ECLI:NL:RBAMS:2025:9073

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
24/4857
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Zw-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 21 november 2025, wordt de beëindiging van de Zw-uitkering van eiser, een Roemeense werknemer, behandeld. Eiser is het niet eens met de beëindiging van zijn uitkering, die op 17 november 2023 inging, en stelt dat hij fysiek meer beperkt is dan aangenomen. Hij kan niet een uur per dag lopen, zoals door de verzekeringsartsen is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de beslissing op bezwaar in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de verzekeringsartsen onvoldoende hebben gemotiveerd waarom eiser niet fysiek is onderzocht. De rechtbank concludeert dat er voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat een fysiek onderzoek noodzakelijk was geweest. Eiser heeft zich per 29 september 2022 ziek gemeld na een bedrijfsongeval, waarbij hij ernstige verwondingen aan zijn rechtervoet heeft opgelopen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/4857

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Roemenië), eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Geelkerken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Kok).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beëindiging van de Zw [1] -uitkering van eiser. Eiser is het niet eens met de beëindiging. Hij voert daartoe aan dat hij fysiek meer beperkt is dan nu is aangenomen, hij is namelijk niet belastbaar met arbeid en hij kan niet een uur per dag lopen, zoals nu wel is aangenomen. Er moeten meer beperkingen worden aangenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en eiser kan de geduide functies niet uitoefenen. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de beëindiging van de Zw-uitkering.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beslissing op bezwaar in strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet fysiek is gezien door een verzekeringsarts. Eiser krijgt gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser was laatstelijk werkzaam als lader/losser van vrachtwagens voor gemiddeld 46,25 uur per week. Eiser heeft zich per 29 september 2022 ziek gemeld nadat zijn rechtervoet bij een bedrijfsongeval in een metalen luik bekneld was geraakt.
3. Door het bedrijfsongeval was sprake van multipele breuken in de rechtervoet met tevens aangedane ligamenten. Eiser kon niet lang stabiel op zijn rechtervoet staan en hij kon niet goed lopen. Er is sprake van crushletsel waarna Lisfranc letsel is ontstaan.
4. In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft op 5 september 2023 een medische en op 2 oktober 2023 een arbeidsdeskundige beoordeling plaatsgevonden. Hieruit volgt dat eiser meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Daarom heeft verweerder de Zw-uitkering met ingang van 17 november 2023 beëindigd. Tegen deze beslissing heeft eiser bezwaar gemaakt.
5. Met het bestreden besluit van 11 juli 2024 heeft verweerder de beëindiging van de Zw-uitkering in stand gelaten. Hieraan heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juli 2024 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 juli 2024 ten grondslag gelegd.
5.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
5.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan
heeft eiser via een videoverbinding deelgenomen. Daarnaast waren zijn gemachtigde mr. G.P. Geelkerken en G.L. Rivas, tolk Roemeens, aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of verweerder de Zw-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd omdat eiser vanaf 17 november 2023 (de datum in geding) meer dan 65% van het loon kan verdienen dat hij ontving voordat hij ziek werd.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Juridisch kader
8. Op grond van artikel 19 van de Zw heeft de verzekerde – kort gezegd – recht op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Daarnaast is het op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) zo dat onder ‘zijn arbeid’ de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid wordt verstaan. [2] Voor eiser geldt dat zijn laatstelijk verrichte arbeid voor ziekmelding de functie van lader/losser van vrachtwagens was.
8.1.
Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. [3]
Zorgvuldigheid
9. In geschil is of het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest nu geen fysiek onderzoek door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden.
10. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Dat eiser niet fysiek is onderzocht door een verzekeringsarts van verweerder staat vast. Eiser is alleen twee keer op een spreekuur via video/beeldbellen gezien. Op de zitting heeft eiser gezegd dat hij niet fysiek is onderzocht door dr. [naam arts] , de chirurg-medisch adviseur die op
24 oktober 2023 een rapport voor [naam verzekering] heeft opgesteld ten behoeve van de aansprakelijkheidsverzekering van de voormalig werkgever van eiser. Eiser is dus in het hele proces niet fysiek door een bedrijfs- of verzekeringsarts onderzocht.
11. De rechtbank stelt vast dat noch in het rapport van de primaire verzekeringsarts van 5 september 2023 noch in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juli 2024 is toegelicht waarom fysiek onderzoek achterwege kon blijven. In het aanvullende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 oktober 2024 staat hier ook niets over. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat er in het dossier veel medische informatie beschikbaar was, dat de aard van de aandoening van eiser duidelijk was en dat er op basis daarvan voor de verzekeringsartsen geen aanleiding was om eiser fysiek te onderzoeken. De rechtbank acht deze toelichting in het licht van de omstandigheden zoals deze hierna worden besproken, onvoldoende.
12. Eiser is na het ongeval op 29 september 2022 per ambulance naar het ziekenhuis gebracht waar hij opgenomen is geweest. Aanvankelijk zou een operatie worden verricht om de stabiliteit van het Lisfranc gewricht te kunnen testen, maar omdat er nog te veel zwelling was, is daarvan afgezien en is eiser met gips ontslagen. Nadien is besloten om niet te opereren en om conservatief uit te behandelen. Eiser is in december 2022 teruggekeerd naar Roemenië waar de orthopedisch chirurg heeft geadviseerd om revalidatie met fysiotherapie voort te zetten, maar dit heeft eiser wegens zijn financiële situatie niet direct opgepakt. In het rapport van [naam arts] is onder het kopje ‘13-07-2023, bezoekrapport [naam verzekering] ’ vermeld dat eiser steunzolen draagt, dat hij steeds pijn heeft in de rechtervoet en dat de pijn toeneemt bij belasting. Verder is in dit rapport vermeld dat eiser maximaal 20 minuten tot een uur kan lopen, niet langer dan tien minuten kan staan en dat hij nog geregeld door zijn echtgenote wordt geholpen bij onder meer het aan- en uitkleden.
13. In het rapport van de verzekeringsarts staat dat eiser heeft aangegeven dat hij ongeveer 20 minuten kan lopen zonder hulpmiddelen en dat hij daarna last krijgt van gevoeligheid/pijn in de voet. Verder vermeldt het rapport dat eiser heeft aangegeven dat hij niet normaal kan lopen en dat hij maximaal 20 minuten kan staan. Het rapport vermeldt dat de verzekeringsarts bij onderzoek via beeldbellen heeft gezien dat sprake is van iets van zwelling aan de rechtervoet. De verzekeringsarts heeft eiser vervolgens beperkt geacht in veelvuldig staan en lopen. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vermeld dat eiser tijdens de videobeeld hoorzitting op 19 juni 2024 heeft verklaard dat hij bijna niet op zijn benen kan staan en dat hij alleen buitenshuis is als zijn vrouw hem helpt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt in het rapport dat in bezwaar sterkere beperkingen worden geclaimd dan eiser zelf had aangegeven bij het spreekuur, maar dat hij geen aanleiding ziet om aan te nemen dat eiser minder dan 20 minuten kan lopen/staan. Geheel niet kunnen lopen is bij een dergelijk medisch ziektebeeld immers niet plausibel. Vervolgens neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel verdergaande beperkingen aan omdat sprake is van ernstig letsel van de voet. De verzekeringsarts gaat ervan uit dat eiser tot 20 minuten kan lopen (wat moeizaam, in langzamer tempo) en in totaal een uur per werkdag, en dat hij tot 20 minuten kan staan, maar niet achter elkaar. Na 20 minuten lopen of staan moet eiser kunnen zitten. Traplopen is ook sterker beperkt en er is een beperking toegevoegd ten aanzien van klimmen en ten aanzien van knielen en hurken en geknield en gehurkt actief zijn.
14. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser betwist dat eiser tegenover de primaire verzekeringsarts heeft verklaard dat hij 20 minuten kan staan en lopen. Eiser kon ten tijde van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts immers alleen schuifelen en niet zelfstandig lopen. Verder lag eiser indertijd de hele dag in bed. Naar buiten kon eiser alleen met hulp van zijn vrouw. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij aanvankelijk krukken gebruikte, maar dat hij deze moest inleveren bij het bedrijf waarvan hij ze te leen had. Verder heeft hij op de vraag of in Roemenië nog een operatie was overwogen, toegelicht dat was gebleken dat één van de botjes vast was gaan groeien aan een ander bot en dat toen was besloten dat zo te laten omdat het geen zin had de botten weer te breken.
15. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de omstandigheden zoals hiervoor vermeld niet aannemelijk is geworden dat de verzekeringsartsen een voldoende compleet beeld hadden van de medische situatie van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport vermeld dat geheel niet kunnen lopen bij een dergelijk medisch ziektebeeld meer dan een jaar na het ontstaan, niet plausibel is, te meer nu er geen indicatie voor een operatie was. De verzekeringsarts verwijst ter ondersteuning van zijn aanname dat eiser 20 minuten kan staan en lopen onder meer naar het rapport van [naam arts] . Dit rapport acht de rechtbank onvoldoende nu niet aannemelijk is geworden dat [naam arts] eiser fysiek heeft onderzocht en niet duidelijk is waarop [naam arts] zich baseert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook verwezen naar een uit het Roemeens vertaald document van een orthopedisch chirurg van 1 maart 2024 waarin staat dat eiser pijn heeft bij het meer dan 20 minuten mobiliseren van het rechter been. Ook dit illustreert volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser in het dagelijks leven 20 minuten kan ‘mobiliseren’. De rechtbank merkt in dit verband op dat dit document dateert van meerdere maanden na de datum in geding, dat het vermeldt dat eiser acute pijn heeft bij het mobiliseren van het rechter been waarbij tussen haakjes is vermeld ‘meer dan 20 minuten’. Het is echter niet duidelijk wat daarin wordt bedoeld met ‘mobiliseren’ en waarop de vermelding ‘meer dan 20 minuten’ betrekking heeft. Verder vermeldt het document ook een enorm oedeem en intense pijn na het dagelijkse fysiotherapeutische herstelprogramma. Op dat document kan naar het oordeel van de rechtbank niet de aanname worden gebaseerd dat eiser op de datum in geding 20 minuten kon staan en lopen.
16. Bij dit alles komt dat onduidelijk is of de verzekeringsarts bezwaar en beroep er rekening mee heeft gehouden dat de voet van eiser op de datum in geding (17 november 2023) mogelijk nog niet was uitbehandeld, of dat eiser in Roemenië mogelijk niet de behandeling heeft gekregen die hij had moeten krijgen om een jaar na het ongeval weer te kunnen lopen en staan. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt immers ook dat eiser fysiotherapie heeft en oefeningen doet, maar dat hij geen geld heeft voor andere behandelingen. De rechtbank is van oordeel dat tijdens een fysiek onderzoek door een verzekeringsarts had moeten worden opgehelderd of bij eiser sprake was van omstandigheden die maakten dat hij op de datum in geding, meer dan een jaar na het bedrijfsongeval, niet 20 minuten kon lopen en staan. Ook had de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich moeten vergewissen of eiser dat kon. Nu dit alles achterwege is gebleven is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest. Daarbij geldt dat ook onvoldoende is gemotiveerd waarom dit onderzoek gelet op de omstandigheden niet nodig was. Dat er veel medische informatie beschikbaar was en dat de aard van de aandoening van eiser duidelijk was, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, is onvoldoende.
17. De rechtbank zal om het bovenstaande het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het voorgaande. Zij wijst er daarbij op dat tijdens de zitting is gebleken dat eiser zich weer in Nederland bevindt.
18. Voor het benoemen van een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. Zij wijst dit verzoek van eiser dan ook af.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat een fysiek medisch onderzoek en een (nadere) medische motivering nodig is.
19.1.
De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn gaat lopen nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
19.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 11 juli 2024;
  • draagt verweerder op binnen zes weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Hansen-Löve, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. van der Maas, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ziektewet.
2.Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Raad van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2899
3.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 31 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:8590.