ECLI:NL:RBARN:2004:AO5077

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
92733 / HA ZA 02-1654
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door ondeugdelijke remmen na onderhoudsbeurt

In deze zaak vorderde eiser X schadevergoeding van gedaagde W. Klaassen en Zonen B.V. als gevolg van een aanrijding die plaatsvond op 28 februari 2001. Eiser had zijn Renault Traffic ter onderhoud aangeboden bij Klaassen, waarbij hij melding maakte van problemen met de remmen. Na inspectie door de directeur van Klaassen, de heer D, werd vastgesteld dat de remmen in slechte staat verkeerden en vernieuwd moesten worden. Echter, de remmen werden niet gerepareerd en de auto werd op 28 februari 2001 aan eiser teruggegeven. Tijdens het rijden met de auto kwamen de remmen opnieuw in de problemen, wat leidde tot een aanrijding met een andere bestuurder, C.

De rechtbank oordeelde dat Klaassen toerekenbaar tekort was geschoten in de zorgplicht door eiser niet te waarschuwen voor de slechte staat van de remmen. Dit leidde tot een onrechtmatige daad van Klaassen, waardoor zij aansprakelijk werd gesteld voor de schade. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat eiser zelf een deel van de schuld droeg, aangezien hij op de hoogte was van de problemen met de remmen en desondanks met de auto was gaan rijden. De rechtbank paste de omkeringsregel toe, wat betekende dat het risico van schade door de onrechtmatige daad van Klaassen was ontstaan. Uiteindelijk werd vastgesteld dat beide partijen in gelijke mate verantwoordelijk waren voor de schade, waardoor Klaassen voor 50% aansprakelijk werd gesteld.

De vordering van eiser tot schadevergoeding voor verlies aan verdienvermogen en smartengeld werd afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd van letsel of schade. De rechtbank kende wel de buitengerechtelijke kosten van € 616,46 toe aan eiser, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 11 februari 2004.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 92733 / HA ZA 02-1654
Datum vonnis: 11 februari 2004
Vonnis
in de zaak van
X,
wonende te A, gemeente B,
eiser,
procureur mr. A.F. van Dam,
advocaat mr. C.C.J. de Koning te Barneveld,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
W. KLAASSEN EN ZONEN B.V.,
gevestigd te Oosterbeek,
gedaagde,
procureur mr. W.J.G.M. van den Broek,
advocaat mr. E.C.J. Hennekam te Nijmegen.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 15 januari 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dat vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Vervolgens is de procedure tegen de tweede gedaagde - C - doorgehaald en is in de procedure tussen X en Klaassen voortgeprocedeerd, waarbij nog de volgende processtukken zijn gewisseld:
? een conclusie van repliek van de zijde van X;
? een conclusie van dupliek van de zijde van Klaassen;
? een akte uitlating alsmede akte overlegging producties van de zijde van X;
? een antwoord akte van de zijde van Klaassen.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1 Klaassen is Ford servicedealer te Oosterbeek.
1.2 Op 12 februari 2001 stond X met een bestelbus Renault Traffic, kenteken AA-00-AA, met pech langs de weg. Hij heeft vervolgens de ANWB gebeld. In het bij antwoord overgelegde verslag van de ANWB staat vermeld dat de remklauw rechtsvoor is ontroest en gangbaar gemaakt en dat het advies van de ANWB luidt de ‘schijven, blokken, zuigers nazien en indien nodig vervangen’.
1.3 Naar aanleiding van dat advies heeft X met Klaassen een afspraak gemaakt voor een onderhoudsbeurt van de Renault en tevens om te laten kijken naar de remmen. Op 27 februari 2001 heeft X de Renault naar de garage van Klaassen gebracht. Hij heeft daarbij gerefereerd aan het probleem met de remmen. De heer D, directeur van Klaassen en tevens monteur, heeft nog diezelfde dag de remmen van de Renault geïnspecteerd: hij trof ze aan in slechte staat en ze moesten in zijn visie daarom vernieuwd worden. Daarop heeft D, eveneens op 27 februari 2001, X gebeld met de mededeling dat hij de remmen had nagekeken, dat de remmen slecht waren en vernieuwd moesten worden, dat hij op dat moment geen vervangende onderdelen had, dat een nieuwe afspraak gemaakt moest worden en dat X de lading uit de Renault moest halen. De Renault is op 28 februari 2001 door een werknemer van Klaassen bij X teruggebracht.
1.4 X is op 28 februari 2001 weer gaan rijden met de Renault. X reed over de Batavierenweg te Arnhem in de richting van het Nijmeegseplein. Ter hoogte van de verkeerslichten bemerkte hij dat zijn auto langzamer ging rijden en dat, toen het verkeerslicht op groen ging, de rem bij het optrekken niet meer omhoog kwam. X reed over de linkerrijstrook. Omdat hij niet naar rechts kon uitwijken is X door blijven rijden tot dat de Renault stil kwam te staan. Blijkens zijn bij de politie afgelegde verklaring (die zich bij de stukken bevindt) heeft X de alarmlichten aangezet, het portier geopend en is op het moment dat hij wilde uitstappen van achteren aangereden door de Volvo van C.
1.5 X is naar het ziekenhuis gebracht waar hij één nacht heeft verbleven. Omtrent zijn verblijf aldaar heeft dr. E, chirurg verbonden aan het Rijnstate Ziekenhuis, bij brief van 30 maart 2001 onder meer het volgende geschreven:
“Patiënt werd gezien op de afdeling Spoedeisende Hulp op
28-02-2001 nadat hij was aangereden. Er bestonden pijnklachten links en thoracaal. Bij lichamelijk onderzoek was het abdomen aan de linkerzijde pijnlijk, echter geen aanwijzingen voor letsel of fracturen. Aanvullende diagnostiek als een echo van de buik lieten geen afwijkingen zien en ook geen fracturen. Onder het beeld van een contusie thoracaal links is patiënt weer naar huis gegaan. Bij poliklinische controle werd het beeld bevestigd. Patiënt is met verdere instructies terugverwezen naar de huisarts.”
1.6 Het proces-verbaal van technisch onderzoek van de politie (Divisie Exec. Ondersteuning, Unit Verkeer) van 3 maart 2001 maakt deel uit van de stukken. Omtrent het onderzoek aan de remmen van de Renault wordt daarin het volgende opgemerkt:
“Reminrichting (art. 5.2.31 lid 1 onder b en lid 7 van het
Voertuigreglement).
Bij onderzoek zagen en voelden wij dat het voertuig niet was
voorzien van een deugdelijke reminrichting. Wij voelden dat met name de op het linker voorwiel gemonteerde schijfrem na een remming niet meer goed vrijkwam en dat het linker voorwiel handmatig niet meer was rond te draaien. Bij demontage zagen wij dat de remcilinder door corrosie niet meer in de rusttoestand kon terugkeren en zoveel druk op de remblokken bleven uitoefenen dat het wiel beremd bleef. Hierdoor was het voeringsmateriaal van beide remblokken al zover afgesleten dat delen van de metalen drager in aanraking kwamen met de remschijf.”
1.7 Stellende als gevolg van de aanrijding op 28 februari 2001 schade te hebben geleden en nog te zullen lijden heeft X zowel C als Klaassen aansprakelijk gesteld. C op grond van onrechtmatige daad omdat hij onvoldoende oplettend is geweest en Klaassen op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen door de onderhoudsbeurt niet goed uit te voeren waardoor de auto tot stilstand is gekomen op de weg en door er niet op te wijzen dat de remmen in slechte staat verkeren en dat met de auto in deze staat niet veilig aan het verkeer kon worden deelgenomen. Zowel C als Klaassen hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen, waarna zij op 25 oktober 2002 zijn gedagvaard. Na de comparitie op 24 april 2004 is tussen X en C een schikking tot stand gekomen, waarna de procedure tegen C is doorgehaald.
Het geschil
2. X vordert, nadat hij buiten processueel bezwaar van Klaassen bij repliek zijn eis heeft gewijzigd, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. Klaassen zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.188,65, zijnde de schade aan zijn auto en de daarin vervoerde zaken alsmede de kosten van een vervangende huurauto, aanschaf andere auto, eigen bijdrage ziektekosten, extra telefoonkosten en porti, waarneming in de zaak etc. te vermeerderen met wettelijke rente;
b. Klaassen zal veroordelen tot vergoeding van schade, bestaande uit verlies aan verdienvermogen en smartengeld, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met wettelijke rente;
c. Klaassen zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 616,46, zijnde de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand te vermeerderen met wettelijke rente.
X grondt zijn vorderingen op de onder 1.7 weergegeven stelling.
3. Klaassen voert gemotiveerd verweer. Daarop zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
4. X stelt dat Klaassen toerekenbaar tekort is geschoten door op 28 februari 2001 de onderhoudsbeurt aan de Renault niet naar behoren uit te voeren - te weten: de remmen niet te repareren - dan wel jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door X niet te wijzen op de erbarmelijke staat van de remmen.
5. Op de comparitie heeft de directeur (tevens monteur) van Klaassen, de heer D, verklaard dat X de Renault op 27 februari 2001 bij hem op het bedrijf had afgegeven voor een onderhoudsbeurt en in verband met het feit dat de remmen niet goed waren. De heer D heeft die remmen nog diezelfde dag geïnspecteerd en daarbij vastgesteld dat ze in een slechte staat waren en dus vernieuwd moesten worden. Desgevraagd heeft de heer D verklaard dat het in zijn visie onverantwoord was om met zo’n auto te gaan rijden, dat hij vindt dat hij dat ook tegen een klant zonder verstand van zaken dient te vertellen maar hij dat niet tegen X heeft verteld omdat hij er van is uitgegaan dat X zelf wel begreep dat hij met die auto niet moest gaan rijden.
6. Naar maatstaven van zorgvuldigheid had D dat nu juist wèl behoren te doen, gelet op de aanmerkelijke kans dat zich als gevolg van het defect aan de remmen van de Renault een ongeval zou kunnen voordoen met ernstige schade tot gevolg. Dat het rijden met remmen die zo slecht zijn dat verder rijden onverantwoord moet worden geacht tot levensgevaarlijke verkeerssituaties aanleiding kan geven kan als een feit van algemene bekendheid worden aangemerkt. D is er ten onrechte van uitgegaan dat X zelf wel begreep dat hij met die auto niet moest gaan rijden. D is, anders dan X, monteur. Hij heeft de remmen zelf kunnen inspecteren en heeft de ernst van de staat waarin die remmen zich bevonden beoordeeld. X heeft dat niet kunnen doen en is dus aangewezen op informatie daarover van de monteur. Dat ook X niettemin wist dat de staat van de remmen zo slecht was dat het onverantwoord was verder te rijden valt dan ook niet aan te nemen, en daarvoor bieden de stellingen van Klaassen ook geen enkel aanknopingspunt. Overigens valt niet in te zien welk bezwaar er aan in weg zou hebben gestaan dat D X eenvoudigweg zou hebben geïnformeerd over zijn bevindingen en hem er aldus voor zou hebben kunnen behoeden om op dat moment nog met de Renault aan het verkeer deel te nemen.
7. De heer D heeft daarmee in zijn hoedanigheid van directeur (tevens monteur) van Klaassen jegens X een onrechtmatige daad gepleegd. Die onrechtmatige daad van de heer D heeft in het maatschappelijk verkeer te gelden als een onrechtmatige daad van de rechtspersoon, Klaassen. Dat oordeel kan de rechtbank met toepassing van art. 25 Rv geven. Klaassen is derhalve op de voet van art. 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die daarvan het gevolg is. In het midden kan dan blijven of aansprakelijk eveneens kan worden gegrond op art. 6:170 BW dan wel op art. 6:74 BW.
8. Klaassen betwist nadrukkelijk de aanwezigheid van het (voor de vestiging van de aansprakelijkheid vereiste) causaal verband tussen de schending van enige zorgplicht en de aanrijding met C op 28 februari 2001.
9. Dat verweer gaat voorbij aan de in de rechtspraak ontwikkelde ‘omkeringsregel’. Nu de onrechtmatige daad als onder 6 en 7 bedoeld vaststaat ligt voor de hand dat daardoor het risico ter zake van het ontstaan van schade - in de vorm van het ontstaan van een ongeval - in het leven is geroepen. Nu dat risico zich daadwerkelijk reeds op 28 februari 2001 heeft verwezenlijkt moet er van worden uitgegaan dat daarmee het causaal verband tussen het nalaten X te waarschuwen en de aanrijding in beginsel is gegeven, behoudens door Klaassen te leveren tegenbewijs, met dien verstande dat zij aannemelijk maakt dat het ongeval ook zou zijn ontstaan als de heer D X wèl zou hebben gewaarschuwd. Klaassen betoogt in dat verband dat zij er van overtuigd is dat als zij wel zou hebben gewaarschuwd X die waarschuwing in de wind zou hebben geslagen. Waarop Klaassen die overtuiging baseert maakt zij niet duidelijk, maar kan overigens in het midden blijven. Klaassen biedt immers geen tegenbewijs aan en de rechtbank ziet geen aanleiding om haar daartoe ambtshalve toe te laten. De conclusie moet dus zijn dat het causaal verband vast staat.
10. Maar, zoals Klaassen met juistheid aanvoert, ook X gaat niet vrijuit. Hij was er al sinds 12 februari 2001 mee bekend dat de remmen van de Renault niet goed werkten en had, na advies van de ANWB, een afspraak met Klaassen gemaakt mede in verband met de problemen met de remmen. Klaassen heeft X op 27 februari 2001 telefonisch verteld dat de remmen waren nagekeken en vernieuwd moesten worden, maar dat daarvoor geen onderdelen voorradig waren. X was er dus mee bekend dat de remmen nog niet vernieuwd waren toen Klaassen de auto op 28 februari 2001 bij hem terugbezorgde. Hij is desondanks met de Renault gaan rijden en is vervolgens nog diezelfde dag als gevolg van problemen met de remmen tot stilstand gekomen op de provinciale weg A325 West ter hoogte van het Nijmeegseplein waarna een aanrijding met C is gevolgd. In zoverre is de schade dus mede een gevolg van een omstandigheid die aan X kan worden toegerekend. Het beroep op eigen schuld (art. 6:101 BW) treft dus doel.
11. Nu het beroep op eigen schuld slaagt dient vervolgens naar de primaire maatstaf van art.6: 101 lid 1 BW te worden bezien in welke mate de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Aan de zijde van het garagebedrijf, Klaassen, geldt dat zij heeft nagelaten X te waarschuwen dat het onverantwoord was met de auto te rijden, gelet op de slechte staat waarin zij bij inspectie de remmen had aangetroffen. Had zij dat wel gedaan dan valt aan te nemen dat X daarmee onder die omstandigheden niet zou zijn gaan rijden. Aan de zijde van X geldt echter dat hij wist dat er problemen met de remmen waren en dat hij op 12 februari 2001 merkte dat de auto als gevolg van problemen met de remmen niet lekker liep. X was er verder mee op de hoogte dat Klaassen de remmen (nog) niet had gerepareerd op 28 februari 2001. Hij is niettemin met de Renault gaan rijden. Had hij dat niet gedaan dan had de aanrijding, naar moet worden aangenomen, niet plaatsgevonden. Deze wederzijdse omstandigheden waarderend hebben de fout van Klaassen en het handelen van X in hun onderlinge verhouding in gelijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding. De partijen dienen derhalve in evenredigheid hiermee ieder voor de helft de schade te dragen. Dat betekent dat Klaassen voor 50% aansprakelijk is voor de door X als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade.
12. Onder verwijzing naar de door hem als productie 3 overgelegde ‘schadelijst’ stelt X de volgende schadeposten te hebben geleden:
a. € 6.338,65 ter zake van een verloren gegane jas (€ 68,22), ladingschade (€ 2.518,46), autoschade (€ 2.178,15), autohuur (€ 675,83) en 10% aanschafprijs nieuwe auto (€ 285,99);
b. medische kosten ad € 150,00 (forfaitair bedrag);
c. verlies arbeidsvermogen (kosten waarneming bedrijf) € 1.550,00;
d. telefoon/kopie/porto-kosten, forfaitair € 150,00;
13. Naast deze schadeposten ten bedrage van in totaal € 8.188,65 vordert X verwijzing naar de schadestaat in verband met verlies aan verdienvermogen en smartengeld. Voor verwijzing naar de schadestaat is ten minste nodig dat door X feiten worden gesteld waaruit aannemelijk wordt dat mogelijk schade is geleden.
14. In dat verband geldt dat X niet heeft gesteld dat hij als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen, laat staan dat is gesteld waaruit dat letsel dan precies zou bestaan. Dat klemt temeer omdat de chirurg van het Rijnstate Ziekenhuis in zijn onder 1.5 genoemde brief van 30 maart 2001 schrijft dat er geen aanwijzingen voor enig letsel of fracturen bestaan. Informatie waaruit kan volgen dat zich daarna niettemin als gevolg van het ongeval enig letsel of klachten hebben gemanifesteerd, is gesteld noch anderszins gebleken. Het had op de weg van X gelegen die informatie te verschaffen. Hetzelfde geldt voor de door X gestelde klachten/beperkingen als gevolg waarvan hij na het ongeval niet in staat zou zijn geweest de onderneming te runnen. Waaruit die klachten en beperkingen bestaan dan wel hebben bestaan en in hoeverre die er aan in de weg staan - of hebben gestaan - dat X zijn werkzaamheden ten behoeve van de in V.O.F. verband geëxploiteerde onderneming niet kan, of enige tijd niet heeft kunnen, uitoefenen blijft in de stukken volledig onbesproken. Enige onderbouwing had ook op dit punt, gelet op de brief van de chirurg van 30 maart 2001, van hem wel verlangd mogen worden. X heeft derhalve niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan. Dat geldt dus ook voor de hiervoor onder 12.c genoemde post De vorderingen tot vergoeding van schade uit hoofde van verlies aan verdienvermogen respectievelijk schade als bedoeld in art. 6:106 BW- al dan niet op te maken bij staat- dienen derhalve te worden afgewezen.
15. Uit dit een en ander volgt tevens dat nog slechts de onder 12. a,b en d genoemde schadeposten aan de orde zijn, derhalve een bedrag van € 6.638,65. Uit r.o. 11 volgt dat Klaassen slechts voor 50% van de schade aansprakelijk is, derhalve ten hoogste voor een bedrag van (€ 6.638,65 x 50% =) € 3.319,32 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het openvallen van de diverse schadeposten. In zijn laatste processtuk vermeldt X dat hij de zaak met C heeft geschikt tegen betaling van € 7.500,00. Dat betekent dat thans geen sprake meer is van enige schade die voor vergoeding door Klaassen in aanmerking komt. De vraag naar de juistheid van de gestelde schadeposten kan dan verder onbesproken blijven.
16. Resteert de vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten ad € 616,46. In dat verband heeft X gesteld dat zijn raadsman voorafgaande aan de procedure heeft getracht een regeling in der minne te bereiken. Deze kosten zijn redelijk en de verrichte werkzaamheden waren, beoordeeld naar het tijdstip waarop ze zijn verricht, mei 2001, redelijkerwijs noodzakelijk voor het verkrijgen van schadevergoeding. Dit deel van de vordering dient derhalve te worden toegewezen. De wettelijke rente over € 616,46 vanaf 19 mei 2001 is op zichzelf niet bestreden en dus eveneens toewijsbaar.
17. Uit het voorgaande volgt dat partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld. Daarom bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren, met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
de rechtbank, recht doende,
veroordeelt Klaassen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan X te voldoen de kosten van buitengerechtelijke bijstand ad € 616,46 (zegge: zeshonderdzestien euro en zesenveertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 mei 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de veroordeling tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol, rechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 11 februari 2004.
De griffier: De rechter: