ECLI:NL:RBARN:2003:AL7546

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
102241 / KG ZA 03-491
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over teruggave van in beslag genomen inventaris in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, hebben eisers, X en S, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, Y, met betrekking tot de teruggave van in beslag genomen roerende zaken. De eisers waren vennoten in een vennootschap onder firma die een horeca-onderneming dreef. De inventaris van deze onderneming was in beslag genomen door Moore Holding B.V. en in gerechtelijke bewaring gesteld bij gedaagde. De rechtbank had eerder bepaald dat gedaagde als gerechtelijk bewaarder zou optreden, maar er ontstond onduidelijkheid over de formele aanstelling van een nieuwe bewaarder, wat leidde tot de vraag of gedaagde zijn rol als bewaarder had behouden.

Eisers vorderden in het kort geding dat gedaagde hen de in beslag genomen inventaris zou teruggeven, dan wel zou bevorderen dat derden deze aan hen afgeven. Gedaagde verweerde zich door te stellen dat eisers afstand hadden gedaan van hun rechten op de inventaris en dat hij niet meer als bewaarder kon worden beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde inderdaad gerechtelijk bewaarder was gebleven, omdat de formele vereisten voor de aanwijzing van een nieuwe bewaarder niet waren nageleefd.

De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst tussen de partijen, die was gesloten in het kader van de beëindiging van de samenwerking, erop wees dat eisers geen aanspraken meer konden maken op de in beslag genomen inventaris. De voorzieningenrechter wees de vordering van eisers af, omdat zij geen rechten meer konden doen gelden op de inventaris en gedaagde niet verplicht was deze aan hen terug te geven. Eisers werden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 102241 / KG ZA 03-491
Datum vonnis: 12 augustus 2003
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
1. X,
wonende [adres]
2. S,
wonende [adres]
eisers,
procureur mr. I.M.M. Verhaak te Huissen, gemeente Lingewaard,
tegen
Y,
wonende [adres]
gedaagde,
procureur J.M.J. Huver te Arnhem,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem.
Het verloop van de procedure
Eisers hebben gedaagde ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Eisers hebben ter zitting hun eis gewijzigd in die zin, dat zij thans (primair) naast de veroordeling van gedaagde tot teruggave aan eisers van alle in bewaring genomen roerende zaken vorderen "dan wel te bevorderen dat derden, die in het bezit zijn van die zaken, deze aan eisers afgeven" en (subsidiair) vorderen "gedaagde te veroordelen tot betaling van € 25.000,-- als voorschot op de door eisers geleden schade".
Gedaagde heeft zich tegen de wijzigingen van eis verzet. De voorzieningenrechter heeft de eerste (primaire) wijziging ter zitting toegelaten, daar deze voortvloeit uit het aanvankelijk gevorderde en niet is gebleken dat die wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De tweede (subsidiaire) wijziging heeft de voorzieningenrechter ter zitting geweigerd, aangezien die wijziging een nieuwe zelfstandige vordering inhoudt, waardoor gedaagde, nu hij daarop niet geprepareerd behoefde te zijn, onredelijk in zijn verdediging wordt bemoeilijkt.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De procureur van eisers en de advocaat van gedaagde hebben de zaak bepleit, de laatstgenoemde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie. Daarbij hebben zij producties in het geding gebracht.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
De vaststaande feiten
1. Eisers zijn vennoten geweest in een vennootschap onder firma die een horeca-onderneming dreef in een bedrijfspand aan de [xxx] Dit pand en de bijbehorende woning werden gehuurd van H.
2. In mei 1999 zijn eisers in contact gekomen met Moore Holding B.V., waarna door deze vennootschap is geïnvesteerd in de horeca-onderneming van eisers. In de loop van 2001 is de samenwerking tussen eisers en Moore Holding B.V. beëindigd.
3. Op 18 januari 2002 heeft Moore Holding B.V. ten laste van (de vennootschap van) eisers conservatoir beslag tot afgifte laten leggen op de inventaris van de horeca-onderneming van eisers. De inventaris is op die dag vervolgens in gerechtelijke bewaring gesteld met aanwijzing van gedaagde als gerechtelijk bewaarder en nog dezelfde dag door de deurwaarder aan hem overgedragen. Gedaagde heeft daarop de inventaris, althans een groot gedeelte daarvan, doen overbrengen naar de opslag van Steven van den Ham Verhuizingen B.V. te Velp.
4. Bij vonnis in kort geding van 31 januari 2002 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de door eisers gevorderde opheffing van het conservatoire beslag afgewezen. Wel is in dat vonnis bepaald dat Steven van den Ham Verhuizingen B.V. wordt aangewezen als gerechtelijk bewaarder van de inventaris in plaats van gedaagde.
5. Op of omstreeks 12 april 2002 is tussen eisers, de heer N, directeur/grootaandeelhouder van Moore Holding B.V, en verhuurder Selman een schriftelijke en door alle partijen getekende overeenkomst tot stand gekomen, waarvan de inhoud, voor zover hier van belang, luidt:
"Partij A: X en mevr. S
Partij B: N
Partij C: H
Partijen hebben een aantal verwikkelingen samen en hebben er
behoefte aan het een en ander op papier te zetten.
• Partij A verkeert in financiële nood en zal op korte termijn
zijn betalingsverplichtingen naar de crediteuren niet meer
kunnen voldoen.
• Hieruit zal het onvermijdelijk worden om een faillissement
af te wenden.
• Per aanstaande maandag, 15-4-2002 zal het adres van de
v.o.f. door partij A worden verplaatst bij de Kamer van
Koophandel naar een nieuwe vestiging.
• Partij A zal op korte termijn de woning en het zalenpand
verlaten, dit uiterlijk 2 dagen voor het faillissement, en zal de
zakelijke activiteiten op korte termijn staken.
• Zodra partij A vertrekt worden de sleutels afgegeven bij
partij C en bij de overdracht wordt het pand geïnspecteerd.
• Alle bij alle partijen bekende goederen dienen aanwezig te
zijn.
…..
• Privé goederen behorende aan partij A zullen worden
geretourneerd aan partij A.
…..
Financiële afwikkeling
• Door partij B en C wordt een bedrag groot € 27.230,-- ter
ondersteuning van extra kosten aan partij A beschikbaar
gesteld.
….."
6. Eisers hebben nadien de exploitatie van de horeca-onderneming gestaakt en het bedrijfspand met het daarbij behorende woonhuis verlaten. Op 1 mei 2002 is hun vennootschap onder firma ontbonden. Eisers zijn niet failliet verklaard.
7. Op of omstreeks 2 juli 2002 heeft Steven van den Ham Verhuizingen B.V. op verzoek van Moore Holding B.V. de bij haar in opslag bevindende inventaris naar het bedrijfspand teruggebracht.
8. De rechtbank Arnhem heeft op 26 februari 2003 vonnis gewezen in de door Moore Holding B.V. tegen eisers en de door hen gedreven v.o.f. aangespannen bodemprocedure tot, onder andere, het verkrijgen van een verklaring voor recht dat de in beslag genomen inventaris haar eigendom is. De rechtbank heeft die vordering afgewezen. Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
9. Eisers hebben aan gedaagde verzocht tot teruggave van de in beslag genomen inventaris. Gedaagde heeft aan het verzoek niet voldaan. De inventaris bevindt zich inmiddels niet meer in het bedrijfspand.
De vordering
1. Eisers vorderen in dit geding, na de toegelaten wijziging van eis, gedaagde te veroordelen om binnen twee keer 24 uur na betekening van dit vonnis alle door hem in bewaring genomen roerende zaken aan eisers terug te geven, dan wel te bevorderen dat derden, die in het bezit zijn van die zaken, deze aan eisers afgeven, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per dag.
2. Aan de vordering leggen eisers het volgende ten grondslag. In het vonnis van de rechtbank van 26 februari 2003, dat in kracht van gewijsde is gegaan, heeft de rechtbank Arnhem geoordeeld dat het beslag op de roerende zaken is opgeheven en dat deze aan eisers moeten worden teruggegeven. Gedaagde is nog immer gerechtelijk bewaarder van de zaken en dus aansprakelijk voor de teruggave daarvan. Zonder goede grond weigert gedaagde de zaken aan eisers af te (doen) geven. Gezien de precaire financiële situatie waarin eisers zich bevinden wensen zij onverwijld over de zaken te kunnen beschikken.
3. Gedaagde heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd. Hij voert achtereenvolgens aan, kort gezegd, dat hij geen bewaarder meer is, dat eisers geen aanspraak kunnen maken op de roerende zaken, dat eisers van de zaken afstand hebben gedaan en dat hij de zaken niet meer onder zich heeft en ook niet weet waar zij zich thans bevinden.
De motivering van de beslissing
1. Het spoedeisend belang van eisers bij de gevorderde voorziening vloeit voort uit hun stellingen.
2. In de eerste plaats ligt ter beantwoording voor de vraag of gedaagde gerechtelijk bewaarder is gebleven. Gedaagde stelt dat, nu de voorzieningenrechter bij vonnis van 31 januari 2002 Steven van den Ham Verhuizingen B.V. als nieuwe gerechtelijk bewaarder heeft aangewezen, hij, gedaagde, vanaf die datum geen bewaarder meer is.
Dit verweer wordt verworpen. Aangenomen moet worden dat, indien de voorzieningenrechter, zoals in dit geval, overeenkomstig art. 856 lid 3 Rv. een nieuwe gerechtelijk bewaarder aanwijst, die bewaarder zijn voorganger niet eerder opvolgt dan nadat hij op formele wijze, bijvoorbeeld door middel van een exploot, van zijn aanwijzing op de hoogte is gesteld, dan wel die aanwijzing, bijvoorbeeld door ondertekening van een proces-verbaal van overname, heeft aanvaard. Het zijn van gerechtelijk bewaarder levert immers rechten en plichten op, over het ingangstijdstip waarvan geen onduidelijkheid mag bestaan. Niet is gebleken dat Steven van den Ham Verhuizingen B.V. op de hiervoor genoemde wijze van zijn aanwijzing op de hoogte is gesteld of deze heeft aanvaard. Dit betekent dat gedaagde gerechtelijk bewaarder is gebleven.
3. Ook het tweede verweer van gedaagde, dat eisers geen aanspraak kunnen maken op de inventaris, omdat uit het vonnis van de rechtbank van 26 februari 2003 hun eigendomsrecht niet met zoveel woorden blijkt, kan niet slagen. De rechtbank heeft in dat vonnis, waarin zij de vordering van Moore Holding B.V. om een verklaring voor recht afwees, tevens overwogen dat daarmee de beslagen zijn vervallen en de in beslag genomen zaken aan eisers moet worden afgegeven. Eisers kunnen zich in dit geding hierop beroepen.
4. Dan moet worden beoordeeld de stelling van gedaagde dat eisers afstand hebben gedaan van de inventaris. Gedaagde verwijst daarvoor naar de inhoud van de schriftelijke overeenkomst van 12 april 2002, zoals die hiervoor onder de vaststaande feiten sub 5. is weergegeven, en betoogt dat uit de bepaling "Alle bij alle partijen bekende goederen dienen aanwezig
te zijn" volgt dat eisers hun aanspraken op de inventaris hebben
laten vallen. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst
gedaagde nog naar een door hem als productie overgelegde brief van verhuurder H, die overeenkomstig verklaart.
Eisers betwisten de lezing van gedaagde en ontkennen dat zij hun rechten op de in beslag genomen zaken hebben prijsgegeven. Zij stellen dat de partijen bij de overeenkomst niet hebben gesproken over welke zaken het hier betrof. Naar hun mening ziet de genoemde bepaling daarop, dat de zaken die in eigendom toebehoorden aan derden, zoals de koeling en de buitenverlichting, en de in het pand aanwezige geleasde kachels daar dienden achter te blijven. Eisers hebben ter zake verklaard dat wel is gesproken over twee, onder het beslag vallende, modelboten en dat zij H hebben verzocht deze aan hen af te geven.
5. In de eerste plaats wordt overwogen dat, anders dan eisers eveneens hebben aangevoerd, de omstandigheid dat Moore Holding B.V. in de rechtbankprocedure zich, ter onderbouwing van haar stellingen, niet heeft beroepen op de genoemde overeenkomst, niet meebrengt dat gedaagde daarop thans ook geen beroep meer zou mogen doen.
6. Eisers en gedaagde twisten over de vraag hoe de bepalingen in de overeenkomst van 12 april 2002 moeten worden uitgelegd. Voor de beantwoording daarvan is het belang na te gaan welke betekenis de partijen bij die overeenkomst over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het achterhalen van de partijbedoeling staat dus voorop (HR 12 januari 2001, NJ 2001/199). Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Onbestreden staat vast dat de overeenkomst ziet op een zo spoedig mogelijke beëindiging door eisers van hun zakelijke activiteiten en hun vertrek uit het bedrijfspand en de bijbehorende woning gezien de kennelijke financiële nood waarin zij waren komen te verkeren. Daarbij is bepaald dat de aan partijen bekende goederen aanwezig dienen te zijn en dat de privégoederen van eisers aan hen worden geretourneerd. Overeengekomen is dat aan eisers een vergoeding wordt toegekend ten bedrage van € 27.230,--. De overeenkomst is gesloten nadat Moore Holding B.V. en eisers in de kort gedingprocedure hadden geprocedeerd over de opheffing van het conservatoir beslag op de inventaris en dan is niet erg aannemelijk dat de betrokkenen bij de overeenkomst niet over de inventaris zouden hebben willen contracteren. In dit verband verdient opmerking dat de overeenkomst is gesloten met de kennelijke bedoeling in het veronderstelde zicht van het naderende faillissement te voorkomen dat goederen van eisers door het faillissement zouden worden getroffen. Alsdan is het niet begrijpelijk dat met de overeenkomst zou zijn beoogd de (eigendom van) de inventaris bij eisers te laten.
Aangenomen moet daarom worden dat met "Alle bij partijen bekende goederen" wordt verwezen naar de in beslag genomen inventaris en dat eisers dit ook zo hebben moeten begrijpen. Dit brengt mee dat de bepaling aldus moet worden uitgelegd, dat eisers wisten en ermee hebben ingestemd dat de in beslag genomen inventaris in het bedrijfspand bleef, althans daarnaar zou worden teruggebracht, en dat zij daarop geen aanspraak meer konden maken. Dat deze uitleg juist is wordt nog versterkt door de verklaring ter zitting van X dat hij H heeft verzocht twee modelboten, die deel uitmaakten van de in beslag genomen inventaris, aan hem af te geven. Dat verzoek valt niet te rijmen met de stelling van eisers dat alle in beslag genomen zaken aan hen toebehoorden. Indien die stelling juist zou zijn, had een zodanig verzoek niet behoeven te worden gedaan.
7. Gelet op het voorgaande is de volgende conclusie gerechtvaardigd. De partijen bij de overeenkomst hebben daarmee het oogmerk gehad (zakelijk) afscheid van elkaar te nemen, waarbij eisers het bedrijfspand en de woning zouden verlaten met achterlating van de inventaris en met medeneming van hun privégoederen, waartegenover stond een aan hen uit te keren geldelijke vergoeding. Dit betekent dat eisers geen rechten meer kunnen doen gelden op de inventaris en dus evenmin deze van of door gedaagde kunnen (laten) opvorderen. Hun eis moet daarom worden afgewezen.
8. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit kort geding worden veroordeeld.
De beslissing
De voorzieningenrechter
weigert de gevorderde voorziening,
veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde bepaald op € 703,-- voor salaris van de procureur en op € 205,-- voor verschotten en verklaart dit vonnis wat betreft deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.G.W. Oor op
12 augustus 2003.
de griffier de rechter