ECLI:NL:RBAMS:2025:8620

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
1320889125
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van verjaring en sociale re-integratie van de opgeëiste persoon

Op 28 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in Marokko en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen door Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende de tenuitvoerleggingstermijn onvindbaar is geweest voor de autoriteiten, wat heeft bijgedragen aan de verjaring van de tenuitvoerleggingstermijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat het in het belang van de opgeëiste persoon is om zijn sociale re-integratie in Nederland te bevorderen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-208891-25
Datum uitspraak: 28 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 6 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 september 2011 door de Openbaar aanklager bij de Arrondissementsrechtbank te Lille (
Procureur de la République près le Tribunal de Grande Instance de Lille), Frankrijk, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] (Marokko),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 25 september 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 september 2025, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank ter zitting de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft de zaak voor bepaalde tijd aangehouden in verband met afwachten van de gestelde vragen over artikel 12 OLW en in verband met het opvragen van het certificaat en het veroordelende vonnis aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van strafovername door Nederland.
Zitting 14 oktober 2025
De voortzetting van de behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel afgegeven op 7 januari 2009 van de Arrondissementsrechtbank te Lille, bevestigd door het vonnis op tegenspraak van de JIRS kamer van de rechtbank van Lille van 5 oktober 2009 met parketnummer: 06/43125 en vonnisnummer: 09/5630.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis met nummer 09/5630.
Dit vonnis betreffen feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Inleiding
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft onderdeel d) van het EAB niet ingevuld. Op 19 september 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende aanvullende informatie verstrekt met betrekking tot de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon:
“ [de opgeëiste persoon] was represented by his lawyer at the hearing, so the judgment is considered adversarial. You will find the translated documents attached. Therefore, he has no longer any means of appeal in France.”
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van de aanvullende informatie van 19 september 2025 stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De opgeëiste persoon heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten in het EAB aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het aanduiden door de uitvaardigende justitiële autoriteit van de strafbare feiten als de lijstfeiten ‘
Witwassen van opbrengsten van misdrijven’ en ‘
deelneming aan een criminele organisatie’het volgende.
Uit de informatie waarover de rechtbank beschikt blijkt dat de opgeëiste persoon in het vonnis dat aan het EAB ten grondslag ligt, niet is veroordeeld voor het strafbare feit witwassen en voor deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze lijstfeiten ten onrechte zijn aangekruist omdat zij niet van toepassing zijn.
Met betrekking tot het lijstfeit witwassen van opbrengsten van misdrijven geldt in aansluiting op het voorgaande dat dit lijstfeit ook niet meer is aangekruist in het (hierna in het kader van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW genoemde) certificaat. Het lijstfeit ‘deelneming aan een criminele organisatie’ staat nog wel vermeld op dat certificaat, maar uit de informatie waarover de rechtbank beschikt blijkt dat de opgeëiste persoon daarvoor is vrijgesproken. De rechtbank zal voor de verdere beoordeling van het overleveringsverzoek dan ook alleen acht slaan op de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in het vonnis van 5 oktober 2009 is veroordeeld.
Uit het EAB volgt dat op de feiten die onder het lijstfeit illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen vallen naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5. Weigeringsgronden als bedoeld in artikel 6a OLW en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW
5.1
Inleiding
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, als de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Overlevering van de opgeëiste persoon kan op basis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Er is sprake van een zekere samenhang tussen deze facultatieve weigeringsgronden omdat, vanwege de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon, is voldaan aan het rechtsmachtvereiste, wat een voorwaarde is voor toepassing van de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW.
Verder is verjaring naar Nederlands recht van het recht op tenuitvoerlegging van de straf een factor die in het kader van de weigeringsgrond van artikel 6a OLW moet worden getoetst bij de beoordeling of de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen. Deze verjaring komt als voorwaarde ook terug in de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW.
5.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering geweigerd moet worden vanwege verjaring van de tenuitvoerleggingstermijn. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd moet worden onder overname van de straf met aanpassing van de straf naar het Nederlandse strafmaximum.
5.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW van toepassing is vanwege verjaring van de tenuitvoerleggingstermijn. Er kan worden afgezien van toepassing van deze weigeringsgrond omdat de opgeëiste persoon tot 20 september 2011 en sinds 22 december 2015 onvindbaar is geweest voor de autoriteiten, omdat hij tot 20 september 2011 en sinds 22 december 2015 niet ingeschreven heeft gestaan en staat in de Basisregistratie Personen. Het is daarom (mede) aan hem te wijten dat de tenuitvoerleggingstermijn is verstreken. Daarnaast overschrijdt de opgelegde straf voor de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in het vonnis is veroordeeld het Nederlandse strafmaximum waardoor de straf verlaagd zal moeten worden naar 6 jaar.
5.4
Oordeel van de rechtbank
5.4.1.
Verjaring van het recht om de straf ten uitvoer te leggen
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de in de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW genoemde voorwaarden en legt dat uit.
De rechtbank heeft al vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarde van rechtsmacht naar Nederlands recht. Verder is de rechtbank van oordeel dat het recht op tenuitvoerlegging van de straf naar Nederlands recht is verjaard op 6 oktober 2025. De rechtbank is daarom bevoegd om de overlevering op deze grond te weigeren.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW, omdat de opgeëiste persoon gedurende de tenuitvoerleggingstermijn voor langere tijd onvindbaar is geweest voor de Nederlandse autoriteiten (ook al speelt dit gegeven wettelijk geen rol bij het vaststellen dat de tenuitvoerleggingstermijn is verstreken) waardoor het moeilijk zo niet onmogelijk was om hem te traceren, en de tenuitvoerleggingstermijn pas zeer recent is verlopen. Bovendien is het in het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden. Weigering van de overlevering op grond van verjaring betekent immers niet dat de opgeëiste persoon de bij het vonnis opgelegde straf niet meer hoeft te ondergaan. Zolang de tenuitvoerlegging van die straf naar het recht van Frankrijk niet is verjaard, zou de opgeëiste persoon - wanneer hij gebruik maakt van zijn vrij verkeersrechten - rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter tenuitvoerlegging van die straf vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke overlevering en de daarop volgende tenuitvoerlegging in Frankrijk zou de met tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Frankrijk opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
5.4.2.
Overname van de straf door Nederland
De overige in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel; meermalen gepleegd;het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van meerdaadse samenloop vanwege het meermaals plegen van de strafbare feiten op verschillende momenten waarbij er bij de opgeëiste persoon telkens sprake was van een nieuw wilsbesluit tot het plegen van de strafbare feiten. Uit de Nederlandse kwalificaties volgt in dat geval dat de opgelegde vrijheidsstraf – omdat deze met één derde wordt verhoogd bij meerdaadse samenloop – niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende familiale en taalkundige banden met Nederland heeft. Hij heeft een echtgenote en kinderen die in Nederland wonen. De opgeëiste persoon heeft dus het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [4] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
Op 4 september 2025 heeft het HvJ EU arrest gewezen in de zaak CJ. [5] In dat arrest heeft het HvJ EU zich uitgesproken over de situatie dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit artikel 4, punt zes, van het Kaderbesluit 2002/584/ JBZ wenst toe te passen. Oftewel de situatie, zoals hier aan de orde, dat de rechtbank de overlevering wil weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland wil bevelen. Deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 30 september 2025 [6] overwogen dat uit het arrest van het HvJ EU - kort samengevat - volgt dat toestemming van de beslissingsstaat vereist is voordat de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf door een ontvangende lidstaat kan worden overgenomen.
De beslissingsstaat heeft in de onderhavige zaak toestemming gegeven voor het overnemen van de straf door Nederland. Dat blijkt uit de omstandigheid dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het certificaat en het veroordelende vonnis heeft toegezonden.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 en 9 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van [de opgeëiste persoon] aan de Openbaar aanklager bij de Arrondissementsrechtbank te Lille.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 5.4.2. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van [de opgeëiste persoon]
.
BEVEELTde gevangenhouding van [de opgeëiste persoon] tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E. Biçer, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 4 september 2025, C-305/22, ECLI:EU:C:2025:665 (