nadat WP deze had geïnspecteerd en akkoord bevonden. Volgens Ravi werd de partij door C aangeduid als Mixed Waste, grade 2, en is dit ook aan A gezegd. A is door C gewezen op de vreemde stoffen die bij de partij zaten. A heeft na de inspectie van de balen gezegd dat hij de waar kent en deze 95/5 noemt en dat hij het wel kwijt kon aan F in India. Ravi heeft deze stelling onderbouwd met een gespreksnotitie van de heer C en de heer Over van RKS over het gesprek met A op 10 september 2002 (prod. 5 bij antwoord). Ravi heeft aangeboden deze gang van zaken te bewijzen door het horen van de heren C en Over.
15. WP heeft deze gang van zaken tijdens de comparitie niet betwist. In de akte na comparitie is er ook niets over gesteld. Voor het eerst tijdens het pleidooi heeft de heer A opgemerkt dat hij genoemde F niet kent en dat hij niet van plan was de partij naar India te sturen. Ook heeft WP tijdens het pleidooi aangevoerd dat de verklaring van C ziet op een later moment, na de klachten, toen A samen met B naar C zou zijn gegaan. WP onderbouwt deze stelling echter op geen enkele wijze en biedt op dit punt ook geen bewijs aan.
16. WP heeft vooral gewezen op de inkoopbevestiging, waarop staat vermeld dat het ging om balen bont 95/5 en dat Ravi daartegen niet heeft geprotesteerd. Ravi heeft in dat kader aangevoerd dat B de term 95/5 niet kende en dat het niet een gangbare kwaliteitsaanduiding is in de branche. Ravi heeft dit onderbouwd met diverse schriftelijke verklaringen van mensen uit de branche (prod. 4 bij antwoord). Ravi heeft verder gesteld dat B pas naar aanleiding van de mail van G van WP in oktober 2002 begreep wat A bedoelde met 95/5. Toen heeft hij op die mail gereageerd dat partij II niet aan die norm voldeed. Wat partij I betreft is het volgens Ravi duidelijk dat A wist wat hij kocht, namelijk de geïnspecteerde partij in Haren, die door C werd aangeduid als mixed waste, grade 2. Volgens Ravi heeft A de partij goed kunnen bekijken en was C ook zeker bereid geweest om desgevraagd balen te verschuiven, zodat ook de binnenzijde van de partij kon worden bekeken.
17. De rechtbank is van oordeel dat volgens de hoofdregel van art. 150 Rv. de stelplicht en bewijslast van de stelling dat afgesproken is dat de partij maximaal 5 % plastic mocht bevatten, bij WP ligt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat WP gezien het gemotiveerde verweer van Ravi onvoldoende heeft gesteld over het overeenkomen van een te leveren kwaliteit papier met niet meer dan 5% plastic. De enkele vermelding op de inkoopbevestiging van “balen bont 95/5” is hiervoor in het licht van de betwisting niet voldoende, zeker nu niet aannemelijk is geworden dat het hier een gangbare term in de branche betreft. Weliswaar heeft WP zelf ook een verklaring overgelegd, waaruit blijkt dat in de internationale handel ook van de standaard lijst afwijkende kwaliteitsaanduidingen bestaan, zoals 95/5, maar daarmee is nog niet aannemelijk dat deze aanduiding zo gangbaar was dat Ravi deze moest kennen. Uit de door Ravi overgelegde verklaringen volgt dat de term niet algemeen bekend is in de branche. Bovendien betekent de vermelding van die aanduiding nog niet dat ook is overeengekomen dat de te leveren waar niet meer dan 5% vreemde stoffen mocht bevatten. Zoals Ravi terecht heeft aangevoerd, kan WP heel andere redenen gehad hebben om de partij aan te duiden als 95/5. Dit klinkt immers beter dan Mixed waste, grade 2, zodat het wellicht beter verkoopbaar is of makkelijker door de douane komt.
Voorts blijkt uit de e-mail van E aan A van 8 november 2002, 16.02 uur (prod. 15 zijdens WP, toegezonden voorafgaande aan de comparitie) dat E de term 95/5 en mixed waste door elkaar gebruikt en dan kennelijk steeds hetzelfde bedoelt.
Ook is opmerkelijk dat A na kennisneming van de percentages vreemde stoffen die in China in de partij waren aangetroffen, besloot om de partij naar Thailand te doen verschepen. Als hij werkelijk had bedongen dat er niet meer dan 5% vreemde stoffen in de partij mochten zitten, is deze handelwijze niet logisch. Tijdens het pleidooi heeft A opgemerkt dat hij pas in Thailand merkte dat de partij eigenlijk huisvuil was, heel nat was en enorm stonk. Voordat hij dat ontdekte zag hij nog geen aanleiding om Ravi aan te spreken. Dit ondergraaft zijn stelling dat de in China gevonden percentages afweken van wat volgens hem afgesproken was.
18. Wat betreft het vochtprobleem, geldt allereerst dat niet is overeengekomen hoe vochtig de partij mocht zijn. WP stelt in dit verband dat als algemene eis geldt dat papier niet meer dan 12% vocht mag bevatten. In elk geval zijn partijen het er, gezien de verklaring van A ter comparitie, over eens dat in geval van te hoge vochtigheid slechts een recht bestaat op terugbetaling van een gedeelte van de koopprijs in verband met het (door het vocht veroorzaakte) hogere gewicht. Een te hoge vochtigheid kan derhalve geen reden zijn voor ontbinding van de overeenkomst. Bovendien heeft WP nagelaten te stellen hoeveel vocht partij I bevatte. Evenmin heeft zij dit door een deskundige laten vaststellen. De enkele stelling dat de partij in Thailand kletsnat was, is onvoldoende om een claim op te baseren. Dit geldt temeer nu er diverse partijen in Thailand waren, ook partij II die (gezien het overeengekomen percentage van 12%) kennelijk al behoorlijk nat was bij de inspectie.
Voor zover de vorderingen van WP zijn gebaseerd op vochtproblemen heeft WP derhalve onvoldoende gesteld.
19. WP heeft later in de procedure haar stellingen over partij I in zoverre aangevuld, dat zij heeft betoogd dat niet de geïnspecteerde waren zijn geleverd, maar andere, veel slechtere waren. Dit zou volgen uit het feit dat de partij in Thailand gewoon vuilnis was, kletsnat was en enorm stonk. Als er zou zijn geladen wat A heeft geïnspecteerd in Haren, dan zou de partij er in Thailand niet zo hebben uitgezien, aldus WP. WP verwijst hiervoor naar de foto’s die zijn overgelegd als prod. 2 bij dagvaarding. Ravi heeft betwist dat deze foto’s betrekking hebben op partij I. WP heeft vervolgens alleen gesteld dat elke container een eigen nummer heeft, zodat precies kan worden nagegaan wat waar vandaan komt. Zij heeft echter nagelaten via deze nummering aannemelijk te maken dat de foto’s inderdaad zijn genomen van partij I. Dit klemt, omdat partij II, die van slechte kwaliteit was en die al vrij nat was bij inspectie, ook in Thailand was. Niet ondenkbaar is derhalve dat de foto’s van partij II zijn. Verder was er nog een partij uit Engeland, die kennelijk ook in China is geweigerd en is vervoerd naar Thailand. Ook die partij, die verder geheel los staat van de onderhavige procedure, vertroebelt de zaak.
Daar komt nog bij dat in de e-mail van 12 november 2002, aangehecht aan het proces verbaal van de comparitie, door A bij wijze van antwoord aan B in de e-mail van B is getypt: “Ook de foto’s die ik gezien heb, zijn mijns inziens het materiaal wat ik in Haren gezien heb. Dit is mijn een eerlijke mening.”
Gezien dit een en ander, heeft WP op dit punt onvoldoende gesteld in het licht van het verweer. De rechtbank passeert daarom de stelling dat iets anders is geleverd dan A heeft geïnspecteerd.
20. De rechtbank komt tot de volgende conclusie. Er is onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat is overeengekomen dat partij I niet meer dan 5% vreemde stoffen zou bevatten. Dit brengt mee dat het overschrijden van 5% vreemde stoffen in de geleverde waren niet meebrengt dat sprake is van non-conformiteit. Vervolgens is evenmin voldoende gesteld om aan te nemen dat iets anders is geleverd dan WP heeft geïnspecteerd en gekocht. Ook in dat opzicht is derhalve geen sprake van non-conformiteit. Voor een claim op grond van een te hoog vochtgehalte is eveneens te weinig gesteld. Dit brengt mee dat de vorderingen van WP ten aanzien van partij I niet toewijsbaar zijn.
21. Voor partij II geldt dat uitdrukkelijk is overeengekomen dat geen claimrecht bestond ten aanzien van de kwaliteit. De stellingen van WP komen echter wel neer op een claim wegens slechte kwaliteit. Die stellingen stranden op de overeengekomen aansprakelijkheidsuitsluiting.
22. In de mail van 15 oktober 2002 van G namens WP wordt geconstateerd dat het meer op vuil lijkt dan op papier, maar toch wordt gevraagd om een bevestiging dat er maximaal 5% plastic in de partij zit. B van Ravi reageert dan direct dat die bevestiging er niet kan komen en dat C geen enkele claim accepteert. Vervolgens koopt WP de partij toch en bevestigt dat er geen claimrecht is over de kwaliteit. In die omstandigheden valt niet in te zien waarom WP nu toch over de kwaliteit zou mogen klagen.
23. Wel was overeengekomen dat er een claimrecht was voor zover de partij meer vocht dan 12% zou bevatten. Partijen zijn het erover eens dat dit claimrecht alleen een prijsreductie betreft in verband met het hogere gewicht dat door het vocht wordt veroorzaakt. Een te hoge hoeveelheid vocht levert dus geen reden voor ontbinding op. Bovendien heeft WP alleen gesteld dat de partij kletsnat was, maar niet wat dan het vochtpercentage was. Ook heeft zij niet nader onderbouwd dat de partij natter was dan de overeengekomen 12%. Dit had wel op haar weg gelegen. Volgens de hoofdregel van art. 150 Rv ligt de stelplicht en bewijslast immers bij WP. Voor zover de vordering is gebaseerd op een teveel aan vocht, is deze derhalve onvoldoende onderbouwd.
24. WP heeft nog aangevoerd dat Ravi geen beroep kan doen op de aansprakelijkheidsuitsluiting ten aanzien van de kwaliteit, aangezien geen papier zou zijn geleverd, maar huisvuil. De rechtbank verwerpt dat betoog. Naar de kwaliteit van partij II is geen onderzoek gedaan door een onafhankelijke partij, terwijl de gestelde bevindingen van A niet zijn vastgelegd of verifieerbaar zijn gemaakt. Het enkele feit dat de afnemer in Thailand niet tevreden was met de kwaliteit en heeft gesteld dat het huisvuil was, bewijst niet dat dit inderdaad het geval was. Nu niet meer kan worden vastgesteld wat de kwaliteit is geweest, kan ook niet worden beoordeeld of de kwaliteit dermate veel afweek van wat WP mocht verwachten dat een beroep op de exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Bovendien heeft WP zelf al voor de koop geconstateerd dat het meer vuil was dan papier en willens en wetens de exoneratie geaccepteerd. De omstandigheid dat de waar in Thailand kennelijk beschimmeld was, kan hieraan niet afdoen, nu de hoge vochtigheid, die bij WP bekend was, daar waarschijnlijk debet aan is, in combinatie met de duur van het vervoer en de hoge temperaturen ter plaatse. Een en ander komt voor risico van WP.
25. De conclusie is dat ook de vorderingen met betrekking tot partij II niet voor toewijzing in aanmerking komen.
26. Deze partij is door WP geannuleerd in verband met de problemen met de partijen I en II. Ravi heeft die annulering op zichzelf niet betwist. Zij heeft bij conclusie van antwoord alleen gesteld dat WP jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten door de partij niet af te nemen. Volgens Ravi week deze partij niet af van partij I en II.
Ook uit de verklaringen ter comparitie en het pleidooi is niet af te leiden dat Ravi zich heeft verzet tegen de annulering van partij III. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat Ravi met die annulering heeft ingestemd. Kennelijk zijn er ook geen kosten gemaakt ten aanzien van deze partij.
27. De gevorderde verklaring voor recht dat deze overeenkomst is ontbonden, is op zichzelf toewijsbaar, maar brengt niet mee dat WP recht heeft op schadevergoeding. Er is immers niet gebleken dat partij III non-conform zou zijn geweest, terwijl evenmin is komen vast te staan dat partij I en II non-conform waren.
28. Ravi heeft er terecht op gewezen dat WP geen ontbinding heeft gevorderd van de overeenkomst met betrekking tot partij IV. WP heeft in haar dagvaarding gesteld dat Ravi partij IV heeft teruggenomen, omdat ook bij deze partij bleek dat zij niet aan de normen voldeed. Ravi heeft bij antwoord niet betwist dat zij deze partij heeft teruggenomen. Zij heeft alleen aangevoerd dat WP toerekenbaar tekort is geschoten jegens haar door deze partij niet af te nemen. Pas bij pleidooi heeft Ravi aangevoerd dat Ravi en RKS slechts uit coulance hebben geholpen om de vijf vrachtwagens weg te halen van het fabrieksterrein van de afnemer. Het zou gaan om tijdelijke bewaring. WP heeft dit tijdens het pleidooi betwist.
29. Ravi heeft geen nakoming gevorderd van de overeenkomst met betrekking tot partij IV. De rechtbank zal daarom niet beslissen of zij daarop recht zou hebben. Wel merkt de rechtbank op dat het er de schijn van heeft dat Ravi heeft ingestemd met annulering van deze overeenkomst.
30. WP heeft niet de ontbinding gevorderd van de overeenkomst betreffende partij IV, zodat de rechtbank ook niet zal beslissen of WP daarop recht zou hebben gehad. Opgemerkt wordt dat over de kwaliteit van die partij niets is gesteld of gebleken, zodat niet valt in te zien waarom Ravi tekort zou zijn geschoten.
31. In de dagvaarding noemt WP een bedrag aan transportkosten dat door Ravi zou moeten worden vergoed. Zij vordert dit bedrag kennelijk als onderdeel van het totale bedrag aan schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag niet toewijsbaar is omdat onvoldoende is gesteld over de kwaliteit respectievelijk het tekortschieten van Ravi bij deze partij. De bij pleidooi voor het eerst geponeerde stelling dat Ravi zou hebben erkend dat het geleverde niet voldeed aan de eisen, is tardief en bovendien niet onderbouwd.
32. De vorderingen van WP zullen vrijwel geheel worden afgewezen. WP zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
33. Ravi heeft in haar conclusie van antwoord veroordeling in de proceskosten van WP gevraagd, “de kosten van het onrechtmatige beslag daaronder begrepen”. De rechtbank kan echter geen schadevergoeding wegens onrechtmatig beslag toewijzen, aangezien dat niet in reconventie is gevorderd, terwijl ook de hoogte van die schade niet is opgegeven of onderbouwd. Voor het overige valt niet in te zien welke beslagkosten Ravi zou hebben gemaakt, nu het WP is die beslag heeft doen leggen.
verklaart voor recht dat de overeenkomst van 29 oktober 2002 voor 500 ton af Haren (partij III) is ontbonden door annulering met instemming van Ravi en bepaalt dat die ontbinding WP geen recht geeft op schadevergoeding;
wijst de vorderingen van WP voor het overige af;
veroordeelt WP in de kosten van deze procedure; deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van Ravi gevallen, bepaald op € 11.621,00 (€ 3.863,00 wegens verschotten en € 7.758,- wegens salaris procureur).
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs, mr. F.M. Smit en mr. M.P.C.J. van Bavel, en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004.
de griffier de voorzitter