Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Rolnummer: 02/1600
Datum uitspraak: 28 mei 2003
DE GEMEENTE RENKUM,
zetelend te Oosterbeek,
eiseres,
procureur mr J.Th.M. Palstra,
advocaat mr. J.M. Klep, beiden te Nijmegen,
X,
wonende te Z
gedaagde,
procureur mr. G. Altena te Arnhem,
advocaat mr. W.J.E. Hendriks te Amsterdam.
Het verloop van de procedure
De Gemeente heeft tegen X bij dagvaarding een eis ingesteld, onder overlegging van producties. Vervolgens heeft X geconcludeerd voor antwoord. Daarna heeft de Gemeente gerepliceerd, waarop X heeft gedupliceerd. Tot slot is vonnis bepaald.
1.1 X woont sinds 1997 in de Gemeente Z.
1.2 Op 19 maart 1998 heeft X namens Y een vergunning aangevraagd voor het kappen van negen inlandse eiken op diens perceel, dat grenst aan het perceel van X. Bij besluit van 2 april 1998 is deze kapvergunning verleend aan X. Op verzoek van Y is vervolgens bij besluit van 14 mei 1998 de kapvergunning ingetrokken. Daartegen is X opgekomen. Bij uitspraak van 20 juli 2000 heeft deze rechtbank zijn beroep ongegrond verklaard.
1.3 Op 6 juli 1998 heeft X een vergunning aangevraagd voor het kappen van een groene en een rode beuk op zijn eigen perceel. Bij besluit van van 5 augustus 1998 is hem een kapvergunning verleend voor de groene beuk en is de kapvergunning voor de rode beuk geweigerd. Daartegen heeft X bezwaar gemaakt en tevens heeft hij de rode beuk gekapt. Bij besluit van 1 oktober 1998 is aan hem een herplantplicht opgelegd voor de rode beuk, met de mededeling dat hij hieraan kan voldoen door het instandhouden van de groene beuk. Bij beslissing op bezwaar van 12 januari 1999 is het besluit van 5 augustus 1998 herzien en is de vergunning voor het kappen van de groene beuk alsnog geweigerd, waarna het besluit van 1 oktober 1998 inzake de herplantplicht is ingetrokken. Tegen het besluit van 12 januari 1999 heeft X beroep ingesteld. Vervolgens heeft hij de groene beuk gekapt en deze vervangen door een inlandse eik. Bij besluit van 13 december 1999 is deze situatie gelegaliseerd en is (alsnog) vergunning verleend voor het kappen van de groene beuk onder de voorwaarde dat daarvoor een inlandse eik wordt herplant ter compensatie van de rode beuk. Bij uitspraak van 20 juli 2000 is het beroep van X tegen de beslissing op bezwaar van 12 januari 1999 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang.
1.4 Sinds 1998 benadert X de Gemeente veelvuldig schriftelijk en telefonisch met verzoeken om inlichtingen, vragen en klachten en met grote regelmaat maakt hij bezwaar tegen besluiten van de Gemeente, in het bijzonder tegen kapvergunningen en bouwvergunningen. Ook komt hij vaak in rechte op tegen dergelijke besluiten.
2.1 De Gemeente vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair: een verbod aan X om zich gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis vaker dan een keer per week schriftelijk of telefonisch tot de Gemeente te wenden op straffe van verbeurte van een dwangsom,
subsidiair: een verbod aan X om nieuwe zaken, bestuursrechtelijk of civielrechtelijk, aan te vangen in verband met - zo begrijpt de rechtbank - zijn aanvragen om kapvergunning van 19 maart 1998 en 6 juli 1998 en de naar aanleiding daarvan genomen besluiten op straffe van verbeurte van een dwangsom,
meer subsidiair: een verbod of bevel aan X dat de rechtbank in goede justitie juist voorkomt, teneinde te komen tot een werkbare relatie tussen de Gemeente en X,
daarnaast een bevel aan X om zich in de stukken waarmee hij schriftelijk tot de Gemeente wendt te beperken tot één onderwerp dat duidelijk in de aanhef wordt vermeld, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom,
een en ander met veroordeling van X in de kosten.
2.2 De Gemeente stelt daartoe dat X op een hinderlijke wijze misbruik maakt van zijn rechten waardoor haar bestuurlijk en ambtelijk apparaat te veel wordt belast. Aldus handelt X volgens de Gemeente onrechtmatig jegens haar.
3. X heeft hiertegen verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil
4. Uit de overgelegde stukken blijkt dat X een groot aantal malen bezwaar heeft gemaakt en vervolgens beroep heeft ingesteld tegen besluiten die van de zijde van de Gemeente zijn genomen. Volgens de Gemeente ging het daarbij aanvankelijk met name om besluiten tot het verlenen van kapvergunningen en besluiten die zijn genomen naar aanleiding van bouwvergunningaanvragen in de onmiddellijke woonomgeving van X. De laatste tijd komt X volgens de Gemeente echter ook regelmatig op tegen besluiten die betrekking hebben op projecten buiten zijn woonomgeving. Daar laat X het echter niet bij. Uit de stukken komt naar voren dat hij de Gemeente veelvuldig belt en faxt met allerlei klachten, vragen en verzoeken om informatie en daarbij behoorlijk veeleisend is. Bovendien benadert hij ambtenaren en bestuurders ook op hun privé-adres buiten werktijd hierover.
5. Dit alles is als zodanig door X niet inhoudelijk betwist. Hij beroept zich kort gezegd op zijn grondwettelijk en verdragsrechtelijk gewaarborgde recht om zich met verzoeken tot de overheid te wenden en tegen besluiten van de overheid op te komen.
6. Bij de beoordeling van de vraag of X onrechtmatig handelt, dienen verschillende aspecten te worden onderscheiden. Enerzijds heeft X het recht om door middel van bezwaar en beroep tegen besluiten van de Gemeente op te komen en om aanvragen voor beschikkingen bij de Gemeente in te dienen en schriftelijke verzoeken te doen (artikel 5 Grondwet) alsmede om civielrechtelijke procedures tegen de Gemeente aan te vangen, anderzijds is het niet zo dat dit hem ook het recht geeft het bestuur van de Gemeente en het gemeentelijk apparaat onbeperkt te bestoken met allerlei vragen en verzoeken in verband daarmee en met klachten, zoals hij kennelijk doet.
7. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het recht voor burgers vastgelegd om tegen besluiten van een overheidsorgaan op te komen en om aanvragen om een beschikking in te dienen. Hierop moet vervolgens door het bestuursorgaan inhoudelijk worden gereageerd. Voorstelbaar is dat dit onder omstandigheden voor bestuursorganen belastend is, maar de Awb biedt bestuursorganen ook mogelijkheden om die reactie beperkt te houden. In de eerste plaats is daarbij van belang dat de Awb voorwaarden stelt waaraan een aanvraag om een beschikking of een bezwaar- of beroepschrift moet voldoen (4:2 Awb en 6:5 Awb). Verder kunnen bezwaren en beroepen die kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond zijn vereenvoudigd worden afgedaan (7:3 en 7:17 Awb) en kunnen incomplete aanvragen buiten behandeling worden gesteld wanneer de aanvrager de gelegenheid is geboden de aanvraag aan te vullen en daarvan niet tijdig gebruik is gemaakt (4:5 Awb). Herhaalde aanvragen kunnen bovendien zonder meer worden afgewezen met verwijzing naar een eerder afwijzend besluit (4:6 lid 2 Awb). Tot slot is van belang dat het bestuursrecht mogelijkheden biedt om bij de beschikking op de aanvraag of op het bezwaar- of beroepschrift rekening te houden met het feit dat van dit recht misbruik wordt gemaakt. Het recht biedt derhalve voldoende mogelijkheden aan bestuursorganen om de afwikkeling van aanvragen voor beschikkingen en van bezwaren en beroepen binnen de perken te houden. Het is aan het bestuursorgaan om daarin grenzen te stellen.
8. Uit het vorenstaande vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat het hier gaat om bevoegdheden die niet op voorhand buiten de in de wet zelf voorziene mogelijkheden kunnen worden beperkt op grond van misbruik van recht. Het zou dan ook te ver voeren om in deze procedure in algemene zin te bepalen dat X niet meer dan eenmaal per week te benaderen, zoals de gemeente primair verzoekt. Dit zou immers betekenen dat hij ook maar hooguit een keer per week een bezwaarschrift of een aanvraag om een beschikking zou mogen indienen, nu deze bevoegdheid, zoals gezegd, niet beperkt kan worden. Hieruit volgt ook dat het X niet verboden kan worden nieuwe bestuursrechtelijke procedures op te starten die verband houden met de onder 1.2 en 1.3 bedoelde aanvragen om kapvergunningen.
9. Wat betreft het door de Gemeente gevorderde verbod tot het instellen van civiele procedures tegen haar in verband met de perikelen rond de in 1998 verleende kapvergunningen, is van belang dat de Gemeente in een eventueel door X tegen haar aan te vangen civiele procedure als verweer naar voren kan brengen dat X misbruik maakt van recht. Dat verweer wordt dan in die procedure beoordeeld. Op voorhand kan niet worden gezegd dat het op dit moment al zonneklaar is dat X dan misbruik van recht maakt, zodat het te ver voert daar nu al een rechterlijk verbod voor op te leggen, zoals de Gemeente subsidiair vordert.
10. Dan is er het punt dat X in verband met de vele procedures en aanvragen die hij heeft lopen, kennelijk ook zeer regelmatig en op indringende wijze de Gemeente benadert met vragen, verzoeken en klachten daarover. Op zichzelf is het benaderen van een overheidslichaam met vragen, verzoeken en klachten niet onrechtmatig. Ambtenaren en bestuurders zijn er immers om het algemeen belang te dienen en dit brengt mee dat zij op vragen uit de samenleving antwoord geven en op klachten reageren. Ook vloeit hieruit voort dat zij contacten met burgers niet gemakkelijk zullen kunnen weigeren of verbreken. Voorstelbaar is echter dat de overheid door een individu op een te belastende wijze wordt benaderd. Er moet voor gewaakt worden dat individuen het ambtelijk en bestuurlijk apparaat niet verlammen door daar met een veelheid aan vragen, verzoeken en klachten een onevenredig groot beslag op te leggen. Met name de wijze waarop deze vragen en klachten worden ingediend en de frequentie daarvan, kunnen maken dat een individu de overheid op een onrechtmatige wijze belast. Van het recht om de overheid met vragen en klachten te benaderen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook in de uitoefening daarvan wel degelijk misbruik worden gemaakt. Daarbij is van belang dat de wet geen bijzondere regels kent omtrent de wijze waarop de overheid hiermee moet c.q. kan omgaan. Wel blijkt uit een uitspraak van de Nationale Ombudsman van 25 augustus 2000 (AB 2000, 421), dat overheidsorganen de mogelijkheid hebben om hun reactie op de correspondentie van veelschrijvers onder bepaalde voorwaarden beperkt te houden of zelfs achterwege te laten.
11. Ten aanzien van de vraag of X misbruik maakt van deze rechten en of een rechterlijk verbod geboden is, wordt als volgt overwogen. Uit de stukken komt genoegzaam naar voren – en dit heeft X ook niet betwist – dat X de Gemeente zowel schriftelijk, mondeling, telefonisch als per fax veelvuldig en langdurig benadert met allerlei vragen, verzoeken en klachten. Bovendien benadert hij bestuurders en ambtenaren hierover ook buiten kantooruren op hun privé-adres per telefoon en per fax. Uit de stukken komt ook naar voren dat X dit doet op een wijze die het bestuurlijk en ambtelijk apparaat onevenredig zwaar belast. Dit klemt temeer nu er geen objectieve aanwijzingen zijn dat X gegronde redenen heeft om zich met zoveel vragen en verzoeken tot de Gemeente te richten en klachten bij haar in te dienen. Daaromtrent heeft hij ook niets gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank handelt X dan ook onrechmatig jegens de Gemeente door haar bestuurlijk en ambtelijk apparaat onevenredig zwaar te belasten met vragen, verzoeken en klachten, zonder dat daar goede redenen voor zijn en ook op wijzen en tijdstippen die daarvoor niet geëigend zijn. Tegen die achtergrond is er aanleiding daaraan grenzen te stellen. Uitgangspunt daarbij behoort te zijn dat X de rechten die hij heeft niet geheel worden ontnomen, maar dat aan de wijze waarop hij van die rechten gebruik kan maken zodanige beperkingen worden gesteld dat het Gemeentelijk apparaat daar niet onevenredig zwaar door wordt belast. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank bereikt wanneer hem wordt toegestaan de Gemeente uitsluitend op haar officiële postadres per brief schriftelijk te benaderen met vragen, verzoeken en klachten en dat het hem voor het overige wordt verboden de Gemeente alsmede haar bestuurders en ambtenaren hierover op welke wijze dan ook - dus ook niet op privé-adressen - persoonlijk, telefonisch of per fax te benaderen, terwijl het hem tevens verboden wordt ambtenaren of bestuurders hierover per post op hun privé-adressen te benaderen. Op deze wijze wordt hij ook niet belemmerd in zijn mogelijkheden om aanvragen voor beschikkingen bij de Gemeente in te dienen en om bezwaar en beroep in te stellen, of een civiele procedure tegen de Gemeente aan te vangen, nu dit allemaal schriftelijk dient te geschieden.
12. Met verwijzing naar de hiervoor bedoelde uitspraak van de Nationale Ombudsman, wordt hierbij verder opgemerkt dat de Gemeente aan de correspondentie met X zonodig beperkingen zal kunnen stellen.
De rechtbank ziet tot slot niet in waarom de Gemeente X niet zou kunnen berichten dat zij alleen nog zal reageren op brieven waarin één zaak aan de orde wordt gesteld die in het briefhoofd ook moet worden aangeduid. Op die manier zou de Gemeente toch op vrij eenvoudige wijze het hoofd moeten kunnen bieden aan het feit dat X in brieven een veelvoud aan onderwerpen aansnijdt en daarop een reactie verlangt, terwijl dit, zoals zij stelt, binnen de gemeentelijke organisatie op veel praktische bezwaren stuit. Een rechterlijk bevel met dwangsom, zoals de Gemeente hiervoor heeft gevorderd, oordeelt de rechtbank dan ook niet nodig.
13. Overeenkomstig de meer subsidiaire vordering van de Gemeente zal de rechtbank X op straffe van verbeurte van een dwangsom verbieden ambtenaren of bestuurders van de Gemeente per post op hun privé-adressen te benaderen met vragen, verzoeken en klachten en de Gemeente alsmede haar bestuurders en ambtenaren op welke wijze dan ook - dus ook niet op privé-adressen – hierover persoonlijk, telefonisch of per fax te benaderen, met dien verstande dat het hem uitsluitend wordt toegestaan de Gemeente op haar officiële postadres per brief schriftelijk te benaderen. Op overtreding van dit verbod zal, overeenkomstig de vordering van de Gemeente, een dwangsom van € 250,00 per keer worden gesteld, tot een maximum van € 100.000,00.
14. Als de in het ongelijk gestelde partij zal X in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De rechtbank, recht doende,
verbiedt X op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per keer tot een maximum van € 100.000,00 om na betekening van dit vonnis ambtenaren of bestuurders van de Gemeente per post op hun privé-adressen te benaderen met vragen, verzoeken of klachten alsmede de Gemeente en haar bestuurders en ambtenaren op welke wijze dan ook - dus ook niet op privé-adressen - hierover persoonlijk, telefonisch of per fax te benaderen, met dien verstande dat het hem uitsluitend is toegestaan de Gemeente op haar officiële postadres per brief schriftelijk te benaderen,
veroordeelt X in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 269,56 wegens verschotten en op € 780,00 wegens salaris van de procureur,
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.B. Boonekamp, G. Noordraven en M.A.M. Vaessen en uitgesproken in het openbaar op woensdag 28 mei 2003.
de griffier: de voorzitter: