ECLI:NL:RBAMS:2025:879

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
C/13/713418 / HA ZA 22-120
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake waardering van landerijen en benoeming van deskundige in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2025 een tussenvonnis gewezen in de zaak tussen de erfgenamen van [erflater] en [eiser 2] enerzijds en de gedaagden, waaronder de erfgenamen van [erflaatster], anderzijds. De rechtbank heeft verzoeken van de eisers om terug te komen van een eerdere bindende eindbeslissing en om tussentijds hoger beroep open te stellen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerder gegeven beslissing over de waardering van landerijen tegen agrarische waarde bindend is en dat de deskundige geen antwoord heeft gegeven op de door de rechtbank gestelde vragen. De rechtbank heeft besloten het begrip 'agrarische waarde' nader te specificeren en een nieuwe deskundige te benoemen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de agrarische waarde niet gelijk is aan de marktwaarde en dat de financiële mogelijkheden van de gedaagden in de waardering moeten worden meegenomen. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de voorgenomen vraagstelling aan de nieuwe deskundige. De rechtbank heeft de zaak naar de rol van 12 maart 2025 verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/713418 / HA ZA 22-120
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van

1.DE ERFGENAAM VAN [erflater]2. [eiser 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] , gemeente Hollands Kroon,
eisers,
advocaat: mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder.
tegen

1.de heer [gedaagde 1] ,2. de heer [gedaagde 2] ,3. de heer [gedaagde 3] ,4. de heer [gedaagde 4] ,

allen wonende te [woonplaats] , gemeente Hollands Kroon,
gedaagden,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijssens te Den Haag,
5.
DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [erflaatster],
tot haar overlijden wonende te [woonplaats] , gemeente Hollands Kroon,
gedaagde,
advocaat: mr. M. Bonefaas te Hoorn,
Eisers worden hierna afzonderlijk (de erfgenaam van) [erflater] (1) en [eiser 2] genoemd.
Gedaagden worden hierna afzonderlijk [gedaagde 1] (1) en [gedaagde 2] , [gedaagde 3] (3) en [gedaagde 4] en (de erfgenamen van) [erflaatster] (5) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 mei 2023 en de daarin genoemde stukken,
- het tussenvonnis van 2 augustus 2023 en de daarin genoemde stukken,
- het deskundigenrapport van 14 mei 2024, met bijlagen,
- de conclusie na deskundigenbericht van (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] , met één productie,
- de conclusie na deskundigenbericht van (de erfgenamen van) [erflaatster] ,
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , met producties,
- de akte uitlating producties van (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] , met producties,
- de antwoordakte reactie producties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ,
- de antwoordakte reactie producties van (de erfgenamen van) [erflaatster] .
1.2.
Daarna is bepaald dat op 18 december 2024 een vonnis wordt uitgesproken. Het vonnis is daarna bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Verzoek om terug te komen van een beslissing in het tussenvonnis van 24 mei 2023
2.1. (
De erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] verzoeken de rechtbank terug te komen op de in het tussenvonnis van 24 mei 2023 gegeven beslissing dat de landerijen moeten worden gewaardeerd tegen de agrarische waarde en alsnog te bepalen dat de landerijen tegen de marktwaarde moeten worden gewaardeerd. (De erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] hebben aan dit verzoek – samengevat – ten grondslag gelegd dat de door de rechtbank in dit verband gedane verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AN8172) (hierna: het HR-arrest) onjuist is en gegrond is op een evident feitelijke althans juridische misslag.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] verzetten zich tegen toewijzing van het verzoek.
2.3.
Voorop staat dat de beslissing van de rechtbank in het tussenvonnis van 24 mei 2023 dat de landerijen moeten gewaardeerd tegen de agrarische waarde, een bindende eindbeslissing is. Het betreft namelijk een zonder voorbehoud gegeven beslissing op een geschilpunt van juridische aard, die niet in het dictum, maar in de overwegingen van voornoemd tussenvonnis is gegeven. Deze beslissing bindt de rechter bij latere vonnissen in dezelfde instantie.
2.4.
De eisen van een goede procesorde kunnen evenwel meebrengen dat de rechter aan wie gebleken is dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich hierover uit te laten, over te gaan tot heroverweging daarvan, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag einduitspraak zal doen. [1]
2.5. (
De erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] hebben gelijkluidende standpunten ingenomen die volgens hen meebrengen dat de rechtbank moet terugkomen van het in het tussenvonnis van 24 mei 2023 gegeven oordeel dat de landerijen tegen de agrarische waarde moeten worden gewaardeerd. De rechtbank zal die standpunten hierna behandelen.
2.6. (
De erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] hebben onder meer aangevoerd dat aan het HR-arrest andere feiten en omstandigheden ten grondslag lagen dan aan het tussenvonnis van 23 mei 2024. Zij hebben er – samengevat – op gewezen dat anders dan in het HR-arrest in het onderhavige geval geldt dat:
er geen vennootschapsstatuten zijn,
er geen sprake is van een familiebedrijf
het niet de bedoeling van de maten is (geweest) dat een van de maten te zijner tijd het (familie)bedrijf zou voortzetten, van een voortzettingsbeding is evenmin sprake,
er geen gezamenlijk standpunt van partijen is voor wat betreft de uitleg van het begrip agrarische waarde,
geen sprake is van een familierelatie, maar van twee geschieden families die van het begin af aan op strikt zakelijke wijze hebben samengewerkt voor wat betreft de exploitatie van de landerijen.
2.7.
Het hiervoor in 2.6 geschetste standpunt van (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] wordt verworpen.
Het enkele feit dat aan de beslissing die heeft geleid tot het HR-arrest andere feiten en omstandigheden ten grondslag liggen dan de beslissing die heeft geleid tot het tussenvonnis van 24 mei 2023, betekent niet dat de daarin gegeven beslissing dat de landerijen tegen de agrarische waarde moeten worden gewaardeerd, berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. De rechtbank heeft immers slechts als toetsingskader een aantal algemene uitgangspunten uit het betreffende arrest genoemd en deze vervolgens toegepast op de voorliggende feiten en omstandigheden. Bovendien volgt uit rechtsoverweging 3.4.4 van het HR-arrest – anders dan (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] doen voorkomen – dat niet beslissend is of in de vennootschapsstatuten bepaalde zaken worden genoemd die tegen de agrarische waarde moeten worden gewaardeerd.
2.8.
Daarnaast hebben (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] aangevoerd dat het nimmer de bedoeling is geweest dat [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] “het bedrijf” zouden mogen voortzetten. Dit nog los van het feit dat het voor de voortzetting van de bedrijven van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in het geheel ook niet noodzakelijk is dat zij over alle landerijen komen te beschikken. Rechtsoverweging 4.42 van het tussenvonnis van 24 mei 2023 waarin staat dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de landerijen op dit moment ook gebruiken voor de exploitatie van hun bedrijven, is daarbij in strijd met de waarheid. [gedaagde 3] pacht een relatief klein deel van de landerijen, terwijl [gedaagde 2] met zijn bedrijf opdracht krijgt voor het uitvoeren van loonwerk. In beide gevallen geldt dat sprake is van eigen en aparte bedrijven die noch voor hun exploitatie noch voor hun toekomst, afhankelijk zijn van het verkrijgen althans overnemen van de landerijen. Aldus steeds (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] .
2.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben daartegenover – samengevat – toegelicht dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de landerijen wel gebruiken voor de exploitatie van hun bedrijven, nu [gedaagde 2] daarop al zijn loonwerk doet en [gedaagde 3] daarop bollen teelt.
2.10.
Het hiervoor in 2.8 geschetste standpunt van (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] wordt verworpen. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hadden namelijk ten tijde van het tussenvonnis van 24 mei 2023 onbetwist toegelicht dat zij de landerijen gebruiken voor de exploitatie van hun bedrijven en de overige landerijen graag zouden verwerven. Zij willen hun bedrijven kunnen voortzetten en uiteindelijk kunnen doorgeven aan hun kinderen, hetgeen in het gedrang zou komen indien zij de landerijen tegen een zeer hoge (markt)waarde moeten overnemen. De rechtbank heeft (onder meer) deze omstandigheden meegewogen binnen het toetsingskader, waar de redelijkheid en billijkheid en hetgeen partijen van elkaar mogen verwachten centraal staat (zie rechtsoverwegingen 4.42 en 4.44 van het tussenvonnis van 24 mei 2023). Bij deze stand van zaken valt niet te zien dat het door de rechtbank in het tussenvonnis van 24 mei 2023 gegeven beslissing dat de landerijen moeten worden gewaardeerd tegen de agrarische waarde, berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag.
2.11.
Verder hebben (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] aangevoerd dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.44 van het tussenvonnis van 24 mei 2023 ten onrechte heeft overwogen dat een meerwaardeclausule een oplossing kan vormen voor de door (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] gevreesde situatie dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] een superwinst kunnen behalen. Daarin worden (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] niet gevolgd. Voorop staat dat de door de rechtbank aangewezen mogelijkheid van het afspreken van een meerwaardeclausule, een suggestie van de rechtbank aan partijen betrof voor een mogelijke oplossing van (een onderdeel van) hun geschil. Dat die suggestie maakt dat de door de rechtbank in het tussenvonnis van 24 mei 2023 gegeven beslissing dat de landerijen moeten worden gewaardeerd tegen de agrarische waarde berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, valt in ieder geval niet in te zien.
2.12.
Al het voorgaande brengt mee dat alle door (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] in dit verband ingenomen standpunten worden verworpen. Dit betekent dat het hiervoor in 2.1 geschetste verzoek van (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] wordt afgewezen.
Verzoek tot openstelling tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis van 24 mei 2023
2.13. (
De erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] verzoeken de rechtbank verder tussentijds hoger beroep open te stellen van het tussenvonnis van 24 mei 2023, onder de voorwaarde dat het hiervoor in 2.1 geschetste verzoek wordt afgewezen. Aan die voorwaarde is voldaan, zodat de rechtbank ook dit verzoek zal behandelen.
2.14.
Op grond van artikel 337 Rv geldt als uitgangspunt dat van een tussenvonnis hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld. Dit heeft als reden dat het tussentijds aanwenden van rechtsmiddelen leidt tot vertraging van de procedure en daarom als regel achterwege dient te blijven. De enkele door (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] gestelde omstandigheid dat de vraag op welke wijze de landerijen moeten worden gewaardeerd zeer aanzienlijke invloed kan hebben op de uitkomst van de onderhavige procedure, vormt onvoldoende aanleiding hoger beroep open te stellen. Dit verzoek van (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] wordt daarom afgewezen.
Het deskundigenbericht
2.15. (
De erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] hebben toegelicht dat zij zich – in ieder geval in grote lijnen – kunnen verenigen met de door de deskundige uitgevoerde waardering van de landerijen.
2.16.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben erop gewezen dat de deskundige in zijn deskundigenbericht de landerijen tegen de marktwaarde heeft gewaardeerd, in plaats van tegen de agrarische waarde. Dit brengt volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] mee dat het deskundigenbericht niet ten grondslag kan liggen aan een verdere beslissing van de rechtbank in deze zaak.
2.17.
De rechtbank memoreert in dit verband dat in het tussenvonnis van 24 mei 2023 in rechtsoverwegingen 4.42 tot en met 4.45 – samengevat – is overwogen dat de landerijen tegen de agrarische waarde moeten worden gewaardeerd en niet tegen de marktwaarde, omdat de redelijkheid en billijkheid en hetgeen partijen op basis van verklaringen en gedragingen uit het verleden van elkaar mochten verwachten in de weg staan aan een waardering van de landerijen tegen de marktwaarde. Ook heeft de rechtbank eerdere overdrachten binnen de families [familienaam 1] en [familienaam 2] in aanmerking genomen waarbij de landerijen steeds laag – tegen de agrarische waarde – werden gewaardeerd.
2.18.
Uit het deskundigenbericht blijkt dat de deskundige het begrip “agrarische waarde” heeft geïnterpreteerd als marktwaarde rekening houdend met de huidige agrarische bestemming. Die interpretatie van het begrip “agrarische waarde” valt niet te rijmen met de rechtsoverwegingen 4.42 tot en met 4.45 van het tussenvonnis van 24 mei 2023. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de deskundige met zijn deskundigenbericht geen antwoord heeft gegeven op de door de rechtbank gestelde vragen, zodat het deskundigenbericht niet bruikbaar is voor de verdere beoordeling van deze zaak.
De nota van de deskundige
2.19.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben bezwaar gemaakt tegen de nota van de deskundige van € 4.204,75. (De erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] en (de erfgenamen van) [erflaatster] hebben op dat bezwaar gereageerd. De deskundige heeft naar aanleiding van het bezwaar aangegeven dat hij niet ter zake kundig is als het gaat om taxatie van de agrarische waarde en dat hij in dat geval de opdracht niet had kunnen aannemen.
2.20.
Zoals volgt uit het voorgaande is het deskundigenbericht niet bruikbaar voor de verdere beoordeling van de zaak, omdat de deskundige geen antwoord heeft gegeven op de gestelde vragen. Naar het oordeel van de rechtbank had de deskundige uit het tussenvonnis van 24 mei 2023 niet anders kunnen afleiden dan dat hem gevraagd werd de landerijen te taxeren naar de agrarische waarde (en uitdrukkelijk niet de marktwaarde). Als de deskundige twijfels had over het begrip ‘agrarische waarde’, dan lag het op zijn weg om daarover vragen te stellen. In dat geval had voorkomen kunnen worden dat de deskundige een rapport had uitgebracht dat voor de beoordeling van het voorliggende geschil van geen waarde is. Bij deze stand van zaken begroot de rechtbank de kosten van de deskundige op nihil.
2.21.
Door (de erfgenaam van) [erflater] en [eiser 2] is een bedrag bij de rechtbank in depot gestort € 4.204,75 (€ 2420 op 25 oktober 2023 en € 1.784,75 op 2 juli 2024). Zoals in het hiernavolgende wordt toegelicht, is de rechtbank voornemens een nieuwe deskundige te benoemen. Met het oog daarop zal de rechtbank het in depot gestorte bedrag onder zich houden. Te zijner tijd zal worden beoordeeld of (een deel van) dit bedrag dient te worden teruggestort of, als de kosten hoger zijn, er een bijbetaling dient te volgen.
Het begrip “agrarische waarde” en nieuwe deskundige
2.22.
De rechtbank ziet in al het voorgaande aanleiding om i) het door haar in het tussenvonnis van 24 mei 2023 gebruikte begrip “agrarische waarde” nader te specificeren en ii) een nieuwe deskundige te benoemen.
2.23.
De rechtbank overweegt dat onder het begrip “agrarische waarde” uitdrukkelijk niet de marktwaarde van de landerijen moet worden verstaan, dus ook niet de marktwaarde met inachtneming van de (huidige) agrarische bestemming. Uitgangpunten voor de bepaling van de agrarische waarde van de landerijen zijn:
  • De financierbaarheid. Dit betekent concreet dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , die de landerijen willen overnemen ten behoeve van hun bedrijven, aan een nieuw te benoemen deskundige openheid van zaken zullen moeten geven omtrent hun financiële mogelijkheden daartoe. Het eerder ingenomen standpunt dat zij financieel ‘vet op de botten’ moeten krijgen voordat zij de landerijen kunnen overnemen, is onvoldoende.
  • De door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] als productie 6 overgelegde verklaring van de heer [naam] van Koopman & Co (hierna: [naam] ). [naam] was betrokken bij eerdere grondtransacties en grondwaardebepalingen tussen familieleden [familienaam 1] en later ook tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Uit de verklaring van [naam] volgt dat in het verleden overdrachten van landerijen tegen een lagere waarde werden gedaan en dat daarbij de opbrengsten van de landerijen in aanmerking werden genomen. Dit door [naam] geschetste uitgangspunt is op zichzelf niet betwist. Bovendien is niet gesteld dat in het verleden overdrachten hebben plaatsgevonden tegen een – hogere – marktwaarde. Dat brengt mee dat de opbrengsten van de landerijen ook een rol zullen moeten spelen bij de door de nieuw te benoemen deskundige uit te voeren waardering van de landerijen.
2.24.
De rechtbank is voornemens dezelfde vragen – zoals geformuleerd in rechtsoverweging 4.48 van het tussenvonnis van 24 mei 2023 en waarover tussen partijen bij het wijzen van het tussenvonnis van 2 augustus 2023 overeenstemming bestond – aan een nieuw te benoemen deskundige voor te leggen, met inachtneming van de hiervoor in 2.23 geschetste uitgangspunten. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om terug te komen van haar in het tussenvonnis van 24 mei 2023 gegeven voorlopig oordeel dat volstaan kan worden met de benoeming van één deskundige op het gebied van taxatie van agrarisch onroerend goed.
2.25.
Voordat de rechtbank het nieuwe deskundigenbericht zal bevelen, worden partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de voorgenomen vraagstelling en de persoon van de deskundige. Partijen dienen daarover vooraf met elkaar in overleg te treden. Indien partijen het in overleg eens worden over een deskundige, kunnen zij die gezamenlijk voordragen. Als zij het niet eens worden, kunnen zij elk maximaal drie namen noemen van deskundigen die naar hun mening in aanmerking komen, onder vermelding van de reden waarom de door de andere partij(en) genoemde deskundige(n) niet geschikt zijn. Vervolgens zal de rechtbank een nieuwe deskundige benoemen. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol van 12 maart 2025 verwijzen.
2.26.
Gelet op al het voorgaande wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 maart 2025voor het nemen van een akte door alle partijen waarin zij zich gelijktijdig uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage (zie hiervoor onder 2.25),
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Singeling, rechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800.