ECLI:NL:RBAMS:2025:97

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
13-333393-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot risico op mensenrechtenschendingen

Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Denemarken. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 7 juni 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Syrië in 1996, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 24 december 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De verdediging voerde aan dat overlevering zou kunnen leiden tot schending van de mensenrechten van de opgeëiste persoon, die van Palestijnse afkomst is en het risico loopt op onwettige vervolging of detentie bij terugkeer naar Syrië. De officier van justitie betoogde echter dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB is uitgevaardigd voor een lopende strafvervolging en de mogelijke uitzetting niet onder het toetsingskader van de overleveringsprocedure valt.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet wordt gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een uitzettingsmaatregel en dat er geen reden is om nadere vragen te stellen aan de Deense autoriteiten of het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank staat de overlevering toe, waarbij zij opmerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-333393-24
Datum uitspraak: 7 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 30 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juni 2024 door
the Court in Holbaek, Denemarken (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 december 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabische taal (Syrisch-Libanees).
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij stateloos is (geen nationaliteit heeft).

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment from the Eastern High Courtvan 26 augustus 2022 (met kenmerk S-3212-21).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissing.
Deze beslissing betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Denemarken een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Verweer ten aanzien van artikel 11 OLW

Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat op grond van artikel 11 OLW geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB omdat overlevering mogelijk leidt tot schending van artikel 2 en 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon tevens is veroordeeld tot uitzetting uit Denemarken met een inreisverbod. De opgeëiste persoon is van Palestijnse afkomst en is gevlucht uit Syrië terwijl hij militaire dienstplicht had. Bij terugkeer loopt hij het risico op onwettige vervolging of detentie en marteling. Op grond van het beleid zoals dat gevoerd wordt in Denemarken, betekent dit waarschijnlijk dat de opgeëiste persoon na het uitzitten van zijn gevangenisstraf zal worden uitgezet naar (door Denemarken veilig geachte delen van) Syrië ofwel naar (de Palestijnse gebieden in) Israël. In beide gevallen is sprake van een reëel gevaar van schending van zijn mensenrechten.
Ook indien de opgeëiste persoon niet wordt uitgezet, loopt hij het risico op langdurige en uitzichtloze vreemdelingendetentie, hetgeen eveneens een schending van zijn grondrechten oplevert.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de behandeling van het EAB dient te worden aangehouden zodat aanvullende vragen kunnen worden gesteld aan de Deense autoriteiten over (onder meer) de uitzettingsprocedure, de uitzettingsbestemming en de maximale duur van eventuele vreemdelingendetentie.
Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de rechtbank prejudiciële vragen dient te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) over de uitleg van artikel 2 en 4 van het Handvest. Hiermee kan duidelijkheid verkregen worden over de vraag of overlevering kan worden geweigerd indien een opgeëiste persoon, als deel van het te executeren vonnis, uitgezet dreigt te worden naar een land waar zijn grondrechten worden geschonden.
Indien de behandeling van het EAB wordt aangehouden, verzoekt de verdediging de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te schorsen onder voorwaarden gezien het beperkte vluchtgevaar.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Een EAB wordt uitgevaardigd ten aanzien van een lopende strafvervolging of een reeds opgelegde vrijheidsbenemende straf. Een eventuele uitzettingsmaatregel valt niet onder het toetsingskader van de overleveringsprocedure en de eventuele vreemdelingenrechtelijke consequenties na overlevering maken daarmee geen deel uit van de beoordeling die de rechtbank dient uit te voeren. De officier van justitie verwijst hierbij naar jurisprudentie van het HvJ EU. [4]
De rechtbank dient er op basis van het beginsel van wederzijds vertrouwen van uit te gaan dat de mensenrechten na overlevering aan Denemarken zullen worden gewaarborgd, ook indien sprake is van uitzetting uit Denemarken als bijkomende maatregel na het uitzitten van de gevangenisstraf.
Overigens heeft de verdediging niet met objectieve en recente stukken onderbouwd dat sprake zou zijn van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten voor opgeëiste personen zonder verblijfsstatus in Denemarken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, mede gelet op de vermelding in onderdeel c) van het EAB van de gevangenisstraf waarvoor overlevering wordt gezocht, van oordeel dat de overlevering niet wordt gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een uitzettingsmaatregel dan wel eventuele vreemdelingendetentie. De rechtbank hoeft en kan dan ook geen beslissing nemen over de overlevering ten behoeve daarvan.
De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling van het verweer dat ziet op eventuele vreemdelingenrechtelijke maatregelen die mogelijk aan de orde komen na het uitzitten van de gevangenisstraf. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit dan wel aan het HvJ EU.
Aangezien de rechtbank niet overgaat tot aanhouding van de behandeling van het EAB komt zij niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke schorsingsverzoek van de raadsvrouw.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Court in Holbaek, Denemarken voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 11 maart 2020, C-314/18, ECLI:EU:C:2020:191 (