ECLI:NL:RBARN:2002:AD9681

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
75120/ HAZA 01/1043
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Regiopolitie voor mishandeling door politieagenten tijdens ontruiming

In deze zaak vorderde eiser X dat de Regiopolitie aansprakelijk werd gesteld voor de schade die hij had geleden als gevolg van mishandeling door leden van de ME op 8 februari 2000. De rechtbank Arnhem deed uitspraak op 14 februari 2002. X, vertegenwoordigd door zijn advocaten, stelde dat hij tijdens een ontruiming in Valburg door politieagenten was mishandeld, wat resulteerde in zowel materiële als immateriële schade. De Regiopolitie betwistte de toedracht van de gebeurtenissen en stelde dat het gebruikte geweld gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat X zijn stellingen diende te bewijzen, en dat de Regiopolitie aansprakelijk kon zijn op basis van artikel 6:170 BW, dat werkgevers aansprakelijk stelt voor de daden van hun ondergeschikten. De rechtbank besloot dat X mocht bewijzen dat het geweld dat tegen hem was gebruikt disproportioneel was. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering, waarbij de rechtbank de mogelijkheid bood voor getuigenverhoren. De beslissing om de zaak aan te houden was ook proces-economisch van aard, zodat de schade in deze procedure kon worden begroot afhankelijk van de bewijsresultaten. De rechtbank bepaalde dat partijen aanwezig moesten zijn bij de getuigenverhoren en dat er geen hoger beroep kon worden ingesteld tegen dit vonnis, behalve samen met het eindvonnis.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak/rolnummer: 75120/ HAZA 01/1043
Datum uitspraak: 14 februari 2002
Vonnis
in de zaak van
X,
wonende te Z,
eiser,
procureur mr. J.M.J. Huver,
advocaat mr. H.A.A. Vrijhoeven,
beiden te Arnhem,
tegen
de publieke rechtspersoon POLITIE GELDERLAND MIDDEN,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. J.C.N.B. Kaal te Arnhem,
advocaat mr. H. Lebbing te Amsterdam.
Het verloop van de procedure
De volgende processtukken zijn gewisseld:
* een dagvaarding met bijbehorende producties;
* een conclusie van antwoord met producties;
* een conclusie van repliek met één productie;
* een conclusie van dupliek met producties;
* een akte uitlating producties.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
Partijen zullen hierna ook X respectievelijk de Regiopolitie worden genoemd.
De vaststaande feiten
1.1 Op 8 februari 2000 omstreeks 14.50 uur werd in de gemeente Valburg in het kader van de aanleg van de Betuwelijn een aantal kraakpanden ontruimd. Rond de locatie van de ontruiming was op die dag een zogenaamd 'noodbevel', afgegeven door de burgemeester van de gemeente Valburg, van kracht. Gedurende de tijd dat het noodbevel van kracht was golden restricties met betrekking tot de toegang tot het gebied waarvoor het bevel van kracht was. De ontruiming werd begeleid door politieagenten van ondermeer de Regio Gelderland-Midden waaronder de sectie II van het ME peloton Gelderland-Midden (hierna: de ME). Het noodbevel gold niet voor - ondermeer - de krachtens een zakelijk of persoonlijk recht gerechtigde inwoners van het betreffende gebied voorzover zij zich konden legitimeren als bewoner van het betreffende gebied en zulks ter beoordeling van de politie.
1.2 In de gebieden waar het noodbevel van kracht was gold op 8 februari 2000 een door de driehoek (hoofd-) officier van justitie, burgemeester en korpsbeheerder vastgesteld 'zero tolerance' beleid. Dat beleid hield ondermeer in dat overtredingen van het noodbevel niet zouden worden gedoogd en dat in dat geval zou worden ingegrepen.
1.3 Op 8 februari 2000 omstreeks 14.00 uur reed X op de A15. Hij wilde afritnummer Y gaan berijden. Aan het einde van die afslag wilde hij links afslaan, in de richting van zijn woning. Die woning was gelegen te Z op de grens van het door het noodbevel bestreken gebied. De weg was geblokkeerd door middel van een hek. X heeft zijn auto voor het hek geparkeerd. Hij is uitgestapt en heeft vervolgens een ter plaatse aanwezige motorrijder van de Regiopolitie aangesproken. X bevond zich op dat moment binnen het gebied waarvoor het noodbevel van kracht was.
1.4 Vervolgens is er een schermutseling ontstaan tussen X en leden van de aanwezige politie en/of de ME. Daarbij is blijkens de `melding aanmelding geweld` fysiek geweld gebruikt tegen X en heeft hij letsel bekomen en is schade veroorzaakt. X is aangehouden terzake van de verdenking dat hij niet heeft voldaan aan een bevel of vordering in verband met de noodverordening en is naar aanleiding daarvan verhoord.
1.5 X is nog diezelfde dag naar zijn huisarts, P.C.M. van de Weerd te Zetten, gegaan. De patiëntenkaart vermeldt, voorzover van belang, het volgende:
08/02/2000
* neus scheef, oppervl. zwelling
* R hals/ zwelling en schaafplek
* L hals/ schaafplek
* R pols/ zwelling handrug met schaafwond
* L pols/ idem,ook plek op L pink
* R knie/ schaafwond
* div. kneuzingen bovenarmen
* psychisch na middagdetentie in Arnhem zeer ontdaan
09/02/2000
* Aanvulling: Pijn li schouder, moeilijk slikken, neus begint nog meer pijn te doen, heup iets spierpijn
* caps patroon- painful arc - bij alle spiertesten
* schouder li wel lichte pijnklachten arm of borst
* geen duidelijk schouderklacht: kneuzing
1.6 Een anamnese d.d. 10 april 2000 van V, huisarts te A vermeldt ondermeer het volgende:
Welke waren de ongevalsgevolgen?
Fraktuur neus, cortusie rechter hals met slik en eetproblemen, pijnlijke nek, cortusie ribben links en linker schouder schaafwonden polsen, benen, ellebogen, schenen.
Onderzoeksbevindingen, zo nodig aangevuld met informatie van de behandelende artsen.
Funktie li schouder normaal, gevoelig in eindstanden. Drukpijn in onderste ribben. Verdikking/kromming op de neus. Vooral depressie overheerst.
1.7 X heeft bij brief van 9 februari 2000 een klacht ingediend bij de korpsbeheerder terzake van het politieoptreden op 8 februari 2000. Voorzover de klacht betrekking had op de disproportionaliteit van het bij de aanhouding toegepaste geweld heeft de Klachtencommissie Politieregio Gelderland Midden (hierna: de klachtencommissie) in mei 2001 geadviseerd de klacht gegrond te verklaren. Bij brief van 10 juli 2001 heeft de korpsbeheerder de klacht ongegrond geacht.
1.8 Bij brief van zijn advocaat van 9 augustus 2000 heeft X de Regiopolitie aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen van de ME.
Het geschil
2. X vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat de Regiopolitie jegens X hoofdelijk aansprakelijk is voor de door X geleden en te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van de mishandeling op 8 februari 2000;
2. de Regiopolitie veroordeelt aan X te voldoen de door hem tengevolge van de mishandeling geleden en te lijden schade, als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. de Regiopolitie veroordeelt in de proceskosten.
Hij legt daaraan ten grondslag, kort samengevat, dat hij op 8 februari 2000 door een aantal leden van de ME is mishandeld. Voor dat onrechtmatig handelen houdt X de Regiopolitie aansprakelijk. Tengevolge van die mishandeling heeft hij letsel opgelopen en zowel materiële als immateriële schade geleden. X maakt aanspraak op vergoeding van die schade. X maakt voorts aanspraak op vergoeding van schade wegens verlies van arbeidsvermogen. De omvang van de schade is, aldus X, nog niet bekend, met uitzondering van de volgende materiële schadeposten:
* de aanschaf van een nieuwe bril ƒ 1.400,--
* de aanschaf van een nieuwe jas,
omdat de betreffende jas gescheurd was ƒ 200,--
* de aanschaf van een nieuw sweatshirt
wegens gescheurd zijn ƒ 69,--
* de aanschaf van een nieuwe ketting
omdat deze kapot getrokken was ƒ 38,--
* de reparatie van het horloge ƒ pm
De beoordeling van het geschil
3.1 Blijkens zijn stellingen houdt X de Regiopolitie aansprakelijk voor de jegens hem op 8 februari 2000 gepleegde mishandeling door agenten en/of leden van sectie II van het ME peloton Gelderland Midden. De rechtbank leidt daaruit af dat X zijn vordering grondt op het bepaalde in art. 6: 170 BW, krachtens welke bepaling op de werkgever een risicoaansprakelijkheid rust voor fouten van zijn ondergeschikte. Door de Regiopolitie is niet bestreden dat de betreffende politieambtenaren hun werkzaamheden op 8 februari 2000 in haar dienst en onder haar gezag hebben verricht zodat moet worden aangenomen dat de Regiopolitie op de voet van art. 6:170 BW aansprakelijk is voor op 8 februari 2000 door onder haar gezag staande politiefunctionarissen gepleegde onrechtmatige daden.
3.2 Aan zijn vordering heeft X op zichzelf niet ten grondslag gelegd de stelling dat de aanhouding op 8 februari 2000 onrechtmatig was op de grond dat deze aanhouding niet door een verdenking werd gerechtvaardigd. Naar de rechtbank begrijpt heeft hij zijn vordering daarentegen gegrond op de stelling - en daarop spitst het geschil zich dan ook toe - dat de wijze waarop de politie op 8 februari bij die aanhouding is opgetreden in de gegeven omstandigheden jegens X onrechtmatig is geweest omdat daarbij onnodig en disproportioneel geweld is gebruikt.
3.3 X stelt op 8 februari 2000 - naar de rechtbank begrijpt: zonder enige aanleiding - door politieagenten en/of leden van de ME te zijn mishandeld. Tegen de achtergrond van de hiervoor onder 3 vastgestelde feiten voert hij daartoe het volgende aan. Na het gesprek met de motoragent is hij twee stappen verder gelopen waarna hij zich heeft omgedraaid in de richting van zijn auto. Zonder enige waarschuwing is hem toen de bril van het hoofd geslagen en werd deze voor zijn ogen kapotgetrapt. Vervolgens is hij hardhandig door 8 à 10 leden van de ME op het natte asfalt gegooid, heeft hij een trap tegen ondermeer zijn neus, zijn hals en zijn ribben gekregen, zijn de autosleutels met geweld uit zijn hand losgebroken en is hij vervolgens hardhandig geboeid. Onder verwijzing naar de als productie bij dagvaarding overgelegde getuigenverklaringen van A stelt hij voorts dat hij, liggende op zijn buik, door een politieman bij de haren is gepakt en met zijn gezicht tegen de grond is geslagen.
3.4 De Regiopolitie bestrijdt de door X gestelde toedracht. Zij betwist niet dat er fysiek geweld is gebruikt tegen X maar zij betwist de door X gestelde feiten en zij betoogt dat het tegen X gebruikte geweld gerechtvaardigd was en in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daartoe voert zij, tegen de achtergrond van de hiervoor onder 1.1 en 1.2 vastgestelde feiten en onder verwijzing naar de door K, inspecteur van politie, op 16 maart 2000 ingevulde 'melding aanmelding geweld' het volgende aan.
3.5 Op 8 februari 2000 omstreeks 14.50 was een man - naar later bleek X - aanwezig bij de dranghekken die het gebied afbakenden waarbinnen het noodbevel van kracht was. Hij mocht daar volgens het noodbevel niet zijn. X sprak met een motoragent van de Regiopolitie. De commandant van de ME - inspecteur K - heeft X meegedeeld dat hij zich bevond binnen het gebied waarvoor het noodbevel van kracht was en dat hij zich daaruit direct diende te verwijderen. X deelde mee dat hij er door moest, maakte een boze indruk en maakte geen aanstalten zich te zullen verwijderen. X is wederom inhoud en strekking van de noodverordening meegedeeld. X maakte geen aanstalten te vertrekken en wekte de indruk steeds bozer te worden. K heeft daarop van X gevorderd dat hij zich zou verwijderen en dat hij zou worden aangehouden als hij aan die vordering niet zou voldoen. X heeft daaraan geen gehoor gegeven. K heeft vervolgens ten tweede male gevorderd dat X zich zou verwijderen, aan welke vordering X wederom geen gehoor heeft gegeven. Hoofdagent D heeft X vervolgens bij de arm gepakt en hem in de richting van de afzetting gebracht, waarbij X lijdzaam verzet bood door niet mee te werken. Hij heeft zich los getrokken, duwde Dn weg en heeft zich omgedraaid in de richting van K. Hoofdagent Dn, geassisteerd door agent F, heeft X daarop aangehouden. X draaide zich wild om. Teneinde hem onder controle te brengen heeft Dn hem bij het hoofd gepakt. Daarbij viel zijn bril op het wegdek. Omdat X zich verzette werd hij door Dn, geassisteerd door enkele andere leden van de ME, naar de grond gebracht. Terwijl hij op de grond lag is X zich blijven verzetten. Leden van de ME zijn op de benen van X gaan zitten c.q. liggen zodat hij geen trappende bewegingen kon maken. Getracht werd X te boeien. Van K heeft X toegeroepen dat hij aangehouden was en dat hij zijn verzet moest staken. X bleef zich verzetten en worstelen en weigerde desgevraagd een sleutelbos, die hij vast hield, vrijwillig los te laten waarna deze uit de hand van X is verwijderd. X is vervolgens geboeid overgebracht naar de arrestantenbus.
3.6 Gelet op de gemotiveerde betwisting door de Regiopolitie volgt uit de hoofdregel van art. 177 Rv (art. 150 NRv) dat op X de last rust zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven feitelijke stellingen te bewijzen. Deze stellingen kunnen, indien bewezen, aanleiding geven voor het oordeel dat door de politie in de gegeven omstandigheden disproportioneel geweld is toegepast. Overeenkomstig zijn aanbod zal X tot bewijslevering worden toegelaten.
3.7 Dat bewijs is ook nodig want volgt niet reeds uit de enkele omstandigheid dat de klachtencommissie heeft geadviseerd zijn klacht met betrekking tot de disproportionaliteit van het toegepaste geweld gegrond te verklaren, nu dat advies en de daaraan ten grondslag gelegde motivering - in het bijzonder ten aanzien van de disproportionaliteit van het toegepaste geweld - door de Regiopolitie worden bestreden. Dat sprake is van een onafhankelijk advies maakt dat niet anders.
3.8 Vaststaat dat X tengevolge van de schermutseling met de politie en het daarbij tegen hem gebruikte fysiek geweld letsel heeft bekomen en dat materiële schade is ontstaan waaronder in ieder geval - zoals ook is erkend - een kapotte bril. Gelet op de onder 1.5 en 1.6 genoemde stukken heeft X voldoende gesteld ter staving van de aard van het letsel en ter onderbouwing van het causaal verband tussen dat letsel en het politieoptreden. De Regiopolitie heeft een en ander niet (gemotiveerd) weersproken zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan.
3.9 Om redenen van proces economische aard bestaat aanleiding verwijzing naar de schadestaat achterwege laten en de schade, afhankelijk van de resultaten van de bewijslevering door X, in de onderhavige procedure te begroten. Dat betekent dat X de door hem gestelde schadeposten - zowel de materiële (daaronder begrepen de gestelde schade wegens verlies van arbeidsvermogen) als de immateriële (smartengeld) - alsnog deugdelijk zal hebben te onderbouwen. Desgewenst zal hij daartoe na de bewijslevering in de gelegenheid worden gesteld. De Regiopolitie zal daar dan op mogen reageren.
3.10 Hoger beroep van dit vonnis zal worden beperkt zoals hierna te vermelden. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
laat X toe tot het bewijs van zijn onder 3.3 weergegeven stellingen;
bepaalt dat, voorzover X dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, deze getuigen door mr. R.A. van der Pol gehoord zullen worden in het gebouw van de rechtbank, Walburgstraat 2- 4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum (een donderdag) en tijd;
verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdata in de maanden februari tot en met mei 2002, alsmede die van de partijen en hun advocaten, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n), of bij gebreke van opgave van verhinderdagen: ambtshalve vastgestelde tijdstip behoudens dringende redenen niet zal worden gewijzigd;
verstaat dat bij gebreke van de gevraagde getuigen-opgave geen gelegenheid zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen;
verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden enquete aan de zijde van X, of voor het overleggen van de stukken voor vonnis;
bepaalt dat partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn;
bepaalt voorts dat partijen, partij X in persoon en partij de Regiopolitie vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en - hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is tot het geven van inlichtingen en tot het aangaan van een schikking - in aansluiting op de getuigenverhoren voor genoemde rechter zullen verschijnen, indien daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat, om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat van dit vonnis geen hoger beroep ingesteld kan worden dan tegelijk met dat tegen het eindvonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. van der Pol, rechter, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 14 februari 2002.
De griffier: De rechter: