ECLI:NL:RBAMS:2025:7371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
1321965125
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en bevel tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Portugese autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Turkije, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 16 september 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat leidde tot het vonnis in Portugal, en dat hij niet was vertegenwoordigd door een advocaat. De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op basis van artikel 12 OLW, maar de rechtbank oordeelt dat de weigeringsgrond niet van toepassing is. De rechtbank heeft ook beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen, en concludeert dat dit mogelijk is, gezien de economische en familiale banden van de opgeëiste persoon met Nederland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd, maar gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-219651-25
Datum uitspraak: 30 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 29 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 juni 2025 door
the Tribunal Judicial da Comarca de Lisboa - Juízo Central Criminal de Almada - Juiz 1, Portugal (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1969,
verblijfadres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van 19 januari 2011 van de
Tribunal Colectivo(referentie: 337/05.2JELSB).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij het proces en hij is evenmin vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat. Ook is de opgeëiste persoon niet opgeroepen voor de zitting die heeft geleid tot het vonnis van 19 januari 2011.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon is in persoon gedagvaard voor de zitting waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In onderdeel d) van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon op 27 mei 2009 in persoon is gedagvaard, waarbij hij is geïnformeerd over de datum, het tijdstip en de plaats van het proces en erop is gewezen dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. [4] De enkele betwisting hiervan door de opgeëiste persoon is voor de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van deze informatie in het EAB te twijfelen. De situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW doet zich dus voor, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Portugal een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Portugal opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale, taalkundige banden met Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft derhalve het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [5] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
De rechtbank is – naar de letter van artikel 6a, eerste en tweede lid, OLW – dan ook bevoegd de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) gewezen in de zaak CJ
(C-305/22)
Op 4 september 2025 heeft het HvJ EU arrest gewezen in de zaak CJ. [6] In dat arrest heeft het HvJ EU zich uitgesproken over de situatie dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit artikel 4, punt zes, van het Kaderbesluit 2002/584/ JBZ wenst toe te passen. Oftewel de situatie, zoals hier aan de orde, dat de rechtbank de overlevering wil weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland wil bevelen.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van het HvJ EU - kort samengevat - volgt dat alvorens de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf door een ontvangende lidstaat kan worden overgenomen daarvoor toestemming van de beslissingsstaat vereist is. Het HvJ EU oordeelt dat de weigering op basis van artikel 4, punt 6, Kaderbesluit 2002/584/JBZ veronderstelt dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit de voorwaarden
en procedurevan Kaderbesluit 2008/909/JBZ in acht neemt met betrekking tot de erkenning van de strafrechtelijke veroordeling tot die straf en de overname van de tenuitvoerlegging van die straf. Deze procedure houdt - kort gezegd – in dat, voordat de tenuitvoerlegging van een straf kan worden overgenomen, het certificaat zoals opgenomen in bijlage 1 van dat Kaderbesluit wordt ingevuld en samen met het vonnis wordt overgelegd door de beslissingsstaat. Met de toezending van het certificaat en het vonnis wordt de toestemming van de beslissingsstaat voor de overname van de tenuitvoerlegging van de in die staat opgelegde straf uitgedrukt. [7] Een en ander wordt door het HvJ EU herhaald in zijn arrest van 11 september 2025. [8]
De beslissingsstaat heeft in de onderhavige zaak toestemming gegeven voor het overnemen van de straf door Nederland, hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het certificaat en het veroordelende vonnis heeft toegezonden.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Tribunal Judicial da Comarca de Lisboa - Juízo Central Criminal de Almada - Juiz 1.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. L.F. Bögemann en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.In de Engelse vertaling van het toegezonden certificaat is abusievelijk opgenomen dat de opgeëiste persoon op 27 mei 2025 in persoon is gedagvaard voor de zitting die tot het vonnis heeft geleid. In het originele certificaat heeft de Portugese autoriteit opgenomen dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard op 27 mei 2009.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 4 september 2025, C-305/22, ECLI:EU:C:2025:665 (
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 4 september 2025, C-305/22, ECLI:EU:C:2025:665 (
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 11 september 2025, C-215/24, ECLI:EU:C:2025:695 (