Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
X en Y,
wonende te Z, eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente P, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 30 oktober 2002.
Op 26 juli 2002 hebben eisers een bezwaarschrift ingediend tegen verweerders besluit van 19 juni 2002, waarbij onder meer de uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) is beëindigd per 1 januari 2002, is medegedeeld dat een onderzoek zou worden gestart naar de rechtmatigheid van de reeds verstrekte bijstand, en is meegedeeld dat na afloop van het onderzoek de opgebouwde vakantie-uitkering zou worden uitbetaald of verrekend met de teveel ontvangen uitkering.
In het bezwaarschrift is onder meer verzocht de vakantietoeslag (direct) uit te betalen, en te vergoeden de wettelijke rente over het bedrag aan opgebouwde vakantietoeslag met ingang van 1 februari 2002, alsmede de gemaakte kosten van juridische bijstand.
Bij een volgend primair besluit, gedateerd 19 september 2002, heeft verweerder (onder aftrek van een opgelegde boete van € 45,-) de opgebouwde vakantietoeslag ad. € 319,36 betaalbaar gesteld en het verzoek om renteschade, evenals het verzoek om vergoeding van in de bestuurlijke voorprocedure gemaakte kosten van juridische bijstand, afgewezen.
Het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift heeft verweerder bij het in rubriek 1 aangeduide besluit ongegrond verklaard.
Het tegen het bestreden besluit ingediende beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 7 november 2003. Eisers hebben zich aldaar laten vertegenwoordigen door mr. J. van Delft. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.J. van Petten.
In geschil is of de uitbetaling van de opgebouwde vakantietoeslag ruim een half jaar na de beëindiging van de bijstand gerechtvaardigd was en of verweerder dusdoende gehouden is tot vergoeding van wettelijke rente.
In artikel 66, vijfde lid, van de Abw wordt bepaald dat bij beëindiging van de bijstand burgemeester en wethouders, na onderzoek, tijdig een besluit nemen met betrekking tot de wederzijds tussen de gemeente en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan.
Ingevolge artikel 71, eerste lid, sub b, van de Abw worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld met betrekking tot de termijn waarbinnen burgemeester en wethouders de onderzoeken verrichten, bedoeld in artikel 66, derde, vijfde en zesde lid.
Ingevolge artikel 3 van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften (Rau) dient het besluit op basis van het beëindigingsonderzoek uiterlijk zes maanden na de laatste maand waarin betaling van de uitkering heeft plaatsgevonden te worden genomen.
Ingevolge artikel 73, derde lid, van de Abw wordt de vakantietoeslag, voor zover niet reeds eerder betaald, jaarlijks betaald in de maand juni, dan wel in de maand waarin de algemene bijstand eindigt.
Met verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 31 juli 2001, JABW 2000,183 overweegt de rechtbank dat uit de toelichting op artikel 73 van de Abw valt af te leiden dat de gemeente in bijzondere gevallen bevoegd is om van het in dit artikel neergelegde uitgangspunt af te wijken.
Volgens beleid van verweerder vindt geen betaling van de opgebouwde vakantietoeslag plaats voordat het beëindigingsonderzoek is afgerond, tenzij de periode van het beëindigingsonderzoek (deels) ook de maand juni beslaat. Een en ander wordt door middel van een beschikking meegedeeld.
In het thans bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de uitbetaling is opgeschort omdat een onderzoek gaande was naar de rechtmatigheid van de aan eisers verstrekte bijstand over het jaar 2001.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat een beëindigingsonderzoek (dat zes maanden mag duren) nog niet is afgerond, niet een bijzonder geval kan vormen als vorenbedoeld. Reeds de omstandigheid dat artikel 66, vijfde lid, van de Abw voorschrijft dat een dergelijke onderzoek in de regel dient plaats te vinden zou het bepaalde in artikel 73, derde lid, van de Abw ondergraven, nu daarmee uitbetaling van de opgebouwde vakantietoeslag afhankelijk wordt gesteld van de datum waarop dit onderzoek is afgerond. De rechtbank acht het beleid van verweerder op dit punt dan ook in strijd met laatstgenoemd artikel.
De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of anderszins blijkt van bijzondere omstandigheden die betaling van de vakantietoeslag na januari 2002 rechtvaardigen.
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
- Eisers ontvingen sinds 18 augustus 1994 een bijstandsuitkering.
- Zij hebben op 19 november 2001 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz).
- Op 22 november 2001 heeft een periodiek heronderzoek plaatsgevonden waarbij zij hebben aangegeven een eigen bedrijf te willen starten.
- Naar aanleiding van dit heronderzoek is bij besluit van 23 november 2001 aan eisers medegedeeld dat de bijstandsuitkering ongewijzigd werd voortgezet en dat de uitkering zou worden beëindigd per 1 januari 2002, indien op deze datum (daadwerkelijk) zou worden gestart met het eigen bedrijf.
- Op 1 januari 2002 zijn eisers gestart met hun (café-)bedrijf.
- Bij besluit van 11 maart 2002 is bepaald dat eisers per 1 januari 2002 in aanmerking kwamen voor een uitkering ingevolge het Bbz.
- In juni 2002 werd bij verweerder bekend dat bij een huiszoeking op 5 december 2001 door de politie in de schuur van eisers een hennepkwekerij was aangetroffen.
- Op 13 juni 2002 heeft het Instituut bijzonder onderzoek een rapport opgesteld naar aanleiding van een onderzoek naar mogelijke uitkeringsfraude in verband met de hennepteelt.
- Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen als weergegeven in rubriek 2 van deze uitspraak.
Nu het vermoeden dat de verstrekte bijstand over 2001 onrechtmatig was verstrekt in verband met de kweek van hennep pas in juni is gerezen, kan dit vermoeden niet hebben gediend als bijzondere omstandigheid die een latere uitbetaling van de vakantietoeslag rechtvaardigde.
Wel is ter zitting zijdens verweerder erkend dat per abuis het werkproces ten aanzien van de beëindiging niet was gestart. Daargelaten of het niet correct invullen van de controleformulieren hiertoe mogelijk de aanleiding vormde, zoals in het primaire besluit van 19 september 2002 is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat eisers een bedrijf zouden gaan starten reeds voor 2002 bij verweerder bekend was, en dat de toekenning van de Bbz-uitkering bij besluit van 11 maart 2002 in elk geval aanleiding had moeten zijn om de opgebouwde vakantietoeslag uit te betalen. Ter zitting is evenwel gebleken dat het beëindigingsonderzoek toen door ziekte en onderbezetting is blijven liggen.
De rechtbank ziet in bovengenoemde omstandigheden evenmin een bijzondere omstandigheid op grond waarvan kan worden afgeweken van de hoofdregel in artikel 73, derde lid, van de Abw.
Ook het feit dat er -uiteindelijk- vanaf juni 2002 aanleiding bestond tot het instellen van een rechtmatigheidsonderzoek kan niet als een zodanige bijzondere omstandigheid worden aangemerkt, nu op dat moment de termijn waarbinnen verweerder de vakantietoeslag had dienen te betalen reeds lang was verstreken.
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat verweerder de vakantietoeslag in strijd met artikel 73, derde lid, van de Abw te laat heeft betaald, zodat ook ten onrechte de wettelijke rente daarover niet is vergoed. Het bestreden besluit komt dan ook in aanmerking om te worden vernietigd wegens strijd met de wet.
Aangezien verweerder een nieuw besluit op bezwaar zal dienen te nemen, staat de omvang van de schade in de vorm van de wettelijke rente nog niet vast, zodat er thans geen grond is om het op artikel 8:73 van de Awb gebaseerde verzoek van eisers in te willigen.
Met het oog op het nieuw te nemen besluit op bezwaar overweegt de rechtbank volledigheidshalve dat verweerder de schade dient te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij dient ervan te worden uitgegaan dat de vakantietoeslag uiterlijk 31 januari 2002 uitbetaald had moeten zijn.
Ten aanzien van de door eisers gevorderde vergoeding van de door hen in bezwaar gemaakte kosten overweegt de rechtbank dat verweerder daaromtrent eveneens dient te beslissen bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers in beroep gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- zijnde kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eisers met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand hebben geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is bepaald dat de vakantietoeslag terecht is uitbetaald na afloop van het rechtmatigheidsonderzoek;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644,-;
wijst de gemeente P aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan op bankrekening 1923.25.752 ten name van Gerecht DS 533 arrondissement Arnhem (onder vermelding van het registratienummer: 02/2514 NABW);
bepaalt voorts dat de gemeente P aan eisers het door hen betaalde griffierecht ad € 27,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.N.A. Bootsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken op , in tegenwoordigheid van mr. G. Christiaanse als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.