Ter terechtzitting zijn verder verschenen: [persoon 9], [persoon 10], [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] , benadeelde partijen, mr. [persoon 4] namens de benadeelde partijen [persoon 5] en [persoon 6] , en [persoon 7] van Slachtoffer Hulp Nederland (hierna: SHN), gemachtigd door vijftien benadeelde partijen om namens hen ter terechtzitting op te treden.
Mr. Van Paridonvoert het woord overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota tot aan alinea 21. De pleitnota is aan de rechtbank overhandigd en als
bijlage Iaan dit proces-verbaal gehecht. De inhoud ervan geldt als hier ingevoegd.
De officier van justitie voert het woord als volgt:
De cruciale verbintenissen leidend tot de koop en levering van goud zijn in Nederland gesloten. Omdat [verdachte] de feiten heeft medegepleegd met zijn medeverdachten, is de Nederlandse rechter bevoegd. Dat een medepleger zich ook in het buitenland bevindt, maakt niet uit voor de strafbaarheid als het strafbare feit in Nederland wordt gepleegd.
Waar het in deze zaak bovendien om gaat, is het geheel aan oplichtingshandelingen. Met het sluiten van de overeenkomst is de oplichting voltooid. De gedragingen, op basis waarvan de gedupeerden zijn bewogen tot het sluiten van overeenkomsten, vinden plaats in Nederland. Het gaat niet om de uitleg van de gesloten overeenkomsten, maar om de wijze van totstandkoming. Hierbij is van belang dat veel van de kopers geen experts waren en het er dus om gaat wat zij dachten dat ze aangingen.
De officier van justitie voert het woord als volgt:
Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de verzoeken tot het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partijen op grond van artikel 333 Sv.
In het overzichtsarrest van de Hoge Raad over de behandeling van vorderingen benadeelde partij in het strafproces, heeft de Hoge Raad bepaald dat de strafrechter moet voorkomen dat een benadeelde partij vaker dan nodig niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De rechtbank heeft in de planning van deze zaken bepaald dat de vorderingen op twee zittingsdagen in januari 2026 behandeld kunnen worden. Alleen de verdediging vindt de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van dit strafproces.
Het klopt niet dat het Openbaar Ministerie er met kwade intenties voor heeft gekozen om de vorderingen in een zeer laat stadium aan de verdediging te verstrekken, drie jaar nadat de vorderingen zijn opgesteld. Het besluit om de vorderingen aan de processtukken toe te voegen is genomen op het moment van de vervolgingsbeslissing; toen de rechtbank akkoord ging met het plannen van de zaken voor behandeling op zitting in juli 2025. Vervolgens heeft het verstrekken van de vorderingen nog enkele maanden vertraging opgelopen door de hack van het Openbaar Ministerie afgelopen zomer. Daarna heeft het Openbaar Ministerie zo spoedig mogelijk mededeling gedaan. Het verstrekken van het Excel-overzicht was een geste van het Openbaar Ministerie. Dit overzicht was eerder opgesteld door het Slachtofferloket met algemene gegevens en is aangevuld door het Openbaar Ministerie met een standpunt over de toewijsbaarheid.
Het grote aantal vorderingen maakt de behandeling hiervan niet automatisch een onevenredige belasting van het strafproces. Ik verwijs hiervoor naar een niet-gepubliceerde uitspraak van uw rechtbank uit 2020 die ik desgewenst kan overleggen. Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn dat een grote hoeveelheid slachtoffers betekent dat een verdachte hier voordeel mee behaalt. De vorderingen zijn bovendien niet ingewikkeld. In het Excel-overzicht verstrekt door het Openbaar Ministerie zijn de onderdelen van de vorderingen in categorieën onderverdeeld en criteria voor beoordeling gegeven. Hiermee is enige belasting op het strafproces geminimaliseerd.
De verdediging geeft aan dat het gebruik van het spreekrecht door de benadeelden een belasting van het strafproces zal opleveren. Slechts een handjevol wil van dit recht gebruik maken. Dit levert dus ook geen onevenredige belasting op.
Tot slot heeft een groot aantal benadeelde partijen aangegeven hun vorderingen te willen intrekken, namelijk de benadeelden die zich hebben aangesloten bij de Meurs-groep. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat deze vorderingen als niet-ingediend moeten worden beschouwd. Het aantal vorderingen waarover moet worden beslist is daardoor aanzienlijk minder groot.
Mevr. [persoon 7] van [bedrijf] voert het woord als volgt:
Ik sluit mij aan bij het standpunt van het Openbaar Ministerie. Wat betreft de hoeveelheid aan vorderingen: [bedrijf] is door vijftien benadeelden gemachtigd. Er is daarbij sprake van rechtstreekse schade. Dat het om hoge bedragen gaat, maakt niet dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces. Het betekent dat er veel benadeelden zijn met veel schade. Alle vorderingen hebben dezelfde strekking. De inleg voor het goud wordt gevorderd, soms immateriële schade en de bijdrage aan [stichting 2] ( [stichting 2] ). De vorderingen zijn niet ingewikkeld. Op veel vorderingen zal nog een aanvulling volgen, maar primair is het standpunt dat de vorderingen, zoals deze nu zijn, kunnen worden behandeld.
Mr. Van Paridon voert het woord als volgt:
Dat de rechtbank twee dagen voor de behandeling van de vorderingen heeft uitgetrokken, maakt niet dat geen sprake is van een onevenredige belasting. Wat vandaag naar voren is gebracht, toont aan dat twee dagen onvoldoende is om de vorderingen te behandelen. Verder stelt de verdediging niet dat het aantal vorderingen maakt dat sprake is van een onevenredige belasting. Het is het geheel aan omstandigheden dat maakt dat hiervan sprake is. Eén van deze omstandigheden is dat de overeenkomsten moeten worden beoordeeld aan de hand van buitenlands recht. Er zal per vordering moeten worden gekeken naar de precontractuele fase. Het verzoek om deskundigen te benoemen is onderdeel van de complexiteit van de vorderingen. Als de rechtbank doorgaat met de vorderingen, dan is het noodzakelijk dit te doen. Het is dus een voorwaardelijk verzoek.
de vraag tegen welke verdachten de vorderingen zijn ingediend,
in hoeverre de vorderingen tegen alle verdachten afzonderlijk of hoofdelijk zijn ingediend,
bijvoorbeeld als geen contract aan de vordering is toegevoegd, wie de contractspartijen zijn,
of buitenlands recht (mede) van toepassing is en welke rol dit mogelijk speelt bij de beoordeling van de vorderingen,
of een deel van de schade voor eigen rekening van de benadeelde partijen moet komen, bijvoorbeeld door eigen schuld,
wat de precieze omvang van de vorderingen is, aangezien nog niet alle vorderingen compleet zijn en/of onduidelijk zijn ingevuld,
wat de aard is van de gevorderde schade, bijvoorbeeld inleg, gederfde winst en/of immateriële schade,
wat er al aan goud en/of cashback is uitgekeerd aan de benadeelde partijen en
in welke mate een onderbouwing van de vordering wordt gevergd en of er nog een mogelijkheid moet zijn voor nadere bewijslevering.
Deze complexiteit vergt een individuele behandeling en beoordeling, dat wil zeggen per vordering, zowel door de verdediging als door de rechtbank. Dit betekent ook dat niet kan worden uitgegaan van het Excel-overzicht van het Openbaar Ministerie, maar een volledig eigen beoordeling noodzakelijk blijft, waardoor de belasting van de vorderingen op het strafproces niet minder is door de verstrekking hiervan. De huidig beschikbare voorbereidingstijd en zittingstijd is voor zowel de verdediging als de rechtbank onvoldoende om de vorderingen op deze wijze te kunnen behandelen en beoordelen. De conclusie is dat de voorgenomen behandeling van de vorderingen op de uitloopdagen in januari 2026 vanwege het bovenstaande een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank kan ook geen onderscheid maken per vordering, ook niet ten aanzien van de vandaag ter terechtzitting verschenen benadeelde partijen. Dit vergt alsnog een individuele beoordeling per vordering en creëert niet te rechtvaardigen rechtsongelijkheid voor de benadeelden die vandaag niet zijn verschenen.
- Omdat sprake is van de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen, geldt dat zij niet meer het woord zullen mogen voeren tijdens deze strafzaak ter toelichting van hun vorderingen. De benadeelden hebben overigens geen spreekrecht.