Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
A.,
wonende te B., eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 januari 2003, uitgereikt door UWV Cadans te Zeist.
Bij besluit van 10 september 2002 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) herzien en met ingang van 10 november 2002 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiseres daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerdergenoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is namens eiseres beroep bij de rechtbank ingesteld. Door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 juni 2003. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door L.A.M. de Groot Heupner en N.D. Bovenkamp, beiden werkzaam bij Juricon adviesgroep B.V. te Wijchen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. H. van Wijngaarden, juridisch medewerker, mw. N. Visser, bezwaarverzekeringsarts en R.F.C. Hogeveen, bezwaararbeidsdeskundige, allen werkzaam bij UWV Cadans te Zeist.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon kan verwerven.
Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen dient eerst te worden vastgesteld welke medische beperkingen eiseres heeft en vervolgens wat de invloed van deze beperkingen is op haar verdienvermogen.
Bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling heeft verweerder gebruik gemaakt van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS vervangt het Functie Informatiesysteem (FIS). Kort samengevat worden bij toepassing van het CBBS beperkingen van de betrokkene afgezet tegen zogenaamde normaalwaarden. De normaalwaarden vertegenwoordigen een niveau van functioneren waartoe een gezond persoon van 16 tot 65 jaar minimaal in staat is. Vervolgens worden functies uit het CBBS-bestand geselecteerd die de betrokkene, rekening houdend met zijn beperkingen, kan vervullen. Deze selectie wordt door de arbeidsdeskundige op geschiktheid beoordeeld. Indien de selectie niettemin een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid bevat (een zogenaamde signalering), vindt ter zake een nadere beoordeling plaats door de arbeidsdeskundige, zo nodig na overleg met de verzekeringsarts.
De rechtbank acht het CBBS niet strijdig met de bepalingen van de WAO en de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en is van oordeel dat het CBBS als hulpmiddel voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige om de belastbaarheid van een verzekerde en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid te objectiveren de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
De stelling van eiseres dat met het hanteren van normaalwaarden als ijkpunt voor het vaststellen van de beperkingen in strijd wordt gehandeld met artikel 18, eerste lid, van de WAO miskent naar het oordeel van de rechtbank het feit dat de normaalwaarden slechts bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek worden gehanteerd en als zodanig niet bij de bepaling van de restverdiencapaciteit zoals omschreven in artikel 18, eerste lid, van de WAO. Artikel 3 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten verzet zich naar het oordeel van de rechtbank niet tegen het hanteren van normaalwaarden. Zoals ter zitting door verweerder is bevestigd, is met de invoering van het CBBS en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zichzelf niet gewijzigd. Slechts de wijze waarop de resultaten van dit onderzoek worden omschreven en vastgelegd zijn gewijzigd. In hetgeen door eiseres is aangevoerd noch anderszins heeft de rechtbank aanknopingspunten aangetroffen die tot het oordeel leiden dat hantering van de FML als onzorgvuldig moet worden aangemerkt.
Ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling met behulp van het CBBS in het geval van eiseres overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder met name de rapporten van verzekeringsarts P.R.S. Baidjoe van 8 juli 2002 en
4 september 2002 en van bezwaarverzekeringsarts J.C. Sier van
5 december 2002, is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiseres per 10 november 2002.
Uit de gedingstukken is gebleken dat eiseres zich pas na de datum in geding weer onder behandeling heeft laten stellen van een gynaecoloog en een internist. In beroep heeft zij haar standpunt dat zij ernstiger is beperkt dan door verweerder is aangenomen en dat haar beperkingen een lichamelijke oorzaak hebben, onderbouwd met rapportages van haar huisarts d.d. 11 april 2003 en van gynaecoloog F.J. Berkhout d.d. 31 maart 2003.
Deze rapportages leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. Mede gelet op hetgeen dienaangaande ter zitting is verklaard door bezwaarverzekeringsarts Visser, is de rechtbank van oordeel dat de in voornoemde rapportages verwoorde klachten en aandoeningen zijn meegenomen in de medische beoordeling door verweerder. Het enkele feit dat, zoals eiseres stelt, thans duidelijk is dat de klachten een lichamelijke oorzaak hebben, maakt dit niet anders.
Eiseres heeft voorts gesteld dat de door verweerder vastgestelde urenbeperking van 20 uur per week willekeurig is vastgesteld. Ter zitting is namens verweerder gemotiveerd uiteengezet dat, strikt genomen, een urenbeperking niet op zijn plaats is in het geval van eiseres. De rechtbank kan zich met dit standpunt verenigen. Nu in het geval van eiseres om redenen die normaliter niet tot een urenbeperking zouden leiden, niettemin tot een urenbeperking is besloten, wordt hierop door verweerder thans niet meer teruggekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierdoor niet benadeeld.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank geen aanleiding ziet een medisch deskundige te benoemen voor het doen van nader onderzoek, zoals namens eiseres verzocht.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat eiseres op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde beperkingen.
De in het kader van het arbeidskundig onderzoek geduide functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als arbeid die wat betreft de daarin voorkomende belasting in overeenstemming is met de vastgestelde beperkingen en de functies zijn ook overigens te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid waartoe eiseres het haar krachten en bekwaamheden in staat is.
Eiseres heeft in dit verband gemotiveerd gesteld dat zij een aantal van de geduide functies niet kan vervullen nu deze de vastgestelde belastbaarheid te boven gaan. Verweerder heeft ter zitting, onder verwijzing naar de nadere beoordeling door de ter zitting aanwezige bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige, aangegeven dat de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet te boven gaan.
Bij de toepassing van het CBBS dient verweerder naar het oordeel van de rechtbank de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen en, voor zover de belasting in de geselecteerde functies niet overeenkomt met de FML, inzichtelijk te maken op grond van welke overwegingen is geconcludeerd tot geschiktheid van de desbetreffende functie.
Hierbij moet aandacht worden besteed aan de zogenaamde signaleringen die het CBBS geeft bij mogelijke overschrijdingen van de FML. Tevens moet de arbeidsdeskundige, zo nodig na overleg met de verzekeringsarts, de zogenaamde niet-gematchte punten beoordelen. De beweegredenen van een arbeidsdeskundige om een functie te duiden dienen duidelijk te zijn. In het onderhavige geval is de geschiktheid van de geduide functies door verweerder ter zitting afdoende gemotiveerd. Namens eiseres is deze motivering niet meer weersproken.
Eiseres en verweerder zijn het erover eens en ook de rechtbank is van oordeel dat de functie medewerker linnenvoorziening, gelet op de opleidingseisen daarbij, niet geduid had mogen worden. Het vervallen van deze functie leidt evenwel niet tot een andere arbeidsongeschiktheidklasse. Het slagen van deze stelling brengt dan ook niet de gegrondverklaring van het beroep met zich.
Uit het arbeidsdeskundig onderzoek blijkt ten slotte dat eiseres met de functies waarop de schatting is gebaseerd een zodanig inkomen kan verdienen dat zij voor 55-65% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd.
De stelling van eiseres in dit verband dat bij de bepaling van de medische reductiefactor de urenomvang van verschillende functies onder een SBC-code moet worden gemiddeld, vindt geen steun in de wet en evenmin in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep over de toepassing van het Besluit uurloonschatting (o.a. CRvB 22 april 2003, www.rechtspraak.nl, LJN nr. AF9338).
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. drs. M.E. Snijders als voorzitter, mr. D.J. Post en mr. drs. L.B.M. Klein Tank als rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens als griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.