Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Suriname, die verdacht wordt van het invoeren van verdovende middelen in Duitsland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 28 januari 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die aanvoerde dat de feitenomschrijving in het EAB niet genoegzaam was vanwege een onbekende pleegplaats. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende duidelijk was en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon na veroordeling in Duitsland zijn straf in Nederland kan ondergaan.
Daarnaast heeft de rechtbank besloten tot de overdracht van in beslag genomen goederen, waaronder twee telefoons, aan de Duitse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de overlevering van de opgeëiste persoon kan plaatsvinden, en dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.