Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
H, wonende te Leuth, eiseres,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ubbergen te Beek-Ubbergen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 februari 2001.
Bij besluit van 7 september 2000, verzonden op 11 september 2000, heeft verweerder aan eiseres wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht een maatregel opgelegd in de vorm van een vermindering van de uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) met 5% voor de duur van één maand. Voorts wordt het door eiseres in de vorm van een afkoopsom ontvangen weduwenpensioen op haar bijstandsuitkering in mindering gebracht door korting van een maandelijks bedrag van f 72,50 ingaande 1 juni 2000.
Tegen dit besluit heeft mr. R.J. Verweij, advocaat te Nijmegen, namens eiseres op 22 september 2000 bezwaar gemaakt, waarna de gronden van het bezwaar zijn uiteengezet in een aanvullend bezwaarschrift d.d. 31 oktober 2000.
Het bezwaar is behandeld op de hoorzitting van 9 januari 2001 van de commissie voor Bezwaar- en beroepschriften. Deze commissie heeft advies aan verweerder uitgebracht.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het eerdergenoemde besluit gehandhaafd. Voor de motivering van het besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van voormelde commissie.
Tegen dit besluit heeft mr. Verweij, voornoemd, namens eiseres op 13 maart 2001 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft op 26 maart 2001 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 21 oktober 2002. Eiseres is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.J. van Petten, werkzaam bij de gemeente Ubbergen.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres de inlichtingenplicht van artikel 65, eerste lid, van de Abw heeft geschonden daar eiseres niet heeft vermeld dat zij beschikte over een spaarrekening. Ook heeft eiseres de op deze spaarrekening in de maanden juni en juli 2000 ontvangen bedragen niet op de maandelijkse inkomstenbriefjes ingevuld. Verweerder heeft met toepassing van artikel 5, eerste lid, sub d, van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz de bijstandsuitkering van eiseres voor de duur van één maand met 5% verminderd.
Op grond van artikel 47, eerste lid, sub a, van de Abw worden de door eiseres ontvangen weduwepensioenen, die in de vorm van een afkoopsom aan eiseres zijn uitgekeerd, gezien als inkomen. Dit heeft tot gevolg dat de uitkering van eiseres tot maximaal 1 juni 2016 met een bedrag van f 72,50 per maand gekort dient te worden.
Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de periode waarover met de inkomsten rekening zal worden gehouden wordt beperkt tot de periode 1 juni 2000 tot 10 december 2008, in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd door eiseres per laatstgenoemde datum.
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat verweerder niet bevoegd is om haar uitkering vanaf 1 juni 2000 te korten. Naar het oordeel van eiseres dienen de aan haar uitgekeerde pensioenaanspraken te worden aangemerkt als vermogen en niet als inkomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de stukken blijkt dat eiseres sinds 1979 een bijstandsuitkering van de gemeente Ubbergen ontvangt. Op grond van de tussen eiseres en haar ex-echtgenoot uitgesproken echtscheiding had eiseres na de echtscheiding, onder meer, recht op een aandeel in de waarde van de door haar ex-echtgenoot tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken. Gezien het overlijden van de ex-echtgenoot op 4 mei 2000 is aan eiseres in juni 2000 en juli 2000 een weduwepensioen uitgekeerd van respectievelijk f 7.094,54 (SFB pensioenen) en
f 4.173,40 (Zurich Leven). Op de inkomstenbriefjes van juni 2000 en juli 2000 heeft eiseres de aan haar uitgekeerde bedragen niet vermeld.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de gronden van het beroep van eiseres zich niet meer richten tegen de opgelegde maatregel, zodat deze hiermee in rechte vast is komen te staan.
Tussen partijen is nog in geschil of verweerder terecht de afkoopsommen die eiseres heeft ontvangen, heeft aangemerkt als inkomen in de zin van artikel 47, eerste lid, sub a, van de Abw.
Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 47 van de Abw dient voor de beoordeling of middelen als inkomen kunnen worden beschouwd als eerste het karakter van de middelen vastgesteld te worden. Middelen die (over het algemeen) periodiek worden ontvangen, kunnen worden ingezet voor de voorziening in het levensonderhoud. Ook eenmalig ontvangen middelen die naar hun aard met het vorenstaande overeenkomen, dienen als inkomen te worden aangemerkt.
Voorts is van belang de periode waarop de middelen betrekking hebben.
Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 3 juli 2001, JABW 2001/148) volgt dat een uitkering van weduwepensioen, al dan niet ten titel van een afkoopsom, dient te worden aangemerkt als bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Het uitgekeerde weduwepensioen kan dan ook niet worden aangemerkt als vermogen.
Nu beide weduwepensioenen aan eiseres bij wijze van afkoopsom ineens werden uitbetaald heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht aangenomen dat eiseres de beschikking had over middelen, welke strekten ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
Met betrekking tot de vervolgens aan de orde komende vraag of verweerder terecht de afkoopsom maandelijks op de uitkering van eiseres in mindering heeft gebracht door over de periode 1 juni 2000 tot 10 december 2008 f 72,50 per maand op haar bijstandsuitkering te korten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit artikel 47 van de Abw volgt dat inkomsten in aanmerking worden genomen over de periode waarop deze betrekking hebben. Gelet op het feit dat het weduwepensioen met ingang van 1 juni 2000 is toegekend en betrekking heeft op een maandelijkse bijdrage in de algemene kosten van het bestaan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de ineens ontvangen uitkering, maandelijks, met ingang van 1 juni 2000, op de bijstandsuitkering van eiseres in mindering gebracht. Het gegeven dat het weduwepensioen is uitbetaald in de vorm van een afkoopsom doet aan het vorenstaande niet af.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mrs A.J.H. van Suilen (voorzitter), J. Barrau en V.M. van Daalen-Mannaerts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Koster als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2002, in tegenwoordigheid van de griffier, voornoemd.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.