Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 96082 / HA ZA 03-180
Datum vonnis: 3 september 2003
W,
wonende te Q,
eiser bij dagvaarding van 24 januari 2003,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. A.R. Mes te Zoetermeer,
de Onderlinge Waarborgmaatschappij TRANSVEMIJ U.A.,
h.o.d.n. TVM verzekeringen,
gevestigd en kantoorhoudende te Hoogeveen,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. H.N. van der Worp-Kuiper te Hoogeveen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘W’ respectievelijk ‘Transvemij’.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 16 april 2003 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dat vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.1 W is internationaal vrachtwagenchauffeur van beroep. Op vrijdag 17 augustus 2001 reed hij in een Audi personenauto (kenteken DH-PD-69) met caravan over de Vier-Morgenweg te Bennekom, gemeente Ede, komende uit de richting van de Krommesteeg en gaande in de richting van de Dr. W. Dreeslaan. De auto van W was voorzien van opzetspiegels. De auto met caravan van W was inclusief de opzetspiegels 2.26 meter breed.
1.2 X (hierna: X) bestuurde een Opel Astra Van (kenteken: ZG-FP-80) in tegenovergestelde richting over de Vier-Morgenweg.
1.3 Toen W en X elkaar passeerden is de linker buitenspiegel van het voertuig van X tegen de linkeropzetspiegel van het voertuig van W gekomen. Daardoor is het glas van de linkeropzetspiegel gebarsten. Dat glas is in het oog/gezicht van W terecht gekomen. W is met verwondingen naar het ziekenhuis vervoerd.
1.4 Uit de door de politie District West-Veluwe Vallei naar aanleiding van het ongeval opgemaakte registratieset blijkt dat ter plaatse van de Vier-Morgenweg een maximumsnelheid gold van 80 km per uur, dat het ongeval plaatsvond ter hoogte van ‘perceel 3’ en dat de rijbaan, die voorzien is van een onderbroken streep, minimaal 4.10 breed is. Die registratieset bevindt zich bij de stukken. Zowel W als X zijn bekend met de verkeersituatie ter plaatse van de Vier-Morgenweg te Bennekom.
1.5 Enkele dagen later is X samen met de partner van W naar de plaats van het ongeval teruggegaan. Op het aanrijdingsformulier heeft X toen ingevuld (onder 14):
“had eventueel de berm in kunnen rijden”
1.6 De door X bestuurde Opel is een bedrijfsauto, eigendom van Van Ditzhuizen Dienstverleners B.V.. TVM is de WAM verzekeraar van de Opel.
1.7 Bij brief van 23 september 2001 heeft Y, oogarts, verbonden aan het Gelderse Vallei Ziekenhuis onder meer het volgende geschreven:
"Patiënt meldde zich op 17 augustus j.l. op onze afdeling eerste
hulp naar aanleiding van een trauma (glasverwonding) aan het linker oog.
Onderzoek: VOD zc 1,0-; VOS zc 0,6-. Voorsegment OD: gb; OS: perforatie corneosceraal nasaal, vertrokken pupil, irisprolaps, heldere lens. FOD: centraal gb; FOS: voor zover te beoordelen gb.
Patiënt werd direct geopereerd, iris werd zoveel mogelijk teruggespateld, wond werd gehecht.
Laatste controle (14 september 2001). VOS met S + 0.25 C-0.75 x 160 cc 1.0-. Voorsegment OS: rustig, heldere cornea, heldere lens, rustige wond. FOS: gda.
Huidige medicatie: Vexol oc gtt 2 x OS, Xalatan oc gtt 1 x OS AN, Vidisec oc gel zn.
Prognose: goed. Eventuele problemen in de toekomst kunnen zijn: cataract (gezien heldere lens nu, lijkt lens tijdens trauma niet geraakt), secundair glaucoom (t.g.v. trauma corneo-scleraal in kamerhoek) of vitreoretinale problematiek. Is allemaal gezien huidige situatie niet erg waarschijnlijk doch niet helemaal uit te sluiten."
1.8 W heeft TVM voor de door hem geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval aansprakelijk gesteld. TVM heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2. W vordert dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat TVM aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die hij lijdt als gevolg van het verkeersongeval van 17 augustus 2001. Daartoe voert W aan dat X onvoldoende rechts heeft gehouden (hij kon naar rechts, in de berm, uitwijken) met de onderhavige aanrijding tot gevolg. Aldus heeft X gehandeld in strijd met art. 3 RVV 1990 en in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. TVM is als WAM-verzekeraar gehouden de schade te vergoeden. Het glas van de linkeropzetspiegel is als gevolg van de aanrijding gesprongen en in het linkeroog van W terecht gekomen. W is met spoed geopereerd aan dat oog. De prognose is onzeker, een eindtoestand is er niet zodat de hoogte van het smartengeld nog niet kan worden bepaald. Door verminderde inzetbaarheid heeft W inkomensschade geleden. Voorts is er schade aan auto en kleding.
3. TVM voert gemotiveerd verweer. Daarop zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
4. Nu de door X op 17 augustus 2001 bestuurde Opel tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd was bij TVM moet er van worden uitgegaan dat W op de voet van art. 6 lid 1 WAM een rechtstreeks vorderingsrecht op TVM heeft.
5. Centraal staat de vraag of, en zo ja: in welke omvang, aansprakelijkheid bestaat voor de door W als gevolg van het ongeval op 17 augustus 2001 geleden schade. Aansprakelijkheid wordt door hem gegrond op het bepaalde in art. 6:162 BW. Voor aansprakelijkheid op grond van art. 6: 162 BW is nodig dat aan X van zijn wijze van rijden rechtens enig verwijt kan worden gemaakt. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv rust op W de last feiten te stellen en, zonodig, te bewijzen waaruit kan volgen dat aan X bedoeld verwijt kan worden gemaakt.
6. Blijkens zijn stellingen in de dagvaarding verwijt W X dat hij zonder goede grond en hoewel daartoe alle mogelijkheid bestond, niet naar rechts is uitgeweken om W, die met zijn auto en caravan uit tegenovergestelde richting kwam, ongehinderd te laten passeren zoals vier vóór X rijdende auto’s. Door dat niet te doen heeft X in strijd met art. 3 RVV 1990 niet voldoende rechts gehouden en heeft hij in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid gehandeld. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.
7. De Vier-Morgenweg is een smalle, landelijke, weg. Uit het als productie bij de dagvaarding overgelegde fotomateriaal blijkt dat, bezien vanuit de rijrichting van X, de berm van de weg bestaat uit een smalle met stenen of beton verharde strook en vervolgens een smalle grasstrook die overgaat in een greppel. Niet in geschil is dat X op 17 augustus 2001- zoals korte tijd later door hem zelf is vastgesteld - met de door hem bestuurde auto nog wat meer naar rechts had kunnen rijden door gebruik te maken van het smalle verharde deel van de berm op het moment dat hij de auto met caravan van W passeerde. X heeft derhalve in strijd met art. 3 RVV 1990 onvoldoende rechts gehouden hoewel gesteld noch gebleken is dat daartoe enige aanleiding bestond. In zoverre kan hem van zijn wijze van rijden een verwijt worden gemaakt. Dat hij op 17 augustus 2001 niet wist dat hij nog iets kon uitwijken kan hem niet baten. X heeft op de comparitie verklaard de verkeerssituatie ter plaatse van de Vier-Morgenweg te kennen en daar wel eens met een paarden trailer te rijden zodat hij er mee op de hoogte had behoren te zijn dat er nog een, zij het kleine, uitwijkmogelijkheid in de berm van de weg bestond.
8. Maar ook W gaat niet vrijuit. Vaststaat dat de weg minimaal 4.10 meter breed is terwijl de breedte van de auto met caravan inclusief opzetspiegels van W 2.26 meter bedroeg, zodat W meer – te weten maximaal 16 centimeter – dan de voor hem bestemde helft van de weg in beslag nam. Daarmee heeft hij de vrije doorgang voor de hem tegemoetkomende auto van X belemmerd. In zoverre is de schade mede een gevolg van een omstandigheid die aan W kan worden toegerekend (art. 6:101 BW). Het beroep op eigen schuld treft dus doel.
9. Nu het beroep op eigen schuld slaagt dient vervolgens naar de primaire maatstaf van art. 6:101 lid 1 BW te worden bezien in welke mate de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Aan de zijde van X geldt dat hij zonder aanleiding onvoldoende rechts heeft gehouden. Had hij dat wel gedaan dan valt aan te nemen dat geen aanrijding zou hebben plaatsgevonden. Aan de zijde van W geldt echter dat hij meer dan de voor hem bestemde helft van weg in beslag heeft genomen. Deze wederzijdse omstandigheden waarderend hebben naar het oordeel van de rechtbank de fout van X en de fout van W in gelijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding en de daaruit voor W voortvloeiende schade. De partijen dienen in evenredigheid hiermee ieder voor de helft de schade te dragen.
10. Resteert de vraag of toepassing van de billijkheidscorrectie overeenkomstig de subsidiaire maatstaf van art. 6:101 lid 1 BW tot een andere verdeling van de schade noopt. Daaromtrent zijn door partijen geen stellingen zijn ontwikkeld maar een beroep daarop door W zou hoe dan ook niet hebben kunnen slagen op grond van het volgende.
11. Bij de beantwoording van de vraag of de billijkheid – gelet op de persoonlijke en maatschappelijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken – een andere verdeling eist moet rekening worden gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met alle andere omstandigheden van het geval, waaronder het verzekerd zijn van de benadeelde of de aangesproken partij.
12. Het verwijt dat X treft kan niet als ernstiger worden bestempeld dan het aan W gemaakte verwijt. De Vier-Morgenweg is een smalle landelijke weg met bomen aan de ene kant en een greppel aan de andere kant hetgeen noopt tot grote voorzichtigheid bij het rijden. Nu X de verkeerssituatie ter plaatse kende en daar wel eens met een paardentrailer reed had hij behoren te weten dat er een kleine mogelijkheid bestond naar rechts uit te wijken. In ieder geval had van hem, gelet op zijn bekendheid met de verkeerssituatie, verwacht mogen worden dat hij zou stoppen om zich bij het passeren van de auto met caravan van W er van te vergewissen dat hij zonder problemen op de smalle weg kon passeren. Dat heeft hij niet gedaan. W van zijn kant stelt dat hij ter plaatse van perceel 3 als gevolg van de zich in de berm bevindende bomen aan de linkerkant van de weg niet naar rechts kon uitwijken maar die stelling lijkt geen steun te vinden in de door hem bij dagvaarding overgelegde foto’s 5 en 6 waarop valt te zien dat er nog een smalle berm ligt tussen de kant van de weg en de bedoelde bomen. Niet valt in te zien dat W niet via die strook naar rechts had kunnen uitwijken. Maar indien dit al anders is had het op de weg van W gelegen om, in aanmerking genomen dat hij met zijn auto en caravan inclusief opzetspiegels meer dan de voor hem bestemde weghelft in beslag nam, maatregelen te treffen om te voorkomen dat een tegenligger tegen zijn linkeropzetspiegel zou rijden, en aldus te anticiperen op eventuele fouten van andere weggebruikers. Hij had bijvoorbeeld kunnen stoppen op een gedeelte van de weg waar hij met zijn auto en caravan nog wel naar rechts kon uitwijken om het tegemoetkomend verkeer ongehinderd te laten passeren. Dat geldt temeer omdat ook W de verkeerssituatie ter plaatse van de Vier-Morgenweg goed kende en dus geacht moet worden te weten dat, en waar, hij naar rechts kon uitwijken om het hem tegemoetkomend verkeer ongehinderd te laten passeren. Hij had ook kunnen uitstappen om zich er van te vergewissen dat tegemoetkomende auto’s zonder problemen zouden kunnen passeren.
13. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de onder 1.7 genoemde brief van de oogarts weliswaar blijkt dat sprake was van een ernstige glasverwonding aan het linkeroog van W maar dat, na operatie, de prognose goed is en dat eventuele problemen in de toekomst niet helemaal zijn uit te sluiten maar gezien de huidige situatie niet erg waarschijnlijk zijn. Opmerking verdient in dat verband nog dat ter comparitie is gebleken dat W zijn werk als internationaal vrachtwagenchauffeur na het ongeval heeft kunnen voortzetten en dat de problemen met het linkeroog tot op heden beperkt zijn gebleven tot een af en toe bibberend en vermoeid oog.
14. Het voorgaande voert tot de conclusie dat de billijkheid niet tot een andere verdeling van de schade noopt dan onder 9 vermeld. Ook de omstandigheid dat de door X bestuurde auto tegen wettelijke aansprakelijkheid is verzekerd bij TVM vormt geen zelfstandige grond om meer dan 50% van de schade toe te rekenen aan TVM.
15. Een ander betekent dat de vordering toewijsbaar is met dien verstande dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat TVM voor 50% aansprakelijk is voor de schade van W.
16. Omdat W zich in deze procedure op het standpunt heeft gesteld dat TVM alle door hem geleden schade dient te vergoeden en TVM het standpunt heeft verdedigd dat zij in het geel niet voor enige schade aansprakelijk is en de partijen te dien aanzien over en weer gedeeltelijk in het gelijk en gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld bestaat aanleiding de proceskosten op na te melden wijze te compenseren.
de rechtbank, recht doende,
verklaart voor recht dat TVM voor 50% aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die W lijdt ten gevolge van het verkeersongeval van 17 augustus 2001;
compenseert de proceskosten met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol, rechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 3 september 2003.