ECLI:NL:RBARN:2002:AF2013
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van bijstandsuitkering op basis van vermogen en fraudeschuld
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem, gaat het om de beëindiging van de bijstandsuitkering van eisers per 1 april 1997. De beëindiging was gebaseerd op het feit dat eisers beschikten over een vermogen dat de vrij te laten grens overschreed, als gevolg van een erfenis en spaargelden. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de spaargelden ten onrechte waren meegerekend in de vermogensvaststelling. Na een herbeoordeling door verweerder, werd het gezinsvermogen vastgesteld op € 25.106,38, maar de beëindiging van de uitkering werd gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) had eerder geoordeeld dat de rechtbank niet had mogen oordelen over de spaargelden, omdat het bezwaar hiertegen niet meer werd gehandhaafd.
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de vermogensvaststelling onjuist was, met name omdat er geen rekening was gehouden met een fraudeschuld die voortkwam uit ten onrechte ontvangen bijstand. De rechtbank oordeelt dat op 1 april 1997 het bestaan van deze fraudeschuld niet voldoende aannemelijk was en dat deze pas na de beslissing van de kantonrechter opeisbaar werd. De rechtbank concludeert dat verweerder de fraudeschuld terecht niet heeft meegenomen in de berekening van het vermogen.
De rechtbank heeft ook overwogen dat eisers, na de stopzetting van hun uitkering, nooit meer een beroep op bijstand hebben gedaan en dat zij in hun levensonderhoud hebben voorzien door middel van inkomsten uit arbeid. Hierdoor ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet in mindering brengen van de kosten van een fiets en een sierhek, niet-ontvankelijk en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.