Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 77711/ HA ZA 01- 1500
Datum uitspraak: 16 mei 2002
B,
wonende te X,
eiseres,
procureur mr. P.R.M. Noppen,
advocaat mr. Henri Th.A. Seegers te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
K B.V.,
gevestigd te Z,
2. W,
wonende te Y,
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. M.M. Mac lean te Amsterdam.
Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn gewisseld:
* een conclusie van eis tevens akte houdende overlegging produkties;
* een conclusie van antwoord;
* een conclusie van repliek met 1 produktie;
* een conclusie van dupliek.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd.
Partijen worden hierna 'B' respectievelijk 'K' en 'W' genoemd.
1.1 K exploiteert een supermarkt in Q. W was op 11 juni 1999 in dienst bij K en werkzaam in het filiaal in Q.
1.2 Op 11 juni 1999, laat in de middag, deed B in dat filiaal boodschappen. Bij het passeren van B heeft W haar voet aangetikt. B heeft vervolgens haar evenwicht verloren.
1.3 Bij brief van 27 augustus 1999 heeft T, fysio-orth. Manueeltherapeut onder meer het volgende geschreven:
" Op 11 juni zou het hakje onder de schoen van mevrouw B geschopt zijn.
Hierbij kreeg zij accuut pijn in de lage rug. Later zijn daar andere verschijnselen bij gekomen, zoals een krampgevoel in beide benen, tintelingen in beide voeten en "ijskoude" voeten. Op 16 juni is zij op verwijzing van haar huisarts bij mij onder behandeling gekomen. Op dat moment overheerste de pijn laag in de rug en een spanning in haar rechter kuit. Bovendien klaagde zij over een abnormale vermoeidheid. Onderzoek toonde een normaal mobiele LWK aan. Onderzoek van de sacro-iliciale gewrichten liet een minder mobiele S-I-gewricht links zien. De tonus van de rugmusculatuur was redelijk normaal. Er waren geen duidelijke neurologische afwijkingen. Hoesten en niezen gaf geen verschijnselen. In de weken daarna zijn de klachten niet verminderd. Overleg met een neuroloog leidde tot een ligkuur van 10 dagen. Ook deze had geen resultaat. Zij zou zich daarna wenden tot de neuroloog. Conclusie: Het onderzoek van de klachten van mw. B hebben vooralsnog niet geleid tot een duidelijke diagnose. Ook therapeutisch is tot op heden geen resultaat geboekt. Mogelijk dat verder onderzoek door de neuroloog zoals ct-scan of MRI tot duidelijkheid leidt."
1.4 T, neuroloog verbonden aan het Sint Lucas Andreas ziekenhuis, heeft bij brief van 15 november 1999 onder meer het volgende geschreven:
"(………)
Conclusie:
Aanhoudende pijnklachten na trauma van de lumbale wervelkolom
d.d. 12 juni 1999. Bij lichamelijk onderzoek bestaat een forse musculaire hypertonie met lokale drukpijnlijkheid van de sacro-iliacale regio rechts en de paravertebrale musculatuur rechts. Rust, fysiotherapie en analgetica hebben onvoldoende effect. Er zijn geen neurologische afwijkingen en bij beeldvormend onderzoek
worden geen ossale afwijkingen of discuspathologie gezien."
1.5 B is eigenaresse van een stomerij in A.
1.6 Op verzoek van B zijn in het kader van een voorlopig getuigenverhoor getuigen gehoord. Het proces-verbaal van de verhoren bevindt zich bij de stukken.
2.1 B vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. voor recht zal verklaren dat K aansprakelijk is voor de door B geleden en nog te lijden schade;
b. K zal veroordelen aan B te betalen de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de gemaakte en nog te maken buitengerechtelijke incassokosten;
c. K zal veroordelen in de proceskosten.
Subsidiair:
a. voor recht zal verklaren dat W aansprakelijk is voor de door zijn toedoen bij B toegebrachte schade;
b. W zal veroordelen aan B te betalen de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de gemaakte en nog te maken buitengerechtelijke incassokosten;
c. W zal veroordelen in de proceskosten.
2.2 B voert daartoe aan- kort samengevat- dat zij tijdens het boodschappen doen door W omver is gelopen. Tengevolge daarvan heeft zij letsel opgelopen waardoor zij haar werk niet meer heeft kunnen uitoefenen en zij kosten heeft moeten maken en inkomsten heeft gederfd. Voorts ondervond zij hinder bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Primair houdt zij K op de voet van art. 6:170 BW aansprakelijk voor de door haar werknemer toegebrachte (geleden en nog te lijden) materiële en immateriële schade.
Subsidiair houdt zij W zelf aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad.
2.3 K en W hebben de vordering gemotiveerd weersproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Indien komt vast te staan dat W, die op 11 juni 1999 als werknemer in dienst was van K, toerekenbaar onrechtmatig jegens B heeft gehandeld is K daarvoor op de voet van art. 6: 170 BW aansprakelijk.
3.2 B verwijt W onzorgvuldig handelen. Daartoe heeft zij onder meer gesteld dat zij tijdens het boodschappen doen op een dusdanige wijze door W omver is gelopen dat haar rechter hak onder haar rechter schoen vandaan werd geschopt waardoor zij uit balans is geraakt. Volgens haar werd haar rechter schoen zodanig hard onder haar vandaan getrapt dat deze aan de andere kant van winkel is terecht gekomen. Vervolgens botste zij met haar lendestreek tegen een wandrek aan hetgeen tot onder meer pijn in de lage rug heeft geleid.
3.3 Op B rust de last feiten te stellen en te bewijzen (art. 177 Rv (oud)) waaruit kan volgen dat W jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. In dat verband verwijst zij naar de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen, in het bijzonder naar de verklaring van W dat hij harder dan normaal heeft gelopen, dat hij achter B langs wilde lopen en dat er maar weinig ruimte was om te passeren. Naast W is B als getuige gehoord alsmede S en H.
3.4 Als uitgangspunt geldt dat het gedrag van W slechts dan onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (vgl HR 12 mei 2000, NJ 2001 300).
3.5 De rechtbank stelt voorop dat enerzijds personeel van K bij de werkzaamheden in de winkel rekening heeft te houden met niet steeds even alert winkelend publiek terwijl anderzijds van dat publiek mag worden verwacht rekening te houden met soms vanwege het bedrijfsbelang met spoed door de winkel lopend personeel.
3.6 Op grond van de afgelegde getuigenverklaringen is omtrent de toedracht van het ongeval het volgende komen vast te staan.
· Op 11 juni 1999, laat in de middag, deed B boodschappen in de winkel van K; het was die dag een normale drukte in de winkel.
· W, die ergens in de winkel bezig was, kreeg via de intercom te horen "spoed magazijn".
· W is vervolgens met een harder dan normale gang naar het magazijn gelopen.
· B stond in winkel, in de nabijheid van enkele schappen. Zij heeft W niet zien of horen aankomen.
· W wilde achter B langs lopen hoewel er ter plekke maar weinig ruimte over was om te passeren; W heeft bij het passeren met zijn schoen een tik gegeven tegen de schoen van B. B is daardoor uit balans geraakt. Zij heeft haar evenwicht vervolgens hervonden tegen een stelling.
3.7 S heeft verklaard dat B juist een stap achteruit deed op het moment dat W naderde. Die verklaring vindt echter geen steun in de overige verklaringen, in het bijzonder niet in die van W zelf.
3.8 De omstandigheid dat B uit balans is geraakt duidt er op dat de tik die W tegen de schoen van B heeft gegeven fors is geweest. Daaruit volgt echter nog niet dat W een groter dan redelijkerwijs verantwoord risico heeft genomen door met hogere dan normale snelheid door de winkel te lopen. Dat maakt op zichzelf immers de kans op een ongeval als het onderhavige, waarbij een schop tegen de schoen van een klant er toe leidt dat deze uit balans raakt met (rug)letsel tot gevolg, in het licht van de sub 3.6 geschetste toedracht niet zodanig groot dat W zich daarvan naar de eisen van zorgvuldigheid jegens B had moeten onthouden. Dat is anders indien er zo hard is gelopen dat de kans daarop, gegeven de aanwezigheid van winkelend publiek, is vergroot.
3.9 Dat W harder dan normaal heeft gelopen staat vast, maar uit de getuigenverklaringen kan niet worden opgemaakt dat hij onverantwoord hard heeft gelopen. B verklaart dat zij W niet heeft zien aankomen, volgens S liep hij met vrij stevige pas door de winkel en volgens W liep hij harder dan normaal, remde hij af op het moment dat hij passeerde en schuifelde hij langs B. Dat laatste lijkt overigens onaannemelijk gelet op de kracht van de tik tegen de voet van B. B heeft verder verklaard dat haar schoen zodanig hard onder haar vandaan werd getrapt dat deze uitvloog. Haar getuigenverklaring - die onderworpen is aan de beperking van art. 213 Rv (oud)- vindt op dit punt echter geen enkele steun in de overige getuigenverklaringen.
3.10 Bij het voorgaande neemt de rechtbank nog in aanmerking dat niet is gebleken dat het op het moment van het ongeval zodanig druk in de winkel was dat het om die reden onverantwoord was harder te lopen dan normaal, terwijl de leeftijd van B op zichzelf evenmin tot grotere voorzichtigheid bij het passeren noopte. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden die het gedrag van W onzorgvuldig maken. Dat B tengevolge van het ongeval letsel heeft opgelopen - hetgeen overigens door K en W wordt bestreden - maakt het voorgaande niet anders.
3.11 Resteert de vraag of W een groter dan redelijkerwijs verantwoord risico heeft genomen door achter B langs te gaan nu daar volgens zijn eigen verklaring maar weinig ruimte voor was. Hoe groot die ruimte tussen B en (één van) de schappen in werkelijkheid was is echter zelfs bij benadering niet komen vast te staan, terwijl de verklaring van S, de enige ooggetuige van het ongeval, geen aanknopingspunten biedt voor de veronderstelling dat de ruimte tussen B en de schappen zodanig klein was dat het redelijkerwijs niet verantwoord was om zonder waarschuwingen vooraf achter B langs te gaan. Volgens S zag het er op het eerste gezicht uit als een vrij normale botsing en stonden er geen winkelwagentjes of stellages in de weg. Bij die stand van zaken kan niet gezegd worden dat W aldus een groter risico heeft genomen dan redelijkerwijs verantwoord was.
3.12 W heeft derhalve niet (toerekenbaar) onrechtmatig jegens B gehandeld. K is derhalve evenmin aansprakelijk op de voet van art. 6: 170 BW. Daarop stuiten zowel de primaire als de subsidiaire vordering af.
3.13 Als de in het ongelijk gestelde partij dient B de proceskosten te dragen.
De rechtbank, rechtdoende,
Veroordeelt B in de kosten van de procedure tot aan dit vonnis aan de zijde van K en W begroot op € 209,08 voor verschotten en € 780,50 voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol en in het openbaar uitgesproken op donderdag 16 mei 2002.