ECLI:NL:RBAMS:2025:9001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
13/394222-24 en 96/228195-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag leidt tot dodelijk verkeersongeval in Amsterdam

Op 20 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 juni 2024 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op de Westhavenweg te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, reed met een aanzienlijk hogere snelheid dan toegestaan en veroorzaakte een ongeval waarbij een fietser, genaamd [slachtoffer], om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gereden, met snelheden tot 173 kilometer per uur op een weg waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden van het ongeval, waaronder de verklaring van de verdachte en de uitgelezen gegevens van de auto. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden, maar nam ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging, waaronder zijn spijt en het feit dat hij momenteel traumatherapie ondergaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/394222-24
Parketnummer vordering tul: 96/228195-21
Datum uitspraak: 20 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2025
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. Felix, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – primair ten laste gelegd dat hij zich op 13 juni 2024 te Amsterdam zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] is gedood en subsidiair, dat verdachte hiermee gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 13 juni 2024 omstreeks 17:27 uur vindt er een ongeval met dodelijke afloop plaats op de Westhavenweg te Amsterdam. Bij dit ongeval zijn een personenauto, bestuurd door verdachte en een fietser, te weten [slachtoffer] , betrokken. [2]
Verdachte is, vanuit Amsterdam, onderweg naar huis en rijdt vanaf de Hornweg, via de Basisweg, de Radarweg en de Westhavenweg richting de pont bij de Hemweg. [3] Langs de Westhavenweg ligt naast de rijbaan een brom- en fietspad. De toegestane maximumsnelheid op de Westhavenweg is 50 kilometer per uur. [4] Ter hoogte van het Kajuitpad bevindt zich een oversteekplaats voor fietsers. Het verkeer op de Westhavenweg wordt voor die oversteekplaats gewaarschuwd door middel van een verkeersbord, zijnde een waarschuwingsbord dat vanaf de linker en rechter zijde fietsers kunnen oversteken en een bliksemschicht op de weg vlak voor de oversteekplaats. [5] De oversteekplaats wordt – bezien vanaf de richting waaruit verdachte aan kwam rijden – voorafgegaan door een flauwe bocht.
Aangekomen op de Westhavenweg haalt verdachte eerst twee vrachtauto’s in. Vervolgens versnelt verdachte zijn tempo in de flauwe bocht die voor de oversteekplaats ligt. Daarna nadert hij de oversteekplaats. Op dat moment steekt op die oversteekplaats [slachtoffer] over. Verdachte ziet [slachtoffer] midden op de weg stilstaan. Verdachte remt en probeert [slachtoffer] te ontwijken door naar links uit te wijken, maar kan niet voorkomen dat hij [slachtoffer] aanrijdt. [slachtoffer] overlijdt op de plaats van het ongeval aan de gevolgen daarvan. [6]
Na het ongeval wordt de Event Data Recorder (EDR) van de auto uitgelezen. Daaruit blijkt dat verdachte ongeveer vijf seconden voorafgaand aan het ongeval ongeveer 150 kilometer per uur reed, zodanig heeft geaccelereerd dat hij ongeveer 2 seconden voorafgaand aan het ongeval tussen de 159 en 173 kilometer per uur reed, waarna hij heeft geremd zodat zijn snelheid op het moment van de botsing met [slachtoffer] ongeveer 108 kilometer per uur bedroeg. [7]
Ook de navigatiemodule van de auto is uitgelezen. Daaruit kan de ongevalsrit worden gereconstrueerd. Uit die reconstructie blijkt dat verdachte op de Hornweg en een deel van de Basisweg de daar geldende maximumsnelheid van 50, respectievelijk 70 kilometer per uur heeft overschreden door gemiddeld snelheden tussen de 82 en 101 kilometer per uur te rijden. Op de Radarweg heeft verdachte gemiddelde snelheden tussen de 51 en 65 kilometer per uur gereden, terwijl de geldende maximumsnelheid daar 50 kilometer per uur is. [8]
Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij normaliter niet via de Westhavenweg naar huis rijdt, maar dat hij dit nu wel deed omdat er file stond op zijn gebruikelijke route. Verder heeft hij verklaard dat hij niet wist wat de maximumsnelheid ter plaatste was, dat hij zich niet bewust was van zijn eigen snelheid op de Westhavenweg en dat hij niet wist dat er naast de Westhavenweg een fietspad liep en een oversteekplaats was en dat hij dit ook niet heeft gezien. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de auto waar hij in reed pas was getuned, hij daarvan op de hoogte was, dat hij er voor het eerst sinds dat tunen in reed, dat hij het vermogen van de auto wilde voelen en dat hij de Westhavenweg daar een geschikte plek voor vond omdat de weg daar vrij was. [9]
De rechtbank zal deze feiten en omstandigheden als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de mate van schuld van verdachte.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat sprake was van roekeloos rijgedrag door verdachte. De roekeloosheid blijkt volgens de officier van justitie uit de opzettelijke forse overtreding van de maximumsnelheid, niet alleen op de Westhavenweg, maar ook op eerdere trajecten die hij heeft afgelegd. Verdachte heeft daarbij geen acht geslagen op mogelijk kruisend verkeer, terwijl hij verschillende uitritten en zijwegen is gepasseerd. Met dit rijgedrag heeft verdachte zeer ernstig gevaar in het leven geroepen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van roekeloos rijgedrag. Verdachte heeft weliswaar op het laatste traject veel te hard gereden, maar een groot gedeelte van de ongevalsrit heeft hij zich wel aan de geldende maximumsnelheid gehouden. Er was geen sprake van een dollemansrit. Bovendien moet ook worden gekeken naar de kenmerken van de Westhavenweg: deze weg heeft kenmerken van een ‘provinciale weg’, de weg wordt niet gedeeld met fietsers of voetgangers en er is vrij zicht rondom de weg. Daarnaast is de maximumsnelheid in het havengebied afwisselend 70 of 50 kilometer per uur, waardoor niet altijd duidelijk is hoe hard gereden mag worden. Op een weg met deze kenmerken is het enkele feit dat verdachte veel te hard heeft gereden onvoldoende om roekeloosheid aan te nemen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van het ongeval op 13 juni 2024 en dat deze schuld bestaat uit roekeloosheid. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3.4.1.
Roekeloosheid in de zin van de Wegenverkeerswet
Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld die iemand kan hebben aan een verkeersongeval zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Onder roekeloosheid wordt verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2, in samenhang met artikel 6 WVW, is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW kan worden aangemerkt. Artikel 5a lid 1 WVW beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door één of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. [10]
3.4.2.
Opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels overtreden
Gelet op de hiervoor omschreven maatstaf voor roekeloosheid moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of er sprake is van een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW, namelijk het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte vlak voor het ongeval de maximumsnelheid in extreme mate heeft overschreden, door met een snelheid tussen de 159 en 173 kilometer per uur te rijden, op een weg waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur is. Daarnaast heeft verdachte op eerdere trajecten van de ongevalsrit ook de maximumsnelheid fors overschreden. Het overschrijden van de maximumsnelheid is een gedraging die volgens artikel 5a lid 1 onder g WVW kan worden aangemerkt als een gedraging waarbij de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden. Daarbij komt dat verdachte in de flauwe bocht voorafgaand aan de oversteekplaats heeft geaccelereerd, dat hij zich niet bewust was van zijn snelheid en ook niet van de geldende maximumsnelheid ter plaatse. Verder heeft hij niet gezien dat hij een oversteekplaats naderde en wilde hij de auto uittesten en het vermogen voelen nadat de auto was getuned.
Vanwege dit samenstel van gedragingen is de rechtbank van oordeel dat de verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden. Dat verdachte dit ook opzettelijk heeft gedaan volgt uit de uiterlijke verschijningsvormen van de gedragingen en zijn eigen verklaring daarover.
De stelling van de verdediging dat verdachte op trajecten van de ongevalsrit ook (langzamer dan) de maximumsnelheid heeft gereden doet aan die conclusie niet af. Anders dan de officier van justitie kan de rechtbank aan de hand van het dossier niet vaststellen of verdachte zijn snelheid bij kruisingen of uitritten wel of niet gematigd heeft. De rechtbank weegt dat daarom niet mee in haar beoordeling.
3.4.3.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten
Nu verdachte opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft overtreden, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De rechtbank oordeelt dat dat zo is vanwege de snelheid waarmee verdachte heeft gereden. Iemand die zoveel harder rijdt dan de geldende maximumsnelheid kan naar algemene ervaringsregels niet tijdig anticiperen op een plotselinge verandering van de verkeerssituatie, waardoor ernstige verkeersongelukken kunnen ontstaan. Daarbij komt dat verdachte tijdens spitstijd in de auto is gestapt. Hij wist ook dat het druk op de weg kon zijn, aangezien hij vanwege die drukte een andere dan zijn normale route naar huis heeft genomen. Door op dat tijdstip zoveel harder dan de maximumsnelheid te rijden is het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar, en dus te duchten, dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander is. Bovendien heeft het levensgevaar zich verwezenlijkt. [slachtoffer] is als gevolg van de botsing met verdachte namelijk om het leven gekomen.
3.4.4.
Conclusie
De rechtbank is dus van oordeel dat verdachte opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft overtreden én dat daarvan levensgevaar voor een ander te duchten was. Er is dus sprake van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 WVW, in samenhang met artikel 6 WVW. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 13 juni 2024 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig daarmee rijdende over de Westhavenweg, zich zodanig, te weten roekeloos, heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Westhavenweg, komende uit de richting van de Rijksweg A5, en gaande in de richting van de Hemweg,
terwijl verdachte reed met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
verdachte kwam aanrijden bij de kruising met het Kajuitpad, waar een oversteekplaats voor fietsers is gelegen, en waar voornoemde [slachtoffer] te fiets de Westhavenweg overstak,
verdachte heeft zich bij het naderen van de oversteekplaats niet vergewist dat de oversteekplaats vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] , aangebotst,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
terwijl verdachte ongeveer 2 seconden voor de botsing tussen de 159 en 173 kilometer per uur had gereden.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien (15) maanden, waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie (3) jaren. Verder vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid (OBM) voor een periode van drie (3) jaren. Daarbij heeft de officier van justitie, onder verwijzing naar de verklaring van verdachte bij de politie op 13 november 2024, mee laten wegen dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor het ongeval en zijn rijgedrag.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de straf de strafdoelen van generale preventie en vergelding een rol zullen spelen. Die strafdoelen worden ook gediend met een voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf en een onvoorwaardelijke OBM. De oriëntatiepunten en aangehaalde uitspraken bieden daarvoor mogelijkheden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt door roekeloos te rijden. Hij is in een getunede auto gestapt en is daarmee met veel te hoge snelheid op een fietsersoversteekplaats afgereden, die hij niet heeft gezien, op het moment dat het slachtoffer, [slachtoffer] , aan het oversteken was. Hij heeft niet gekeken hoe hard hij op die weg mocht rijden en heeft de waarschuwingstekens ter plaatse niet (tijdig) waargenomen. Vanwege zijn veel te hoge snelheid kon verdachte niet meer tijdig handelen om het ongeval te voorkomen. Datzelfde geldt voor [slachtoffer] , die niet kon anticiperen op het feit dat er een auto met een snelheid van meer dan 160 kilometer per uur op hem af kwam rijden. [slachtoffer] heeft dit ongeval niet overleefd, een verlies waarvan de omvang voor zijn vrouw moeilijk onder woorden te brengen is, zo blijkt uit haar spreekrechtverklaring.
Uit het roekeloze rijgedrag van verdachte blijkt dat hij geen oog heeft gehad voor andere weggebruikers en onaanvaardbare risico’s heeft genomen voor de verkeersveiligheid. Dat neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 23 september 2025. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor rijden onder invloed. Voor die veroordeling liep op het moment van het ongeval een proeftijd voor een voorwaardelijk opgelegde geldboete en ontzegging van de rijbevoegdheid.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij momenteel traumatherapie ondergaat als gevolg van het ongeval en de nasleep daarvan en dat hij is verhuisd om minder geconfronteerd te worden met de plek van het ongeval. Verdachte is nog jong en zal de rest van zijn leven de wetenschap met zich mee moeten dragen dat door zijn roekeloos rijgedrag iemand om het leven is gekomen. Verdachte heeft op zitting laten zien dat hij zich daarvan bewust is en de rechtbank heeft – anders dan de officier van justitie – gezien dat verdachte spijt heeft van zijn gedragingen en zijn verantwoordelijkheid voor het ongeval en zijn rijgedrag wil nemen.
Strafoplegging
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht zal doen aan het leed dat de nabestaanden is aangedaan. Gelet op het type delict, namelijk het veroorzaken van een ongeval met dodelijke afloop, en de mate van schuld die verdachte daaraan heeft, namelijk roekeloosheid, is vanuit het strafdoel van generale preventie en vergelding een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf. Dat is in lijn met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die bij lichtere vormen van schuld al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voorschrijven, en uitspraken van andere rechters. Vanuit het oogpunt van speciale preventie – mede in het licht van de persoonlijke omstandigheden – is de rechtbank van oordeel dat een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke zin kan worden opgelegd.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur twaalf (12) maanden, waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar, passend en zal deze straf aan verdachte opleggen. De rechtbank zal verdachte daarnaast een OBM opleggen, voor de duur van drie (3) jaren.
De rechtbank legt daarmee een lagere straf op dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. Dat heeft ermee te maken dat de rechtbank de mate van roekeloosheid van het rijgedrag van verdachte anders waardeert dan hoe de officier van justitie dit op zitting heeft gepresenteerd. Daarnaast weegt de rechtbank wel mee dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag en spijt heeft betuigd.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 1 oktober 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 96/228195-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 22 november 2023 van de rechtbank Noord-Holland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 550,- en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes (6) maanden, met bevel dat deze straffen niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op een (1) jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straffen te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf (12) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
vier (4) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee (2) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
drie (3) jaren.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 22 november 2023 opgelegde voorwaardelijke straffen, zijnde
een geldboete van
€ 550,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van
11 dagen;
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
zes (6) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en J.H.C. van der Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 19 november 2024, p. 1.
3.Een geschrift, te weten het NFI-rapport “
4.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 19 november 2024, p. 1.
5.Te weten een verkeersbord J24f met onderbord OB503 conform bijlage 1 van het RW 1990, zoals beschreven in het proces-verbaal met de titel ‘Fotomap’ van de Forensische Opsporing Verkeer d.d. 26 november 2024, p. 13.
6.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 19 november 2024, p. 1-2, een schouwverslag d.d. 13 juni 2024, p. 182
7.Een geschrift, te weten het NFI-rapport “
8.Een geschrift, te weten het NFI-rapport “
9.Het proces-verbaal van de zitting d.d. 6 november 2025.
10.Hoge Raad 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1405, r.o. 2.7.4.