ECLI:NL:RBAMS:2025:8554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
1320011823
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van cocaïne-export en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de export van een grote hoeveelheid cocaïne en gewoontewitwassen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, conform de procesafspraken die zijn gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 11 juli 2020 tot en met 3 februari 2021 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 377 kilogram cocaïne, en dat hij in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 29 augustus 2023 betrokken was bij het gewoontewitwassen van een bedrag van €628.585,-. De rechtbank heeft de procesafspraken besproken met de verdachte, die bijgestaan werd door zijn raadsman, en heeft geoordeeld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met deze afspraken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank concludeert dat de opgelegde straf in redelijke verhouding staat tot de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/200118-23
Datum uitspraak: 12 september 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.J. Admiraal, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gesloten overeenkomst, waarin door hen gemaakte procesafspraken zijn neergelegd (
bijlage I).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd - ten laste gelegd dat
hij zich in de periode van 11 juli 2020 tot en met 3 februari 2021 in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van in totaal ongeveer 377 kilogram cocaïne;
hij zich in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 29 augustus 2023 in Nederland heeft schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van in totaal ongeveer
€ 628.585,-.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage IIbij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Procesafspraken

3.1.
Totstandkoming procesafspraken
In een e-mail van 22 augustus 2025 heeft de parketsecretaris namens de officier van justitie kenbaar gemaakt dat het Openbaar Ministerie en de verdediging tot een overeenkomst zijn gekomen. De overeenkomst is opgesteld en ondertekend op 22 augustus 2025.
3.2.
Overeengekomen procesafspraken
In de procesafspraken staat onder meer vermeld dat het Openbaar Ministerie en de verdediging door het maken van de procesafspraken beogen de behandeling van de strafzaak zo efficiënt mogelijk te maken. In aanloop naar onderstaande afspraken is nadrukkelijk acht geslagen op de eisen van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Beoogd is om efficiency en juridische kwaliteit bijeen te brengen.
Het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn in de procesafspraken, zakelijk weergegeven, overeengekomen dat:
de verdachte in het kader van deze overeenkomst
  • geen (nieuwe) onderzoekswensen indient;
  • geen bewijsverweren voert en al ingediende onderzoekswensen intrekt;
  • geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken.
het openbaar Ministerie in het kader van deze overeenkomst ter terechtzitting:
  • zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten, zoals weergegeven in de overeenkomst;
  • een straf van vier jaren gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest, zal vorderen.
Beide partijen zien af van hoger beroep als de bewezenverklaring en de strafoplegging in overeenstemming met de procesafspraken plaatsvindt.
3.3.
Beoordeling procesafspraken
De rechter kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgestelde afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang, omdat in een afdoeningsvoorstel de verdachte in de regel afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. [1]
De rechtbank heeft de procesafspraken op de terechtzitting van 29 augustus 2025 met de verdachte besproken, terwijl hij werd bijgestaan door zijn raadsman. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij de procesafspraken met zijn raadsman heeft doorgesproken en dat hij begrijpt wat de gemaakte afspraken inhouden. De rechtbank heeft op de terechtzitting de gevolgen van de procesafspraken met hem besproken en de rechtspositie van verdachte concreet aan de orde gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte – die gedurende zijn proces steeds is bijgestaan door een advocaat – vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie, en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat de verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij acht kan slaan op de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig de procesafspraken op het standpunt gesteld dat de export van in totaal 286 kilogram cocaïne wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte dient te worden vrijgesproken voor de overige 91 kilogram.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig de procesafspraken op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van in totaal € 628.585,-.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het procesdossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het exporteren van in totaal 286 kilogram cocaïne (feit 1) en het gewoontewitwassen van in totaal €628.585,- (feit 2).
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op tijdstippen in de periode van 11 juli 2020 tot en met 3 februari 2021, in Nederland, en het Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
a. ongeveer 12 kilogram cocaïne en
b. ongeveer 22 kilogram cocaïne en
c. ongeveer 22 kilogram cocaïne en
d. ongeveer 14 kilogram cocaïne en
e. ongeveer 25 kilogram cocaïne en
f. ongeveer 32 kilogram cocaïne en
g. ongeveer 159 kilogram cocaïne;
Ten aanzien van feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 25 augustus 2020 tot en met 29 augustus 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens geldbedragen heeft opgenomen in het proces-verbaal met documentcode 18130899, te weten,
a. ongeveer 49.710,- euro en
b. ongeveer 128.125,- euro en
c. ongeveer 138.600,- euro en
d. ongeveer 123.280,- euro en
e. ongeveer 80.870,- euro en
f. ongeveer 80.000,- euro,
en
ongeveer 28.000,- euro in contanten aangetroffen in een woning aan de [adres] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, telkens terwijl hij, verdachte en zijn mededaders, wisten, althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar en het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, hij is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – in overeenstemming met de procesafspraken – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – in overeenstemming met de procesafspraken – geen strafmaatverweer gevoerd. De raadsman vindt de eis van de officier van justitie, onder de gegeven omstandigheden, passend.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van exporteren van een grote hoeveelheid cocaïne en het gewoontewitwassen van € 628.585,-. Deze delicten hebben een grote ontwrichtende invloed op de samenleving, zowel op het gebied van gezondheid en welzijn als op de veiligheid en het financiële stelsel. Drugs zijn immers schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers en de handel daarin gaat veelvuldig gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Het strafblad weegt dus niet in strafverzwarende zin mee.
Het afdoeningsvoorstel
De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging inhoudt en is van oordeel dat het voorstel in redelijke verhouding tot de ernst van de zaak staat.
Het voorstel dient bovendien niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling maar ook een effectieve afdoening van de zaak; omdat de rechtbank in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel oordeelt, vloeit daaruit in beginsel voort dat het belang bij een behandeling van de zaak in hoger beroep ontbreekt. De op te leggen straf kan onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd. Het voorstel doet daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
Op te leggen straf
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderd gevangenisstraf van 4 jaren, zoals vastgesteld in de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, in de gegeven omstandigheden een passende straf is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
47, 57, 420bis en 420ter Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2
medeplegen van gewoontewitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter
mrs. M. Smit en J. Langer, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2025.
[--]
[--]

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, NJ 2023/31.