ECLI:NL:RBAMS:2025:860

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
13-320118-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 4 oktober 2024 was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in Nederland. Tijdens de zitting op 28 januari 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontsloeg van haar verplichting om te beslissen. De verdediging voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was, omdat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de beschrijving van de feiten voldoende was om de overlevering te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgeëiste persoon geen beroep deed op de terugkeergarantie, waardoor de overlevering niet afhankelijk was van deze garantie. Daarnaast werd er aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in België, waarbij de rechtbank concludeerde dat de individuele detentiegarantie voldoende was om het risico op onmenselijke behandeling uit te sluiten. Tot slot werd het beroep op het recht op family life verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de belangen van de overlevering zwaarder wogen dan de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij werd vastgesteld dat er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-320118-24
Datum uitspraak: 11 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 29 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 oktober 2024 door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenneming. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek uitgevaardigd op 4 oktober 2024 door de onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [4]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is.
Op geen enkele wijze is de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon onderbouwd, anders dan dat hij ervan verdacht wordt als mededader betrokken te zijn bij de invoer van verdovende middelen. Ook bevat het EAB geen enkele verwijzing naar hoe deze verdenking – dat dit ondubbelzinnig de opgeëiste persoon betreft – tot stand is gekomen. Subsidiair verzoekt de raadsman om aan de Belgische autoriteiten nadere informatie over de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon op te vragen.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum en de rol van de opgeëiste persoon. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd.
Door de verdediging is betoogd dat onvoldoende duidelijk is waarop de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking tegen de opgeëiste persoon baseert. Deze eis wordt echter niet door artikel 2 OLW gesteld. Het is ook vaste rechtspraak dat de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking treedt.
Een dergelijk verweer staat ter beoordeling aan de Belgische strafrechter en kan niet tot weigering van de overlevering leiden.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet ook geen aanleiding om hierover aanvullende vragen te stellen.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 7 januari 2025 is daarom door de Eerste Substituut Procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde ten behoeve van de opgeëiste persoon een terugkeergarantie afgegeven. De opgeëiste persoon heeft op zitting verklaard geen beroep te doen op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank zal daarom artikel 6, eerste lid, OLW niet toepassen en de overlevering dus niet afhankelijk maken van de terugkeergarantie. Dit heeft tot gevolg dat de Belgische autoriteiten, in geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf, niet verplicht zijn de tenuitvoerlegging daarvan aan Nederland over te dragen.

6.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [5]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 8 januari 2025, afkomstig van de adviseur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende individuele detentiegarantie is gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van
Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 6 januari 2025 ) betreffende de detentieomstandigheden waaraan[opgeëiste persoon](°[geboortedag] 1995) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 4 oktober 2024, ref. 2024/049/2) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de garantie niet voldoende is, omdat het gaat om een momentopname.
De officier van justitie heeft zich – kortgezegd – op het standpunt gesteld dat de garantie afdoende is.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6]
De rechtbank is daarom van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden door deze individuele garantie voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
De stelling van de raadsman inhoudende - naar de rechtbank begrijpt - dat de verstrekte detentiegarantie mogelijk niet zal worden nageleefd, volgt de rechtbank niet. De stelling is niet onderbouwd en de rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud daarvan, dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
7. Evenredigheid en artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (family life)
De raadsman heeft een beroep gedaan op de evenredigheid van het EAB en daartoe aangevoerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan België gelet op zijn persoonlijke omstandigheden een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het recht op
family lifezoals bedoeld in artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Zo heeft de opgeëiste persoon een jonge dochter.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de afweging om een EAB uit te vaardigen is voorbehouden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Artikel 7 Handvest is behoudens wettelijke beperkingen en de overleveringsprocedure is een rechtmatige beperking. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon zich niet beroepen op de terugkeergarantie.
De rechtbank is van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het hiervoor genoemde recht. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met de overlevering wordt nagestreefd. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn ten aanzien van de opgeëiste persoon niet aangevoerd of anderszins gebleken. De beperking in de uitoefening van het recht op family life levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.J.D. Hartman, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLU:EU:C:2018:589.