ECLI:NL:RBARN:2002:AE1279
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afkoopsom van pensioenrechten als inkomen onder de Algemene bijstandswet
In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 9 april 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen de weduwe van M. C, H. C, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. A, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder dat de aanvraag voor bijstandsverlening op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) had afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de eenmalige afkoopsom van pensioenrechten, die M. C in januari 1999 had ontvangen, als inkomen moest worden aangemerkt. Eiseres was van mening dat deze afkoopsom als vermogen moest worden beschouwd, waarop de vrijlatingsregeling van toepassing zou zijn.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Abw besproken, waaronder artikel 42, dat bepaalt dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden meegerekend. De rechtbank concludeerde dat de afkoopsom, gezien het karakter ervan en de periode waarop deze betrekking had, als inkomen moest worden aangemerkt. Dit was in lijn met de uitleg van artikel 47 van de Abw, dat stelt dat middelen die periodiek worden ontvangen, zoals uitkeringen, kunnen worden ingezet voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
De rechtbank oordeelde dat M. C en eiseres beschikten over middelen om in hun noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, en dat de afkoopsom niet als vermogen kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de bijstandsaanvraag door verweerder werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de aard van ontvangen middelen in het kader van de bijstandsverlening.