ECLI:NL:RBAMS:2025:9484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
8110698122
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van benadeelde partijen in een fraudemega zaak

Op 20 november 2025 vond een zitting plaats bij de Rechtbank Amsterdam in een strafzaak met meerdere verdachten, waaronder [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], en verschillende rechtspersonen. De rechtbank behandelde de ontvankelijkheid van meer dan 300 benadeelde partijen in hun vorderingen, die allen betrokken waren bij een fraudemega. De rechtbank verklaarde deze partijen kennelijk niet-ontvankelijk in hun vorderingen op basis van artikel 333 van het Wetboek van Strafvordering, zonder nader onderzoek te doen naar de inhoud van de vorderingen. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van de vorderingen zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces. De zitting werd gekenmerkt door een complexiteit van de vorderingen, waarbij de verdediging en het Openbaar Ministerie verschillende standpunten innamen over de ontvankelijkheid en de behandeling van de vorderingen. De rechtbank concludeerde dat de beschikbare tijd en middelen onvoldoende waren om de vorderingen adequaat te behandelen, wat leidde tot de beslissing om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank benadrukte dat de beslissing in overeenstemming was met de richtlijnen van de Hoge Raad en het beginsel van equality of arms, waarbij alle procespartijen in voldoende mate de gelegenheid moeten krijgen om hun standpunten naar voren te brengen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers:
81/106981-22 ( [verdachte] )
81/106907-22 ( [medeverdachte 1] )
13/993067-19 en 13/845118-18 ( [medeverdachte 2] )
81/108278-22 ( [medeverdachte 3] B.V.)
81/107225-22 ( [medeverdachte 3] B.V.)
81/108119-22 ( [medeverdachte 4] )
81/107249-22 ( [medeverdachte 5] )
81/024302-24 ( [medeverdachte 6] )
81/252598-22 ( [medeverdachte 7] )
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken op 20 november 2025.
Tegenwoordig zijn:
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en B. Kuppens, rechters en
mrs. J.W.M. Steenbakkers en L. Bergsma, griffiers.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mrs. B.B.A. Frakking en M.I.M. Geertsema, officieren van justitie (hierna: de officier van justitie).
Alle verklaringen in dit proces-verbaal zijn een zakelijke weergave van wat er is verklaard.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachten uitroepen.
De verdachte antwoordt op de vragen van de voorzitter, gesteld ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van de verdachte, te zijn:

[verdachte] (hierna: [verdachte] ),

geboren op [geboortedag 1] 1952 in [geboorteplaats 1] ( [geboorteland 1] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
domicilie kiezende op het kantooradres van zijn raadslieden:
[adres 1] ).
Als raadslieden van [verdachte] zijn aanwezig mrs. R. Malewicz en N.J. van Paridon, advocaten te Amsterdam.
[verdachte] beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende. Het onderzoek vindt daarom plaats met bijstand van L. Visser en V. Bolt, beëdigde tolken Engels.
De verdachte antwoordt op de vragen van de voorzitter, gesteld ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van de verdachte, te zijn:

[medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ),

geboren op [geboortedag 2] 1966 in [geboorteplaats 2] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 2] .
Als raadsvrouw van [medeverdachte 1] is aanwezig mr. B. Molleman, advocaat te Amsterdam.
De verdachte antwoordt op de vragen van de voorzitter, gesteld ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van de verdachte, te zijn:

[medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ),

geboren op [geboortedag 3] 1966 in [geboorteplaats 3] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 8],
met als huidig verblijfadres in Nederland:
[adres 3] .
Als raadsman van [medeverdachte 2] is aanwezig mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
Namens de verdachte:

[medeverdachte 3] B.V. (hierna: [medeverdachte 3] ),

gevestigd op het adres:
[adres 4] Utrecht,
is ter terechtzitting aanwezig [medeverdachte 2] .
Als raadsman van [medeverdachte 3] is aanwezig mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
Namens de verdachte:

[medeverdachte 8] B.V. (hierna: [medeverdachte 8] ),

gevestigd op het adres:
[adres 4] Utrecht,
is ter terechtzitting aanwezig [medeverdachte 2] .
Als raadsman van [medeverdachte 8] is aanwezig mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
De verdachte antwoordt op de vragen van de voorzitter, gesteld ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van de verdachte, te zijn:

[medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ),

geboren op [geboortedag 4] 1969 in [geboorteplaats 4] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 5] .
Als raadsvrouw van [medeverdachte 4] is aanwezig mr. A.E. van der Wal, advocaat te Amsterdam.
De verdachte antwoordt op de vragen van de voorzitter, gesteld ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van de verdachte, te zijn:

[medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ),

geboren op [geboortedag 5] 1984 in [geboorteplaats 5] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 6] .
Als raadslieden van [medeverdachte 5] zijn aanwezig mrs. K.D.M. de Lange en J.S. Spijkerman, advocaten te Den Haag.
De verdachte antwoordt op de vragen van de voorzitter, gesteld ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van de verdachte, te zijn:

[medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ),

geboren op [geboortedag 6] 1950 in [geboorteplaats 6] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 7] .
Als raadsman van [medeverdachte 6] is aanwezig mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht.
De verdachte antwoordt op de vragen van de voorzitter, gesteld ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van de verdachte, te zijn:

[medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ),

geboren op [geboortedag 7] 1977 in [geboorteplaats 7] ( [geboorteland 2] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 3] .
Als raadslieden van [medeverdachte 7] zijn aanwezig mrs. N.A. de Leon – Van den Berg en L. de Leon, advocaten te Utrecht.
Ter terechtzitting zijn verder verschenen: [persoon 9], [persoon 10], [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] , benadeelde partijen, mr. [persoon 4] namens de benadeelde partijen [persoon 5] en [persoon 6] , en [persoon 7] van Slachtoffer Hulp Nederland (hierna: SHN), gemachtigd door vijftien benadeelde partijen om namens hen ter terechtzitting op te treden.
Verder is verschenen [persoon 8] , die meedeelt de bestuurder te zijn van [stichting 1] en op te treden namens benadeelde partijen. [persoon 8] heeft desgevraagd geen stukken ter onderbouwing hiervan beschikbaar. De voorzitter deelt mede dat [persoon 8] zonder deze stukken niet bevoegd is het woord te voeren namens benadeelde partijen.
De zaken worden gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld. Dit proces-verbaal geeft slechts weer het verhandelde ter terechtzitting voor zover dit betrekking heeft op of relevant is voor de zaak tegen de betreffende verdachte. De twee zaken tegen [medeverdachte 2] zijn op de eerdere zitting van 11 juli 2019 al gevoegd.
De voorzitter meldt dat de onderzoeken ter terechtzitting tegen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zijn geschorst op respectievelijk 11 juli 2019 en 12 mei 2025. De rechtbank beveelt dat deze geschorste onderzoeken opnieuw worden aangevangen, omdat zij thans in een andere samenstelling zitting houdt.
De voorzittervermaant de verdachten/de vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersonen oplettend te zijn op wat zij zullen horen en deelt hen mee dat zij niet tot antwoorden zijn verplicht.
De voorzitter deelt mee dat de rechtbank op 17 november 2025 het bericht heeft ontvangen dat de verdachte [medeverdachte 9] is overleden. De behandeling in zijn zaak vindt daarom geen doorgang. [medeverdachte 4] heeft aangekondigd op 21 november 2025 niet ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn, omdat hij de begrafenis van [medeverdachte 9] zal bijwonen.
De voorzitter maakt melding van de e-mails van mrs. Van der Wal, Spijkerman en Molleman van 16 en 17 oktober 2025, waarin zij mededelen dat zij de ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in hun vorderingen vandaag preliminair aan de orde zullen stellen.
Mrs. Malewicz en Van Paridondelen mee eveneens een preliminair verweer te willen voeren.
De voorzitterstart met een inleiding, waarna zij het woord geeft aan de raadslieden die het preliminaire verweer hebben aangekondigd.
De officier van justitiestelt zich op het standpunt dat de verweren ten aanzien van de ontvankelijkheid van de benadeelde partijen geen preliminaire verweren zijn in de zin van artikel 283 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De officier van justitie vindt dat de zaken van verdachten eerst moeten worden voorgedragen, voordat de raadslieden hun verweren kunnen voeren.
Mrs. Van der Wal, Spijkerman en Mollemanverzetten zich hier niet tegen.
Mr. Malewiczdeelt mee dat hij naast het verweer tegen de ontvankelijkheid van de benadeelde partijen, een preliminair verweer zal voeren over de bevoegdheid van de rechtbank om onderhavige zaak te behandelen en de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De officier van justitie stemt ermee in dat dat deel voor de voordracht naar voren wordt gebracht. De voorzitter geeft mr. Van Paridon het woord.
Mr. Van Paridonvoert het woord overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota tot aan alinea 21. De pleitnota is aan de rechtbank overhandigd en als
bijlage Iaan dit proces-verbaal gehecht. De inhoud ervan geldt als hier ingevoegd.
De officier van justitie voert het woord als volgt:
De cruciale verbintenissen leidend tot de koop en levering van goud zijn in Nederland gesloten. Omdat [verdachte] de feiten heeft medegepleegd met zijn medeverdachten, is de Nederlandse rechter bevoegd. Dat een medepleger zich ook in het buitenland bevindt, maakt niet uit voor de strafbaarheid als het strafbare feit in Nederland wordt gepleegd.
Waar het in deze zaak bovendien om gaat, is het geheel aan oplichtingshandelingen. Met het sluiten van de overeenkomst is de oplichting voltooid. De gedragingen, op basis waarvan de gedupeerden zijn bewogen tot het sluiten van overeenkomsten, vinden plaats in Nederland. Het gaat niet om de uitleg van de gesloten overeenkomsten, maar om de wijze van totstandkoming. Hierbij is van belang dat veel van de kopers geen experts waren en het er dus om gaat wat zij dachten dat ze aangingen.
Mr. Van Paridon voert het woord als volgt:
De toepassing van het Nederlandse recht is op basis van de contracten uitgesloten. Het vervolgen van [verdachte] door hem als medepleger aan te merken, valt daaronder en is daarom niet mogelijk. Hieronder valt ook wat je van elkaar vooraf mocht verwachten en welke informatieplichten er golden. Vaststaand is dat de contracten volgens Engels recht moeten worden uitgelegd. De Nederlandse rechter heeft daar geen verstand van.
De officier van justitie voert het woord als volgt:
Het gaat hier om een strafzaak. Via een contract kan je niet afdwingen dat de Nederlandse strafrechter onbevoegd is en kun je niet je strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank beveelt een onderbreking van het onderzoek om zich te kunnen beraadslagen.
De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin het zich voor de onderbreking bevond.
De voorzitterdeelt als beslissing van de rechtbank mee dat het verweer, dat de onbevoegdheid van de rechtbank en/of de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zonder onderzoek van de zaak zelf blijkt, ongegrond is. De pleegplaats genoemd in de tenlastelegging is leidend voor deze beoordeling. Nederlandse plaatsen zijn in de tenlastelegging primair als pleegplaats genoemd, op grond waarvan de Nederlandse strafwet toepasselijk is en Nederland rechtsmacht heeft. Dit kan niet op basis van private contracten worden uitgesloten.
De officier van justitiedraagt de zaken voor. De officier van justitie maakt aan de verdachten kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken. De officier van justitie vordert de wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv in de zaak van [medeverdachte 4] en aanpassing van de omschrijving in de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv in de zaak van [medeverdachte 2] .
De raadslieden van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2]verzetten zich niet tegen deze vorderingen.
De rechtbankwijst de vordering in de zaak van [medeverdachte 4] toe en beveelt dat de tenlastelegging wordt gewijzigd zoals omschreven in de vordering, die aan dit proces-verbaal is gehecht als
bijlage IIen waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Op verzoek van de rechtbank licht de officier van justitie ten aanzien van [medeverdachte 2] toe dat feiten 5 en 6 erbij kunnen omdat deze wel altijd in de concept tenlastelegging hebben gestaan.
Nadat de rechtbank in raadkamer heeft beraadslaagd
wijst de rechtbankde vordering in de zaak van [medeverdachte 2] gedeeltelijk toe. De vordering tot toevoeging van de feiten 5 en 6, verdenkingen die zien op wapenbezit en bezit van illegaal vuurwerk, wordt afgewezen. Een dergelijke vordering is slechts dan niet toelaatbaar als elk verband ontbreekt met de gedragingen waarvoor verdachte reeds wordt gedagvaard. Aangezien dit verband ontbreekt tussen de eerder ten laste gelegde fraude-gerelateerde gedragingen en de toegevoegde gedragingen in de feiten 5 en 6, kan de rechtbank deze wijziging in zoverre niet toelaten. De rechtbank beveelt dat de tenlastelegging voor het overige wordt gewijzigd zoals omschreven in de vordering (waarop 5 en 6 zijn doorgehaald door de griffier), die aan dit proces-verbaal is gehecht als
bijlage IIIen waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
De griffier verstrekt een door haar gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen aan verdachten.
Met toestemming van verdachten en de raadslieden wordt het onderzoek direct voortgezet.
Mr. Spijkermanoverhandigt zijn pleitnota aan de rechtbank en voert het woord overeenkomstig. Deze pleitnota is als
bijlage IVaan dit proces-verbaal gehecht en de inhoud ervan geldt als hier ingevoegd.
Mr. Van der Waloverhandigt haar pleitnota aan de rechtbank en voert het woord overeenkomstig. Deze pleitnota is als
bijlage Vaan dit proces-verbaal gehecht en de inhoud ervan geldt als hier ingevoegd.
Mr. Van Paridonvoert het woord overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota vanaf alinea 21. De pleitnota is als
bijlage Iaan dit proces-verbaal gehecht. De inhoud ervan geldt als hier ingevoegd.
Mrs. Spijkerman, Van der Wal, Molleman, Van Paridon en Malewicz en Zilversluiten zich over en weer aan bij de gevoerde verweren.
De officier van justitie voert het woord als volgt:
Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de verzoeken tot het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partijen op grond van artikel 333 Sv.
In het overzichtsarrest van de Hoge Raad over de behandeling van vorderingen benadeelde partij in het strafproces, heeft de Hoge Raad bepaald dat de strafrechter moet voorkomen dat een benadeelde partij vaker dan nodig niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De rechtbank heeft in de planning van deze zaken bepaald dat de vorderingen op twee zittingsdagen in januari 2026 behandeld kunnen worden. Alleen de verdediging vindt de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van dit strafproces.
Het klopt niet dat het Openbaar Ministerie er met kwade intenties voor heeft gekozen om de vorderingen in een zeer laat stadium aan de verdediging te verstrekken, drie jaar nadat de vorderingen zijn opgesteld. Het besluit om de vorderingen aan de processtukken toe te voegen is genomen op het moment van de vervolgingsbeslissing; toen de rechtbank akkoord ging met het plannen van de zaken voor behandeling op zitting in juli 2025. Vervolgens heeft het verstrekken van de vorderingen nog enkele maanden vertraging opgelopen door de hack van het Openbaar Ministerie afgelopen zomer. Daarna heeft het Openbaar Ministerie zo spoedig mogelijk mededeling gedaan. Het verstrekken van het Excel-overzicht was een geste van het Openbaar Ministerie. Dit overzicht was eerder opgesteld door het Slachtofferloket met algemene gegevens en is aangevuld door het Openbaar Ministerie met een standpunt over de toewijsbaarheid.
Het grote aantal vorderingen maakt de behandeling hiervan niet automatisch een onevenredige belasting van het strafproces. Ik verwijs hiervoor naar een niet-gepubliceerde uitspraak van uw rechtbank uit 2020 die ik desgewenst kan overleggen. Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn dat een grote hoeveelheid slachtoffers betekent dat een verdachte hier voordeel mee behaalt. De vorderingen zijn bovendien niet ingewikkeld. In het Excel-overzicht verstrekt door het Openbaar Ministerie zijn de onderdelen van de vorderingen in categorieën onderverdeeld en criteria voor beoordeling gegeven. Hiermee is enige belasting op het strafproces geminimaliseerd.
De verdediging geeft aan dat het gebruik van het spreekrecht door de benadeelden een belasting van het strafproces zal opleveren. Slechts een handjevol wil van dit recht gebruik maken. Dit levert dus ook geen onevenredige belasting op.
Tot slot heeft een groot aantal benadeelde partijen aangegeven hun vorderingen te willen intrekken, namelijk de benadeelden die zich hebben aangesloten bij de Meurs-groep. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat deze vorderingen als niet-ingediend moeten worden beschouwd. Het aantal vorderingen waarover moet worden beslist is daardoor aanzienlijk minder groot.
De voorzittergeeft de benadeelde partijen de gelegenheid om te reageren op hetgeen de raadslieden en de officier van justitie naar voren hebben gebracht.
Dhr. [persoon 10] voert het woord als volgt:
Het moet meegenomen worden. Ik vind dat er geen excuses gelden. De stukken zijn op tijd ingeleverd. Het zou raar zijn als het niet meegenomen wordt als er meer schade is geleden. Ik wil het liefst dat de heren alsnog het goud uitkeren. Het is nu meer waard. Als ze dat doen, ben ik tevreden, maar dat zie ik niet gebeuren.
Mevr. [persoon 7] van [bedrijf] voert het woord als volgt:
Ik sluit mij aan bij het standpunt van het Openbaar Ministerie. Wat betreft de hoeveelheid aan vorderingen: [bedrijf] is door vijftien benadeelden gemachtigd. Er is daarbij sprake van rechtstreekse schade. Dat het om hoge bedragen gaat, maakt niet dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces. Het betekent dat er veel benadeelden zijn met veel schade. Alle vorderingen hebben dezelfde strekking. De inleg voor het goud wordt gevorderd, soms immateriële schade en de bijdrage aan [stichting 2] ( [stichting 2] ). De vorderingen zijn niet ingewikkeld. Op veel vorderingen zal nog een aanvulling volgen, maar primair is het standpunt dat de vorderingen, zoals deze nu zijn, kunnen worden behandeld.
Mr. De Kok voert het woord als volgt:
De twee vorderingen van mijn cliënten zijn al in 2021 en 2022 ingediend. Dat de vorderingen pas later aan de processtukken zijn toegevoegd, is niet aan de benadeelden toe te rekenen en moet niet voor hun rekening komen en kan niet tot niet-ontvankelijkheid leiden. Het mag immers ingediend worden tot aan het requisitoir. De vorderingen zijn zeer overzichtelijk. De actuele goudprijs wordt gevorderd. Het is niet ingewikkeld om de actuele goudprijs te berekenen. Ik verwijs ook naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad uit 2019.
Mr. Spijkerman voert het woord als volgt:
In reactie op het standpunt van de officier van justitie: het plannen van de zaken op zitting is niet de vervolgingsbeslissing. De vervolgingsbeslissing is al veel eerder genomen door het Openbaar Ministerie. Het huidige parketnummer is uit 2022 en daarvoor was er één uit 2019. Het Openbaar Ministerie heeft veel te lang gewacht met het verstrekken van de vorderingen.
Mr. Van der Wal voert het woord als volgt:
Het aantal vorderingen op zich maakt niet dat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Er zijn hier echter concrete feiten en omstandigheden die maken dat sprake is van een onevenredige belasting in combinatie met de late verstrekking van de vorderingen. Het gaat om veel geld. Daarbij zouden alle benadeelden op de hoogte gesteld moeten worden van het standpunt van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de vorderingen. Het Openbaar Ministerie vindt dat een groot gedeelte van de vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komt, terwijl de benadeelden zich hier niet over uit hebben kunnen laten of hun vordering hebben kunnen aanpassen gelet op dit standpunt. Dat leidt tot rechtsongelijkheid. Het is zowel in het belang van de verdediging als de benadeelden om de tijd te krijgen om de vorderingen te bekijken en te beoordelen. Dat maakt dat sprake is van een onevenredige belasting. Overigens hebben de benadeelden geen spreekrecht.
Mr. Van Paridon voert het woord als volgt:
Dat de rechtbank twee dagen voor de behandeling van de vorderingen heeft uitgetrokken, maakt niet dat geen sprake is van een onevenredige belasting. Wat vandaag naar voren is gebracht, toont aan dat twee dagen onvoldoende is om de vorderingen te behandelen. Verder stelt de verdediging niet dat het aantal vorderingen maakt dat sprake is van een onevenredige belasting. Het is het geheel aan omstandigheden dat maakt dat hiervan sprake is. Eén van deze omstandigheden is dat de overeenkomsten moeten worden beoordeeld aan de hand van buitenlands recht. Er zal per vordering moeten worden gekeken naar de precontractuele fase. Het verzoek om deskundigen te benoemen is onderdeel van de complexiteit van de vorderingen. Als de rechtbank doorgaat met de vorderingen, dan is het noodzakelijk dit te doen. Het is dus een voorwaardelijk verzoek.
Mevr. [persoon 7] van [bedrijf] voert het woord als volgt:
In reactie op wat mr. Van der Wal naar voren heeft gebracht: het is in het belang van de benadeelden is dat zij hun schade vergoed krijgen. Aan de wederhoor van de benadeelden is door ons al voldaan. De benadeelden hebben er belang bij dat hun vorderingen behandeld worden.
De rechtbank beveelt een onderbreking van het onderzoek om zich te beraden.
De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin het zich voor de onderbreking bevond.
Mr. Zilver heeft zich sinds de onderbreking laten vervangen door mr. D.S. Altena, een kantoorgenoot.
Mr. Altenageeft aan zich als tweede advocaat te stellen in de zaak van [medeverdachte 6] .
Mr. Van Gaalen-Van Beuzekomis aangesloten als tweede advocaat voor [medeverdachte 1] .
De oudste rechterdeelt als beslissing van de rechtbank mee
dat de benadeelde partijen kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingenen overweegt hiertoe als volgt:
Artikel 333 Sv geeft de rechtbank de bevoegdheid om een benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, zonder nader onderzoek naar de zaak te doen. Het doel van deze bevoegdheid is een zinloze behandeling van een vordering te voorkomen, namelijk wanneer op voorhand duidelijk is dat de vordering later toch niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Deze bevoegdheid kan onder meer worden ingezet als, gelet op de aard of de omvang van de gevorderde schade, op voorhand moet worden geconcludeerd dat de behandeling van de vordering leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding als bedoeld in artikel 361 lid 3 Sv.
De Hoge Raad heeft in haar overzichtsarrest uit 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) regels gegeven over hoe om te gaan met vorderingen benadeelde partij. Uitgangspunt is dat de rechter niet te snel gebruik mag maken van haar bevoegdheid om benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren wegens een onevenredige belasting van het strafgeding, omdat de bedoeling van de wetgever is geweest om het voor benadeelde partijen eenvoudig te maken om schade in het strafproces te vorderen.
De mogelijkheid voor benadeelde partijen om zich in het strafproces te voegen kent echter wel begrenzingen. Zo verplicht artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring als hij niet verzekerd acht dat alle procespartijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen dat wat zij ter staving van of verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren (het beginsel van
equality of arms).
In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat sprake is van complexe vorderingen kijkend naar het geheel van wat is aangeleverd. De raadslieden hebben in dit verband verschillende juridische geschilpunten en vragen opgeworpen die opkomen bij het bekijken van (een deel van) de vorderingen. De rechtbank heeft met betrekking tot de vorderingen deels dezelfde en deels nog andere vragen en geschilpunten geconstateerd. Als voorbeelden hiervan gelden:
de vraag tegen welke verdachten de vorderingen zijn ingediend,
in hoeverre de vorderingen tegen alle verdachten afzonderlijk of hoofdelijk zijn ingediend,
bijvoorbeeld als geen contract aan de vordering is toegevoegd, wie de contractspartijen zijn,
of buitenlands recht (mede) van toepassing is en welke rol dit mogelijk speelt bij de beoordeling van de vorderingen,
of een deel van de schade voor eigen rekening van de benadeelde partijen moet komen, bijvoorbeeld door eigen schuld,
wat de precieze omvang van de vorderingen is, aangezien nog niet alle vorderingen compleet zijn en/of onduidelijk zijn ingevuld,
wat de aard is van de gevorderde schade, bijvoorbeeld inleg, gederfde winst en/of immateriële schade,
wat er al aan goud en/of cashback is uitgekeerd aan de benadeelde partijen en
in welke mate een onderbouwing van de vordering wordt gevergd en of er nog een mogelijkheid moet zijn voor nadere bewijslevering.
Deze complexiteit vergt een individuele behandeling en beoordeling, dat wil zeggen per vordering, zowel door de verdediging als door de rechtbank. Dit betekent ook dat niet kan worden uitgegaan van het Excel-overzicht van het Openbaar Ministerie, maar een volledig eigen beoordeling noodzakelijk blijft, waardoor de belasting van de vorderingen op het strafproces niet minder is door de verstrekking hiervan. De huidig beschikbare voorbereidingstijd en zittingstijd is voor zowel de verdediging als de rechtbank onvoldoende om de vorderingen op deze wijze te kunnen behandelen en beoordelen. De conclusie is dat de voorgenomen behandeling van de vorderingen op de uitloopdagen in januari 2026 vanwege het bovenstaande een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank kan ook geen onderscheid maken per vordering, ook niet ten aanzien van de vandaag ter terechtzitting verschenen benadeelde partijen. Dit vergt alsnog een individuele beoordeling per vordering en creëert niet te rechtvaardigen rechtsongelijkheid voor de benadeelden die vandaag niet zijn verschenen.
De oudste rechterdeelt verder mee:
- De benadeelde partijen en de verdachten zullen ieder de eigen proceskosten dragen.
- De rechtbank gaat ervanuit dat het Openbaar Ministerie alle belanghebbenden zo snel als mogelijk op de hoogte zal stellen van deze beslissing.
- Omdat sprake is van de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen, geldt dat zij niet meer het woord zullen mogen voeren tijdens deze strafzaak ter toelichting van hun vorderingen. De benadeelden hebben overigens geen spreekrecht.
- Ten aanzien van de voorwaardelijk gedane verzoeken namens [verdachte] geldt dat de voorwaarde waaronder deze zijn gedaan niet is vervuld, zodat de rechtbank daarop niet zal beslissen.
De voorzitterbegint daarop met de inhoudelijke behandeling van de zaken.
De tweede griffier verlaat de zittingszaal.
Opmerking tweede griffier: hetgeen verder op deze zittingsdag aan de orde komt zal in een ander proces-verbaal van de zitting worden opgenomen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffiers is vastgesteld en ondertekend.