ECLI:NL:RBAMS:2025:940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
13-372217-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Roemenië met betrekking tot mishandeling en rijden onder invloed

Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Brăila Court of Law op 25 maart 2024, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Roemenië is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 3 maanden voor mishandeling en rijden onder invloed. De rechtbank heeft de procesgang en de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting en bijgestaan werd door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De verdediging stelde dat de overlevering geweigerd moest worden omdat de opgeëiste persoon niet in staat was zijn verdedigingsrechten uit te oefenen, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat er geen schending van zijn rechten was. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank staat de overlevering toe, onder verwijzing naar de detentieomstandigheden in Roemenië, die als acceptabel werden beoordeeld op basis van de gegeven garanties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-372217-24
Datum uitspraak: 5 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 26 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 maart 2024 door
the Brăila Court of Law, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 januari 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor het sluiten van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
criminal sentence no. 715 of 14.06.2023 of Brăila Court, delivered in file no. 6531/196/2021, final on 27.02.2024 by criminal decision no. 237/27.02.2024 of the Galaţi Court of Appeal.
Uit het EAB onder e) en de aanvullende informatie van 20 december 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon bij voormeld arrest van
the Galaţi Court of Appealvan 27 februari 2024
(decision no. 237)is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 9 maanden voor het in het EAB vermelde strafbare feit (mishandeling). Tevens is bij dat arrest de tenuitvoerlegging bevolen van een eerder - bij vonnis van
Brăila Courtvan 19 juni 2019 en in hoger beroep bij arrest van
the Galaţi Court of Appealvan 23 september 2019 (
decision no. 995) - in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf van 1 jaar voor een ander strafbaar feit (rijden onder invloed). In het arrest van
the Galaţi Court of Appealvan 27 februari 2024 zijn deze straffen vervolgens samengevoegd tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 3 maanden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissingen.
Deze beslissingen betreffen het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB (mishandeling) en het feit dat is beschreven in de aanvullende informatie van 30 december 2024 (rijden onder invloed).
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Arrest vanthe Galaţi Court of Appealvan 23 september 2019 (decision no. 995)
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [3]
Uit de aanvullende informatie van 10 januari 2025 blijkt dat
the Galaţi Court of Appealde zaak op 23 september 2019 definitief ten gronde heeft afgedaan. Dit betekent dat alleen de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW hoeft te worden getoetst.
Uit de aanvullende informatie van 20 december 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook ten aanzien van dit arrest niet van toepassing.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Daarom moet ook de
triggerendeveroordeling van
the Galaţi Court of Appealvan 27 februari 2024
(decision no. 237)aan artikel 12 OLW worden getoetst. Die procedure moet sowieso aan artikel 12 OLW worden getoetst omdat de overlevering tevens wordt gevraagd voor de straf die is opgelegd voor het
triggerendefeit.
Arrest vanthe Galaţi Court of Appealvan 27 februari 2024(decision no. 237)
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
Uit de aanvullende informatie van 20 december 2024 blijkt dat tegen het arrest van
the Galaţi Court of Appealvan 27 februari 2024 geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. Dit betekent dat alleen de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW dient te worden getoetst.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd nu de opgeëiste persoon geen gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de advocaat van de opgeëiste persoon pas na de sluiting van het onderzoek ter zitting verscheen. De advocaat heeft dus niet ter zitting de verdediging gevoerd en de grieven van de opgeëiste persoon zijn niet meegenomen in de beoordeling. Er heeft dus geen inhoudelijk hoger beroep plaatsgevonden en er is geen verzetgarantie verstrekt. Subsidiair dient de behandeling van het EAB aangehouden te worden teneinde een verzetgarantie op te vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat de rechtbank kan afzien van weigering van de overlevering. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig is geweest op de zitting en dat hij zelf hoger beroep heeft ingesteld. Ook blijkt dat hij wist van de procedure in hoger beroep nu hij zelf via zijn advocaat heeft verzocht om uitstel van de behandeling van zijn zaak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 20 december 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in persoon aanwezig was bij de zitting en dat hij zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Verder volgt uit de aanvullende informatie van 30 december 2024 dat de gekozen advocaat van de opgeëiste persoon op de zitting van 14 december 2023 een verzoek heeft gedaan de zaak aan te houden omdat de opgeëiste persoon aanwezig wilde zijn bij de zitting en daartoe naar Roemenië wilde komen. Dit aanhoudingsverzoek is door
the Galaţi Court of Appealtoegewezen, waarbij de advocaat is aangezegd voor de volgende zitting op 30 januari 2024. De advocaat van de opgeëiste persoon verscheen vervolgens op 30 januari 2024 te laat, namelijk na de sluiting van het onderzoek ter zitting.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest door niet (via zijn gekozen advocaat) te informeren naar het verdere verloop van de procedure in hoger beroep. Het toestaan van de overlevering levert dan ook geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten (vermeld in het EAB en in de aanvullende informatie van 30 december 2024) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling
overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Roemenië

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [5]
Op 24 december 2024 heeft de
Deputy General Director of the National Administration of Penitentiariesde volgende detentiegarantie gegeven:
“In the situation in which the person deprived of liberty shall be surrendered to the Romanian authorities on the Henri Coandă Airport of Bucharest, the person will initially be detained in the Bucharest Rahova Penitentiary during the quarantine period, for a period of 21 days, in a room that provides a minimum space of 3 square meters.(...)Every person deprived of liberty during the period of quarantine and observation is guaranteed the right to a daily walk for 2 hours. Moreover, each inmate is provided with a series of activities from which he/she can choose, thus creating the possibility to spend a longer period outside the detention room, if he/she chooses to take part in them.(...)We must mention that in all the rooms, the inmates benefit from individual beds, and the number of occupants in the rooms did not exceed the number of beds installed in the respective rooms.(...)With regard to ensuring health, hygiene and privacy conditions, we mention the fact that the detention spaces within the penitentiary Bucharest - Rahova are partitioned so that there are separation doors between detention rooms and sanitary groups afferent to each room and inside the sanitary group, each toilet bowl is separated by an individual door.(...)
Considering the amount of the sentence, he will most likely serve his initial custodial sentence in a semi-open regime. At the same time, given his domicile, he will most likely initially serve his sentence in Brăila Penitentiary. (…) Detainees have access to walking yards (daily), clubs, sports field, gym, church, classrooms and other spaces intended for exercising rights(…)The main characteristics of the semi-open regime:
Detainees benefit from walking in the open air according to legal provisions andpsychosocial assistance programs and activities. The semi-open regime gives prisoners many opportunities such as:> the possibility to move unaccompanied in areas inside the place of detention on the routes established by the prison administration;> the possibility to organize the free time available, under supervision, in compliance with the schedule established by the administration.In the semi-open regime, the doors of the rooms are open throughout the day. They have access throughout the day, based on a program approved by the management of the unit, to the walking yards provided with places specially arranged for smoking.(...)The educational, psychological and social assistance programs and activities with prisoners in the semi-open regime are carried out based on the recommendations of the Individualized Evaluation and Educational and Therapeutic Intervention Plan, in groups, in spaces inside the place of detention, which remain open during the day, as well as outside the place of detention.(...)The work performed by inmates aims to maintain and increase their ability to earn a living after release and generate income, and the duration of work is 8 hours per day and no more than 40 hours per week, with the exceptions provided by labor legislation. Therefore, prisoners serving semi-open sentences have the opportunity to spend their free time outside the holding cell throughout the day. They are introduced to the rooms only for serving the meal and half an hour before the evening call. In conclusion, apart from the time intended for participation in activities and programs and the exercise of rights, this category of detainees can spend their free time outside the detention room, in the open air, practically using the detention room only to rest or for various administrative activities and maintenance of individual hygiene.(...)The named [opgeëiste persoon] will benefit from a minimum individual space of 3 square meters, during the entire period of execution of the sentence (…), including the bed and the related furniture, without including the space intended for the sanitary group, the number of detainees being configured in relation to the surface area of the room. Each detainee will be provided with an individual bed equipped with specific barracks.(...)The National Penitentiary Administration guarantees that, throughout the period of execution of the sentence, including the bed and related furniture, without including the space intended for the sanitary group, the prisoner will benefit from a minimum individual space, as follows:- 3 square meters during the quarantine and observation period; (…)- 3 square meters in the case of execution of the sentence in a semi-open regime;(…)The National Penitentiary Administration guarantees the execution of the sentence of deprivation of liberty throughout its period, including the quarantine and observation period, in decent conditions that ensure respect for human dignity.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op de voorgaande individuele garantie, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 Wetboek van Strafrecht, 8 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Brăila Court of Law, Roemenië, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de aanvullende informatie van 30 december 2024.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, rechter,
mrs. C. Klomp en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.Zie bijvoorbeeld rechtbank Amsterdam, 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.