ECLI:NL:RBARN:2003:AF6835

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1443 WSFBSF 58
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van collegegeldvergoeding aan EER-studenten en de voorwaarden voor aanvraag

In deze zaak gaat het om de toekenning van collegegeldvergoeding aan een Duitse studente die aan de Katholieke Universiteit Nijmegen studeert. Eiseres heeft in 1999/2000 collegegeldvergoeding aangevraagd en gekregen, maar voor het studiejaar 2000/2001 heeft zij slechts een gedeeltelijke vergoeding ontvangen. Dit kwam doordat zij haar aanvraag niet vóór 1 januari 2001 had ingediend. De rechtbank Arnhem heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verweerster, de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, de aanvraag op basis van haar beleidsregel heeft afgehandeld. Deze beleidsregel vereist dat aanvragen voor collegegeldvergoeding voor EER-studenten vóór 1 januari van het studiejaar moeten worden ingediend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerster, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de relevante Europese regelgeving en de beleidsregels van verweerster besproken. De rechtbank oordeelt dat de voorwaarde dat aanvragen jaarlijks moeten worden ingediend, niet leidt tot ongerechtvaardigd onderscheid tussen EER-studenten en Nederlandse studenten. De rechtbank benadrukt dat Nederlandse studenten andere vormen van studiefinanciering hebben, die niet onderhevig zijn aan dezelfde aanvraagvoorwaarden. De rechtbank concludeert dat de beleidsregel van verweerster niet onredelijk is en dat eiseres had moeten weten dat zij zich aan deze regels moest houden. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en wijst erop dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden. Eiseres kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 01/1443 WSFBSF 58
UITSPRAAK
in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep te Groningen, verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerster van 16 oktober 2001.
2. Feiten
Eiseres, van Duitse nationaliteit, studeert met ingang van het studiejaar 1999/2000 aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Op aanvraag van eiseres is aan haar het wettelijk collegegeld voor EU/EER-studenten voor dat studiejaar vergoed.
Op 24 juli 2001 heeft eiseres verzocht om vergoeding van het wettelijk collegegeld voor het studiejaar 2000/2001.
Bij besluit van 8 augustus 2001 heeft verweerster eiseres in aanmerking gebracht voor 1/12e deel van het collegegeld, te weten de maand augustus 2001 ad fl. 239,50, omdat zij de vergoeding niet vóór 1 januari 2001 heeft aangevraagd.
Eiseres heeft tegen het besluit van 8 augustus 2001 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Namens eiseres is door mr. R.A.A. Maat, advocaat te Middelburg, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerster heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 februari 2003, waar voor eiseres is verschenen mr. Maat voornoemd. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.F. Hofstee.
4. Gronden
4.1 Ten behoeve van de uitvoering van het arrest van het Europese Hof inzake Raulin (arrest van 26 februari 1992, Hof van Justitie der EG, zaak C-357/89) heeft verweerster in de beleidsregel 'vergoeding van les- en collegegeld aan buitenlandse studerenden in Nederland' vastgelegd dat EER-studerenden het les-of collegegeld vergoed kunnen krijgen.
Deze op artikel 11.5 van de WSF 2000 (de zogeheten hardheidsclausule) gebaseerde beleidsregel voorziet in de toekenning van de tegemoetkoming in één bedrag ten behoeve van ieder studiejaar. De aanvraag voor een bepaald studiejaar moet door de belanghebbende worden ingediend vóór 1 januari in het betreffende studiejaar.
Door verweerster is deze beleidsregel -onder meer- bekend gemaakt in de brochure 'vergoeding lesgeld of wettelijk collegegeld voor EER-studenten'. In deze brochure is tevens vermeld dat bij een aanvraag na 1 januari van het betreffende studiejaar slechts recht bestaat op een deel van de vergoeding.
Met toepassing van deze beleidsregel is aan eiseres, gelet op de datum van aanvraag (24 juli 2001), slechts een gedeelte van de vergoeding toegekend.
4.2 Namens eiseres is (onder meer) aangevoerd dat de gedeeltelijke vergoeding in haar geval strijdig zou zijn met Europese regelgeving, nu de voorwaarde dat de vergoeding elk jaar dient te worden aangevraagd niet geldt voor Nederlandse studerenden. Voorts heeft eiseres gesteld dat zij er op mocht vertrouwen dat na de toekenning van de vergoeding voor het studiejaar 1999/2000 een nadere aanvraag voor daaropvolgende studiejaren niet nodig was.
4.3 De rechtbank stelt in dit verband voorop dat uit het onder 4.1 genoemde arrest van het Europese Hof voortvloeit dat de non-discriminatoire toegang tot het onderwijs in de EU gewaarborgd dient te worden. Een en ander leidt er toe dat eiseres op grond van het gemeenschapsrecht onder dezelfde voorwaarden als Nederlandse studerenden aanspraak kan doen gelden op vergoeding van de kosten van de onderwijsbijdrage.
De rechtbank stelt daarbij vast dat Nederlandse studerenden in het systeem van de WSF 2000 -anders dan eiseres- geen directe aanspraak kunnen maken op vergoeding van les- of collegegeld in de vorm van een gift, maar dat deze recht hebben op studiefinanciering in de vorm van basisbeurs, aanvullende beurs en rentedragende lening, welke bovendien prestatieafhankelijk is.
Gelet op deze verschillen in aanspraken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volgehouden dat met de door verweerster beleidmatig gehanteerde voorwaarde, dat de vergoeding van les- of collegegeld door een EER-studerende (telkenmale) vóór 1 januari van het betreffende studiejaar moet worden aangevraagd, een ongerechtvaardigd onderscheid in het leven wordt geroepen. Het gegeven dat Nederlandse studerenden niet voor elk studiejaar afzonderlijk studiefinanciering behoeven aan te vragen, maakt dit niet anders.
Voorts acht de rechtbank bedoelde voorwaarde, mede gelet op de ruime bekendheid die door verweerster aan de betreffende beleidsregel is gegeven, niet dermate bezwarend dat gezegd moet worden dat de toegang tot het onderwijs voor een EER-studerende als eiseres daardoor feitelijk onmogelijk of anderszins onredelijk belemmerd zou worden.
Tenslotte acht de rechtbank de door verweerster gehanteerde beleidsregel ook anderszins niet onjuist of onredelijk. Verweerster heeft voor een jaarlijkse aanvraag gekozen vanwege het feit dat veel buitenlandse studenten slechts een gedeelte van een opleiding aan een Nederlandse onderwijsinstelling volgen. Indien de toekenning jaarlijks zonder een specifieke aanvraag ten onrechte zou worden gecontinueerd, zouden eventuele terugvorderingen gepaard gaan met noodzakelijke invorderingsmaatregelen in het buitenland.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat van eiseres had mogen worden verwacht dat zij zich op de hoogte had gesteld van de regelgeving met betrekking tot de door haar gewenste vergoeding. Van belang in dit verband is dat de betreffende brochure in verschillende talen, waaronder het Duits, verkrijgbaar is. Blijkens haar aanvraagformulier beschikte eiseres ook over de Nederlands/Duitse versie van de betreffende brochure. Het door eiseres gedane beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
4.4 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers en in het openbaar uitgesproken op in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: