ECLI:NL:RBAMS:2025:852

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
13-313930-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 11 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Suriname, die verdacht wordt van het invoeren van verdovende middelen in Duitsland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 28 januari 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die aanvoerde dat de feitenomschrijving in het EAB niet genoegzaam was vanwege een onbekende pleegplaats. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoende duidelijk was en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon na veroordeling in Duitsland zijn straf in Nederland kan ondergaan.

Daarnaast heeft de rechtbank besloten tot de overdracht van in beslag genomen goederen, waaronder twee telefoons, aan de Duitse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de overlevering van de opgeëiste persoon kan plaatsvinden, en dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-313930-24
Datum uitspraak: 11 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 26 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 september 2024 door het
Amtsgericht Münster, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 januari 2025, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Surinaamse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel voor voorarrest uitgevaardigd op 10 september 2024 door het
Amtsgericht Münster,met dossiernummer: 23 Gs 5277/24).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon. Onder de opgeëiste persoon zijn tijdens zijn aanhouding in beslag genomen:
  • een zwarte Iphone met goednummer 3336513;
  • een zwarte Google Pixel met goednummer 3336516.
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de feitsomschrijving in het EAB voor zover deze ziet op de feiten van 26 april 2024 en 31 juli 2024 niet genoegzaam is, omdat bij deze feiten als pleegplaats ‘een onbekende plaats’ in Duitsland wordt genoemd. De overlevering moet om deze reden voor deze twee feiten worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB, met de omschrijving van de feiten in onderdeel e), wel genoegzaam is. Zij heeft er op gewezen dat het EAB strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon, hetgeen betekent dat het onderzoek nog loopt en de precieze rol van de opgeëiste persoon nog nader moet worden uitgekristalliseerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht tussen 9 oktober 2023 en 15 augustus 2024 verdovende middelen vanuit Nederland, via afnemers, Duitsland heeft ingevoerd als dader. Op 26 april 2024 en 31 juli 2024 ging het daarbij om respectievelijk 100 gram heroïne en 200 gram heroïne. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de omschrijving in het EAB
voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, van welk feit hij wordt verdacht, wat de mate van betrokkenheid bij dit feit is en waar dit feit zou zijn gepleegd (vanuit Nederland in Duitsland). Daarbij heeft de officier van justitie er terecht op gewezen dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht, zal later in Duitsland moeten blijken.
Dit is in lijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) waaruit volgt dat wijzigingen ten opzichte van de beschrijving van de tijd en plaats van het strafbare feit in het EAB zijn toegestaan, “mits zij volgen uit de elementen die zijn verzameld tijdens de procedure die in de uitvaardigende lidstaat is gevolgd met betrekking tot de in het aanhoudingsbevel omschreven gedragingen, zij de aard van het strafbare feit niet wijzigen en zij niet leiden tot gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging in de zin van de artikelen 3 en 4 van het kaderbesluit” [4] . De omstandigheid dat in de omschrijving bij twee van de éénendertig feiten niet nader bekend is waar in Duitsland de afnemer zich precies bevond, doet dus niet af aan de genoegzaamheid van de beschrijving van de strafbare feiten in het EAB.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het feit genoegzaam is omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De hoofdofficier van justitie in Münster heeft bij brief van 21 november 2024 ten aanzien van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
“Er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon in de Bondsrepubliek Duitsland in het
geval van een rechtsgeldige veroordeling op basis van de huidige versie van het
Kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 inzake toepassing van het
beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot
vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, weer wordt teruggeplaatst
naar Nederland.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat het onderzoek in Duitsland is aangevangen, de Duitse rechtsorde is geschaad, de drugs in Duitsland zijn ingevoerd en de bewijsmiddelen zich in Duitsland bevinden en het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten dat het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Overdracht in beslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht te beslissen tot het toestaan van de overdracht van de in beslag genomen telefoons aan de Duitse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 49 OLW regelt de mogelijkheid van inbeslagname van voorwerpen die in het bezit van de opgeëiste persoon worden aangetroffen op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het gaat daarbij volgens de wetgever om voorwerpen ‘die als bewijsstuk kunnen dienen’ of ‘van het strafbare feit afkomstig zijn’ (NV II, Kamerstukken II 2003/04, 29042, 12, p. 36).
Artikel 50, tweede lid, OLW bepaalt dat het voor afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit moet gaan om voorwerpen die de strafvordering in de uitvaardigende lidstaat kunnen dienen (zie onder meer Rb. Amsterdam 21 januari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:371).
Bij de opgeëiste persoon zijn bij de aanhouding twee telefoons in beslag genomen. Omdat die telefoons gegevens kunnen bevatten die tot het bewijs kunnen dienen, acht de rechtbankdit verzoek voldoende onderbouwd.
Gelet op het voorgaande, wijst de rechtbank het verzoek tot overdracht aan de Duitse autoriteiten van de inbeslaggenomen telefoons toe.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
Hieruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen

9.Toepasselijke wetsartikelen

De 2, 5, 6, 7, 13, 49 en 50 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Münster, Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
  • Een zwarte Iphone met goednummer 3336513;
  • Een zwarte Google Pixel met goednummer 3336516.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.J.D. Hartman, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 1 december 2008, C-388/08 PPU, ECLI:EU:C:2008:669 (Leymann en Pustovarov), punt 59.