ECLI:NL:RBARN:2003:AN7958

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2003/110
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek tot vernietiging van beslissing Klachtencommissie Kan Regio

In deze zaak heeft verzoeker X, wonende te [adres], op 18 juni 2003 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Arnhem, waarin hij verzocht om de beslissing van de Klachtencommissie Kan Regio van 22 april 2003 te vernietigen. Deze beslissing had betrekking op een verzoek om urgentie voor woningzoekenden, dat door de Regionale urgentiecommissie (RUC) was afgewezen. De rechtbank heeft het verzoek in behandeling genomen, maar de secretaris van de Commissie heeft aangegeven dat de bestuursrechter onbevoegd is, waarna het dossier naar de Sector civiel recht is gestuurd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Nijmegen een overeenkomst heeft gesloten met woningcorporaties, waarin de bevoegdheid tot het toekennen van urgentie aan woningzoekenden is overgedragen aan de RUC. De rechtbank heeft verder geanalyseerd dat de Huisvestingswet en de regionale Huisvestingsverordening geen mogelijkheid bieden voor verzoeker om zich met een verzoek tot vernietiging van de beslissing van de Klachtencommissie tot de civiele rechter te wenden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de civiele rechter geen bevoegdheid heeft om over dit verzoek te oordelen, omdat er geen wettelijke grondslag voor is.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Klachtencommissie niet als rechtspersoon kan worden aangemerkt en dat er geen mogelijkheid is voor administratief bezwaar of beroep tegen de beslissing van de Commissie. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek en dat er geen aanleiding is voor een mondelinge behandeling of proceskostenveroordeling. De beschikking is gegeven op 8 oktober 2003 door rechter mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rekestnummer: 2003/110
Datum uitspraak: 8 oktober 2003
Beschikking
in de zaak van
X,
wonende te [adres],
verzoeker,
procureur: mr P-P. F. Tummers te Nijmegen,
tegen
KLACHTENCOMMISSIE KAN REGIO,
gevestigd te Elst (GLD),
verweerster.
Het verloop van de procedure en het verzoek
Bij verzoekschrift van 18 juni 2003, ingekomen ter griffie op 19 juni 2003, heeft X verzocht de beslissing van de Klachtencommissie Kan Regio (verder: de (klachten)Commissie) van 22 april 2003 te vernietigen en te bepalen dat X en zijn gezin alsnog in aanmerking komen voor urgentie, met veroordeling van de Commissie in de kosten van de procedure. De sector bestuursrecht van deze rechtbank heeft het verzoek vervolgens in behandeling genomen, in het kader waarvan zij stukken heeft opgevraagd. De secretaris van de Commissie heeft bij brief van 26 juni 2003 aan de Sector bestuursrecht laten weten dat de bestuursrechter zijns inziens onbevoegd is, zich beroepend op eerdere uitspraken van de Sector bestuursrecht van deze rechtbank. Daarop heeft de Sector bestuursrecht het dossier aan de Sector civiel recht gezonden.
De feiten en de beoordeling van het verzoek
1. De gemeente Nijmegen heeft met de in Nijmegen werkzame woningcorporaties een overeenkomst, gedateerd 29 maart 2001, gesloten betreffende de overdracht van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten over aanvragen van woningzoekenden om urgentie.
2. Die overeenkomst is gebaseerd op art. 4 van de Huisvestingswet en art. 1.3 van de regionale Huisvestingsverordening 2002 die door het Regionaal openbaar lichaam Arnhem-Nijmegen is vastgesteld. Beide bepalingen geven B&W de mogelijkheid om met huiseigenaren overeenkomsten te sluiten over het in gebruik geven van woonruimte. Volgens de Huisvestingsverordening kan in zo’n overeenkomst worden bepaald dat deze in de plaats treedt van de verordening of delen daarvan.
3. In de overeenkomst van 29 maart 2001 is bepaald dat B&W van de gemeente Nijmegen per 1 april 2001 de bevoegdheid tot het toekennen van urgentie aan woningzoekenden overdragen aan de Regionale urgentiecommissie (RUC) van Entree en dat deze overeenkomst in de plaats treedt van art. 2.2 van de Regionale Huisvestingsverordening. In de overeenkomst is verder conform art. 4 lid 2 van de Huisvestingswet voorzien in de mogelijkheid voor een woningzoekende zijn beklag te doen over een besluit van de RUC bij een klachtencommissie, in casu de Klachtencommissie Kan Regio.
4. X heeft bij Talis Woondiensten (een van de woningcorporaties) urgentie verzocht. Die aanvrage is door de RUC bij besluit van 21 januari 2003 afgewezen. Daartegen heeft X een klacht ingediend bij de Commissie, die de klacht bij beslissing van 22 april 2003 ongegrond heeft verklaard. Onderaan die beslissing heeft de Commissie vermeld dat tegen de beslissing beroep openstaat bij de civiele rechter.
5. X is echter niet ontvankelijk in zijn verzoek. Met een verzoekschrift kunnen alleen zaken aan de civiele rechter worden voorgelegd indien de wet daartoe de mogelijkheid opent (art. 261 lid 2 Rv) met als keerzijde dat voor de bevoegdheid van de civiele rechter tot het geven van een beschikking op verzoek een wettelijke grondslag is vereist (HR 15 maart 1991 NJ 1991,397). Noch in de Huisvestingswet, noch in enige andere wet is in de mogelijkheid voorzien zich met een verzoek als het onderhavige tot vernietiging van een beslissing van de Commissie te wenden tot de civiele rechter of is de civiele rechter de bevoegdheid daartoe gegeven. Daaraan doet niet af dat hier sprake is van een soort privatisering op de voet van art. 4 van de Huisvestingswet van het in gebruik geven van woonruimte en dat de Sector bestuursrecht van deze rechtbank herhaaldelijk heeft geoordeeld dat bij de beslissing van de RUC ter uitvoering van de overeenkomst van 29 maart 2001 sprake is van een rechtshandeling naar burgerlijk recht. Daarbij komt dan nog dat een vordering of een verzoek in een civiele procedure, behoudens uitzonderingen, uitsluitend kan worden ingesteld of gericht tegen een natuurlijke of rechtspersoon. Want alleen aan natuurlijke of rechtspersonen komt, behoudens uitzonderingen, de bevoegdheid toe als procespartij in een civiele procedure op te treden. De Commissie kan niet als rechtspersoon worden aangemerkt en voor een uitzondering is hier geen plaats.
6. Voor toepassing van art. 70 Rv is geen grond. Reeds daarom niet omdat de Sector bestuursrecht herhaaldelijk heeft beslist dat een beslissing van de Commissie niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt en zij niet bevoegd is. Beroep bij de Sector bestuursrecht is dus niet mogelijk en ook overigens is er geen andere mogelijkheid van administratief bezwaar of beroep. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van art. 4 van de Huisvestingswet blijkt overigens dat ook de wetgever van mening was dat tegen besluiten ter uitvoering van een overeenkomst als bedoeld in art. 4 van de Huisvestingswet, zoals hier de overeenkomst van 29 maart 2002, geen bestuursrechtelijke rechtsgang (toen nog AROB-beroep) open zou staan en dat de wetgever zich ervan bewust was dat daarmee geen hogere voorziening tegen een uitspraak van een Klachtencommissie zou openstaan (zie o.a.: VV K II 1988-1989 20.520 nr. 4 blz. 4 en blz. 49 en MvA K II 1990-1991 20.520 nr. 5 blz. 52 en blz. 58).
7. De beoordeling van een verzoek om urgentie eindigt dus bij de Klachtencommissie.
8. Aan dit alles doet niet af dat de Klachtencommissie ten onrechte onder haar beslissing vermeldt dat beroep op de civiele rechter openstaat, want zo’n mededeling kan geen rechtsgang mogelijk maken waarin de wet niet voorziet.
9. X zal dus niet ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek en aangezien dat daarop berust dat de civiele rechter geen bevoegdheid toekomt over een zodanig verzoek te beslissen is er geen aanleiding voor een mondelinge behandeling. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank, beschikkende
verklaart X niet ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven op 8 oktober 2003 door mr R.J.B. Boonekamp, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier: de rechter: