Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 86426 / HA ZA 02-633
Datum uitspraak: 8 januari 2003
X,
wonende te Z,
appellant bij exploot van 29 januari 2002,
procureur mr. P.C. Plochg,
advocaat mr. R.C. Vermeer te Rhenen,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE NEERIJNEN,
zetelend te Neerijnen,
geïntimeerde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. F.A. Zieck te Utrecht.
Bij de stukken bevinden zich afschriften van drie onder zaak/rolnummer 175896/00-291 door de kantonrechter te Tiel tussen X als eiser en de Gemeente als gedaagde gewezen vonnissen van 9 augustus 2000, 11 april 2001 en 31 oktober 2001.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure in eerste instantie wordt verwezen naar de hiervoor genoemde vonnissen van de kantonrechter, die in fotokopie aan dit vonnis zijn gehecht. Bij het bovengenoemde exploot heeft X hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld met dagvaarding van de Gemeente voor deze rechtbank. X heeft een memorie van grieven genomen. Hij vordert onder aanvoering van vier grieven dat de rechtbank de vonnissen van 11 april 2001 en 31 oktober 2001 van de kantonrechter zal vernietigen en de vorderingen alsnog aan X zal toewijzen. De Gemeente heeft een memorie van antwoord genomen waarbij zij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen. Ten slotte is vonnis bepaald.
1. Op 26 februari 1998 heeft de Gemeente ingevolge een onherroepelijk besluit van 26 november 1996 bestuursdwang uitgeoefend jegens X en aan hem toebehorende goederen meegevoerd van een perceel aan de Onderweg 3a te Hellouw en vervolgens opgeslagen.
Deze goederen zijn volgens het opgemaakte proces-verbaal van 26 februari 1998:
- een oude (verzegelde) container met roerende zaken;
- een in zeer slechte staat verkerende schaftwagen welke, gelet op de staat van het object, vermoedelijke werd gebruikt als WC c.q. wasruimte;
- overige roerende zaken (aan het gebruik onttrokken koelkast, TV, tuinstoelen, lichtbak);
- rijplaten;
- een hakblok.
2. De gemeente heeft de meegevoerde goederen opgeslagen op een terrein toebehorende aan loonbedrijf H. Valkis te Zennewijnen. De meegenomen (zee)container is aldaar buiten op het terrein geplaatst en door de heer Barthen – medewerker bij de Gemeente – is het slot verzegeld.
3. Op enig moment na deze opslag is de verzegeling van de container verbroken en het slot geopend. De Gemeente heeft daarna een nieuw slot op de container geplaatst en de sleutel daarvan in eigen beheer gehouden. Vervolgens is dit nieuwe slot open gebroken.
4. X is door de Gemeente in de gelegenheid gesteld zijn goederen op te halen, nadat hij deze samen met de Gemeente had geïnspecteerd. X heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
5. Op 31 december 1998 heeft X, zonder toestemming van de Gemeente, de bij Valkis opgeslagen goederen - inclusief de container - opgehaald.
6. Twee of drie maanden na 31 december 1998 heeft X bij de Gemeente schadevergoeding gevorderd wegens beschadiging en vermissing van een aantal goederen uit de container.
De beoordeling van het geschil in hoger beroep
9. Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
10. Er zijn geen grieven gericht tegen het tussenvonnis van 9 augustus 2000, zodat X in zoverre in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
11. Het geschil wordt met de grieven voor het overige in volle omvang ter beoordeling voorgelegd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Het gaat om de vraag of X rechtens aanspraak kan maken op schadevergoeding wegens beschadiging en vermissing van in de container opgeslagen goederen waarop door de Gemeente bestuursdwang was uitgeoefend. In het navolgende wordt eerst de vordering in verband met beschadiging van de goederen (tijdens het vervoer) behandeld. Daarna komt de vordering in verband met vermissing van de goederen (door de wijze van opslaan) aan de orde.
12. X stelt dat de Gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld doordat de Gemeente de zeecontainer onzorgvuldig heeft vervoerd door deze bij het verplaatsen (het takelen met kettingen) daarvan enkele malen te laten stuiteren waardoor een deel van de inhoud van die container is vernield en schade is ontstaan. De bewijslast van deze stelling rust op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv. (art. 177 oud Rv.) op X. De kantonrechter heeft op dit onderdeel dan ook terecht een bewijsopdracht aan X verstrekt. X heeft vier getuigen voorgebracht, waaronder zichzelf. Alleen X heeft verklaard dat de container bij het vervoer is gestuiterd. Zijn verklaring is een partijverklaring en kan, op grond van het bepaalde in art. 213, eerste lid, (oud) Rv., alleen bewijs in het voordeel van X opleveren ter aanvulling van onvolledig bewijs, welk onvolledig bewijs zodanig sterk moet zijn dat dit de partijverklaring geloofwaardig maakt (HR 10 december 1993, NJ 1994, 667). Verder bewijs ter ondersteuning van de verklaring van X is echter niet voorhanden. Getuige Londen heeft verklaard dat de verwijdering van de container “correct, perfekt” verlopen is en dat de container alleen enigszins schuin (20 graden) heeft gehangen, wat ook besloten ligt in de verklaring tijdens de comparitie van partijen op 18 oktober 2000 van de heer Barthen. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat de Gemeente de container onzorgvuldig heeft vervoerd. Getuigen Mus en Vervoorn zijn niet bij het optakelen van de container aanwezig geweest en Popkes heeft ter zake niets verklaard.
Evenals de kantonrechter is de rechtbank dan ook van oordeel dat X niet in de bewijslevering is geslaagd. De Gemeente heeft overigens erkend dat er enkele flessen met bestrijdingsmiddelen zijn omgevallen en heeft zich bereid verklaard de schade daarvan (ƒ 300,- à ƒ 400,-) te vergoeden. De rechtbank gaat ervan uit dat de Gemeente dat ook zal doen.
13. X stelt verder dat de Gemeente ook onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld doordat de Gemeente de zeecontainer onzorgvuldig heeft opgeslagen. Op grond van artikel 5:29 Awb draagt de Gemeente zorg voor de bewaring van de goederen die door toepassing van bestuursdwang door haar zijn meegevoerd en opgeslagen. De vraag is of de Gemeente voldoende zorg voor de bewaring en instandhouding van de goederen heeft betracht.
De Gemeente heeft, blijkens de verklaring van Barthen tijdens de comparitie van partijen, wel gekeken wat er in de container van X zat. Volgens Barthen ging het om gereedschappen en andere materialen. X bevestigt op zijn handgeschreven lijst dat die inhoud inderdaad hoofdzakelijk gereedschappen betrof. Barthen maakt echter niet expliciet melding van de aanwezigheid van c.d.’s. Wanneer veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de container de inhoud had, zoals X die heeft opgeschreven, geldt het volgende.
De zorgplicht van de Gemeente brengt niet zonder meer met zich dat de container op een afgesloten terrein moest worden geplaatst of zelfs binnen een loods. De Gemeente is slechts gehouden die maatregelen ter bewaring en instandhouding te treffen die in de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de waarde van de meegevoerde goederen, passend zijn en redelijkerwijs van haar gevergd kunnen worden. Bezien moet dus worden of de Gemeente in de gegeven omstandigheden in redelijkheid voor de oplossing kon kiezen waarvoor zij heeft gekozen.
14. Het enkele feit dat de container is opengebroken maakt nog niet dat de Gemeente deze onzorgvuldig heeft opgeslagen. De Gemeente heeft bij haar keuze voor de wijze van opslaan kennelijk rekening gehouden met de financiële situatie van X. Nu de kosten daarvan voor X waren, lag dit ook in de rede. Duidelijk is dat opslag van de container in een loods tot aanzienlijk hogere “effectueringskosten” zou hebben geleid. Die kosten dienden in een redelijke verhouding te staan tot de waarde van het opgeslagene. De Gemeente heeft de container afgesloten, het slot verzegeld en op het onafgesloten terrein geplaatst van Loonbedrijf Valkis. Mede gezien de inhoud van de container was dit een voldoende zorgvuldige opslag. Al het voorgaande tezamen en in onderling verband beschouwd kan niet tot het oordeel leiden dat de Gemeente in redelijkheid niet kon kiezen voor deze wijze van opslaan van de container. Dat in het Draaiboek dat de Gemeente hanteert bij de effectuering van bestuursdwang mogelijk vermeld is dat meegevoerde goederen op een afgesloten terrein of binnen geplaatst worden, maakt dit niet anders. Aan de in dit document verwoorde interne richtlijnen kan X niet zonder meer aanspraken ontlenen. Het is geen beleidsregel in de zin van art. 1:3 lid 4 Awb (en 4:81 Awbe.v.). X heeft onvoldoende gesteld waaruit afgeleid kan worden dat de Gemeente hem een concrete toezegging over een andere wijze van opslag heeft gedaan. De Gemeente heeft daarom ook op dit punt niet onrechtmatig jegens X gehandeld. Dit betekent dat de vonnissen van de kantonrechter van 11 april 2001 en 31 oktober 2001 – onder verbetering van gronden – worden bekrachtigd.
15. X wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De rechtbank, recht doende in hoger beroep
verklaart X niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het onder zaak/rolnummer 175896/00-291 door de kantonrechter te Tiel tussen partijen gewezen vonnis van 9 augustus 2000,
bekrachtigt de onder zaak/rolnummer 175896/00-291 door de kantonrechter te Tiel tussen partijen gewezen vonnissen van 11 april 2001 en 31 oktober 2001,
veroordeelt X in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 689,89 (€ 193,- voor verschotten en € 496,89 wegens salaris procureur),
verklaart de pr oceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.B. Boonekamp, M.A.M. Vaessen en J.A. Verspui en uitge-spro-ken in het openbaar op 8 januari 2003
2002.
de griffier de voorzitter