ECLI:NL:RBAMS:2025:858

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
13-261126-23 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte in verband met detentieomstandigheden en Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De zaak betreft de overlevering van een Poolse verdachte, geboren in 1967, die wordt gezocht voor de uitvoering van een vrijheidsstraf. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, met bijzondere aandacht voor de detentie-instelling in Barczewo, waar eerder zorgen over zijn geuit. Tijdens de zittingen op 10 december 2024 en 28 januari 2025 zijn de verdachte en zijn raadsvrouw gehoord, en is er aanvullende informatie opgevraagd bij de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden en het regime waarin de verdachte zal worden geplaatst na overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie ten tijde van de uitspraak is veranderd ten opzichte van de tussenuitspraak van 24 december 2024. De rechtbank gaat er nu vanuit dat de verdachte na overlevering enkel de executie van zijn straf zal ondergaan en niet in een remand regime zal worden geplaatst. De rechtbank heeft de garanties van de Poolse autoriteiten in overweging genomen, die hebben aangegeven dat het 'onwaarschijnlijk en zelfs onmogelijk' is dat de verdachte in Barczewo zal worden geplaatst. Op basis van het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de verdachte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de verdachte toegestaan voor de feiten zoals omschreven in het EAB. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-261126-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 11 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 14 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 juni 2022 door
the Regional Court in Szczecin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] (Polen),
verblijfsadres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 10 december 2024
De behandeling van het EAB heeft eerst plaatsgevonden op de zitting van 10 december 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. van Nunen, die waarnam voor haar kantoorgenoot mr. S. de Goede, advocaat in Breda. De opgeëiste persoon is tevens bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak 24 december 2024
Bij tussenuitspraak van 24 december 2024 [3] heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
Ten aanzien van de opgeëiste persoon is naast het onderhavige EAB, dat ziet op de executie van een in Polen aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf, nog een ander EAB uitgevaardigd. Dit EAB in de zaak met parketnummer 13/261037-23 (EAB II) is gelijktijdig door de rechtbank behandeld met het onderhavige EAB (EAB I) en ziet op de vervolging van de opgeëiste persoon in Polen.
De officier van justitie heeft tegen deze achtergrond op 24 oktober 2024 de vraag gesteld of de opgeëiste persoon na zijn overlevering in het
remand regimezal worden geplaatst of dat hij eerst zijn vrijheidsstraf in een ander regime zal ondergaan.
Op grond van de aanvullende informatie van 30 oktober 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de rechtbank vastgesteld dat het regime dat op de opgeëiste persoon zal worden toegepast gelijkend is aan het
remand regimeen vastgesteld dat voor de opgeëiste persoon sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten, nu met de aanvullende informatie van 24 en 26 november 2024 het eerder vastgestelde algemene gevaar ten aanzien van het
remand regimeniet is weggenomen.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW is de beslissing over de overlevering aangehouden, gelet op de mogelijkheid dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft hier een redelijke termijn van 30 dagen aan verbonden en geoordeeld dat als binnen deze termijn zich geen gewijzigde omstandigheden voordoen, geen gevolg zal worden gegeven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Ook heeft de rechtbank op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn verlengd waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 28 januari 2025
De rechtbank heeft - met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling - de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 28 januari 2025, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door mr. W. van Nunen, die waarnam voor mr. S. de Goede advocaat in Breda en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 24 december 2024 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid, de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 12 OLW, de weigeringsgrond van artikel 13 OLW en artikel 11 OLW in combinatie met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hetgeen de rechtbank hierin heeft overwogen kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen onder punt 5 van de tussenuitspraak van 10 december 2024. De overwegingen uit voornoemde uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Op 9 januari 2025 zijn – gelet op het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak van 24 december 2024 – door het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) – kortgezegd – garanties gevraagd waarmee het vastgestelde individuele gevaar voor de opgeëiste persoon in het
remand regimewordt weggenomen.
De Poolse autoriteiten hebben op 14 januari 2025 hierop als volgt geantwoord:
”The Regional Court in Szczecin, the IIIrd Criminal Division [Sąd Okręgowy w Szczecinie, Wydział III Karny] in answer to the letter of 9.01.2025 concerning [de opgeëiste persoon] kindly informs that in view of the contents of the exhaustive and multifaceted information provided by the Regional Public Prosecutor's Office in Szczecin [Procuratura Okręgowa Szczecinie] in the letter of the 26th November 2024, sent to the Netherlandian side on the 28th November 2024 together with the answer provided by the Deputy Director of the Remand Centre in Szczecin [Zastępca Dyrektora Aresztu Śledczego w Szczecinie] of the 25th November 2024 and the earlier information possessed Netherlandian side and resulting, among others, from an equally extensive letter of the Regional Public Prosecutor's Office in Poznan [Prokuratura Okręgowa w Poznaniu] of the 17th July 2024, the Court of this place is not in a position to answer more specifically the questions asked, which, however, in the opinion of the Court, the letters sent answer as precisely as possible and therefore the Court of this place asks again to take into consideration the earlier sent information in the course of the trial regarding the surrender of [de opgeëiste persoon].”
Door het IRC zijn vervolgens op 20 januari 2025 aanvullende vragen gesteld:
“Could you please confirm that, if the surrender of [de opgeëiste persoon] for the EAW with reference III Kop 122/22cannotbe authorized by the Court of Amsterdam, and [de opgeëiste persoon] will only be surrendered for the EAW with reference III Kop 107/22 for the execution of the sentence, he will not be placed in a remand regime? Could you also please inform us where [de opgeëiste persoon], in that case, most likely will be detained and/or could it be guaranteed that [de opgeëiste persoon] willnot be placedin the prison of Barczewo?”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft hierop bij brief van 24 januari 2025 als volgt geantwoord:
“The Regional Court in Szczecin, the IIIrd Criminal Division [Sąd Okręgowy w Szczecinie, Wydział III Kamy] in answer to the letter of 20.01.2025 concerning [de opgeëiste persoon] kindly informs, that in case of the lack of consent of the Court of Amsterdam to the surrender of [de opgeëiste persoon] connection with the EAW of reference symbol of files III Kop 122/22 and the surrender of the a/m only in connection with the EAW in the case III Kop 107/22, thus for the purpose of the execution of the cumulative penalty of 6 years of deprivation of freedom imposed by the judgement of the Regional Court in Szczecin of the 21st November 2018, reference symbol of files III K 134/17, changed by the judgement of the Appeal Court in Szczecin [ Sąd Apelacyjny w Szczecinie] of the 12th April 2021, reference symbol of files II Aka 99/17, in case of air transport, he will be surrendered to the Polish side at the airport Warszawa - Okęcie and initially placed on the terrain of the penitentiary unit of the capita] city of Warsaw, and subsequently transported, in connection with the binding principle of regionalization, to the Penitentiary Establishment in Goleniów [Zakład Karny w Goleniowie] or to the Penitentiary Establishment in Nowogard [Zakład Karny w Nowogardzie], that is to say to a penitentiary establishment in the West Pomeranian [Zachodniopomorskie] province.
Only in case of a lack of free places in the penitentiary establishments consistent with the regionalization the sentenced person may be temporarily placed in another penitentiary establishment, however on account of the considerable distance between the West Pomeranian and the Warminsko­Mazurskie province, it is unlikely, and even impossible, that he would be placed in the Penitentiary Establishment in Barczewo [Zakład Karny w Barczewie ], however the decision in this regard does not belong to the Regional Court in Szczecin, and it will not have any influence on it”
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat met de aanvullende informatie van 14 januari 2025 van de Poolse autoriteiten geen wijziging van de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW met betrekking tot het
remand regimeheeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft daarom ten aanzien van het vervolgings-EAB (EAB II) gevorderd geen gevolg te gegeven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
Nu uit de aanvullende informatie van 24 januari 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon – indien aan de overlevering van de opgeëiste persoon voor het vervolgings-EAB (EAB II) geen gevolg wordt gegeven – voor de executie van de straf ten aanzien van dit executie-EAB (EAB I) niet meer naar het
remand regimein Szczecin, maar naar een andere
penitentiairy estabilishmentgaat, moet op grond van het vertrouwensbeginsel ervan worden uitgegaan dat de opgeëiste persoon niet in een
remand regimezal worden geplaats. Subsidiair kunnen hierover nogmaals aanvullende vragen worden gesteld. Het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit houdt bovendien een afdoende garantie in dat de opgeëiste persoon ook niet in de detentie-instelling in Barczewo zal worden geplaatst, zodat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen gevaar voor schending van zijn grondrechten bestaat.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat met de aanvullende informatie van 24 januari 2025 niet kan worden vastgesteld in welk regime de opgeëiste persoon zal worden geplaatst, zodat – gelet op de openstaande zaak in Polen – niet kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon in de genoemde detentie-instellingen in (onderdelen van) het
remand regimezal worden geplaatst. Aangezien het vastgestelde individuele gevaar met de aanvullende informatie niet is weggenomen en een wijziging van de omstandigheden niet valt te verwachten, moeten geen aanvullende vragen meer worden gesteld. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren en geen gevolg te gegeven aan het EAB. Subsidiair betreft de aanvullende informatie van 24 januari 2025 geen afdoende garantie dat de opgeëiste persoon niet in Barczewo zal worden geplaatst, nu daarin ook is vermeld dat de beslissing daarover niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals in de uitspraak van heden met betrekking tot EAB II wordt overwogen, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de aanvullende informatie van 14 januari 2025 niet heeft geleid tot een wijziging in de omstandigheden als bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW met betrekking tot het
remand regime. Het eerder vastgestelde individuele reële gevaar voor de opgeëiste persoon ten aanzien van dat
remand regimeis dan ook niet weggenomen. De rechtbank oordeelt in die uitspraak dan ook dat daarom geen gevolg wordt gegeven aan het voornoemde vervolgings-EAB (EAB II), gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
Dit betekent dat, anders dan ten tijde van de tussenuitspraak, de situatie dat de opgeëiste persoon mogelijk (ook) ten behoeve van de vervolging zal worden overgeleverd, zich niet meer voordoet.
Voor het geval de rechtbank geen gevolg zou geven aan het vervolgings-EAB (EAB II) en enkel onderhavig executie-EAB (EAB I) resteert zijn aanvullende vragen gesteld. Daarbij is expliciet gevraagd of de opgeëiste persoon
niet zal worden geplaatstin het
remand regimeindien de overlevering enkel voor de executie van de straf van het executie-EAB wordt toegestaan. En zo ja, of de uitvaardigende justitiële autoriteit dan wil aangeven waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst en of zij kan garanderen dat dit niet in de detentie-instelling in Barczewo is.
Door de uitvaardigende justitiële autoriteit is hierop geantwoord in welke penitentiaire detentie-instellingen de opgeëiste persoon bij overlevering alleen in verband met het executie-EAB “
thus for the purpose of the execution” zal worden geplaatst. Gelet op de precieze vraagstelling en het antwoord daarop, gaat de rechtbank er op grond van het vertrouwensbeginsel vanuit dat de opgeëiste persoon na overlevering enkel de executie van zijn straf zal ondergaan en niet in een
remand regimezal worden geplaatst.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken [4] haar zorgen geuit over de detentieomstandigheden in de detentie-instelling in Barczewo. Hoewel de uitvaardigende justitiële autoriteit verder heeft medegedeeld dat de beslissing niet aan haar is, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit aangegeven dat het ‘
unlikely, and even impossible’is dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Barczewo wordt geplaats. De rechtbank gaat er gelet op vorenstaande informatie dan ook vanuit dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Barczewo zal worden geplaatst.
Concluderend staan de detentieomstandigheden in Polen niet aan overlevering in de weg en de rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.J.D. Hartman, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Zie o.a. Rb. Amsterdam 16 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:326.