ECLI:NL:RBAMS:2016:371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
13.751979-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Nederland en Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 8 november 2015 door de Duitse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Duitsland, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 7 januari 2016, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, betrekking hebben op strafbare feiten die geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank afziet van de weigeringsgrond die in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Overleveringswet (OLW) is opgenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de argumenten van de officier van justitie voldoende waren om de overlevering toe te staan, ondanks de bezwaren van de verdediging.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de overdracht van in beslag genomen voorwerpen, waaronder telefoons en drugs. De rechtbank oordeelde dat de in beslag genomen goederen, die onder de opgeëiste persoon waren aangetroffen, konden worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering en de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen toegewezen, waarbij zij zich baseerde op de relevante artikelen van de OLW en andere toepasselijke wetgeving. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751979-15
RK-nummer: 15/7714
Datum uitspraak: 21 januari 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering en de aanvulling daarop, dateren van respectievelijk 12 november 2015 en 10 december 2015, en betreffen onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 november 2015 door
Der Leitende Oberstaatsanwalt in Neukirchen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedatum] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 januari 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A. Vonken, advocaat te Maastricht en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Haftbefehldat is uitgevaardigd door het
Amtsgericht Kleveop 8 november 2015 met zaaknummer 10 Gs 1787/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage I aan deze uitspraak gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit dat ziet op de handel in verdovende middelen terwijl daarbij wapens voorhanden zijn waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, in aanmerking genomen hetgeen de rechtbank in haar uitspraak van 30 oktober 2015 heeft overwogen. [1]
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht moeten worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • De drugs waren bestemd voor de Duitse markt;
  • De drugs werden naar Duitsland gesmokkeld;
  • De rechtsorde van Duitsland is hierdoor geschaad;
  • Duitsland heeft door het uitvaardigen van het EAB aangegeven te willen vervolgen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Duitse autoriteiten en de verdere vervolging in Duitsland de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is aangevoerd dat de opgeëiste persoon eventueel marihuana in Duitsland in probeerde te voeren, maar dat dit in Nederland werd geïnitieerd. De marihuana was immers in Nederland gekocht. Voorts heeft de opgeëiste persoon ook in Nederland zonder rijbewijs gereden en waren ook in Nederland de wapenstok en het knipmes voorhanden. Daarom zijn de feiten deels op Nederlands grondgebied gepleegd en is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Overdracht van onder de opgeëiste persoon in beslag genomen voorwerpen

De raadsman heeft ten aanzien van de in beslag genomen goederen het navolgende betoogd.
Uit de telefoons zijn door het Openbaar Ministerie gegevens gehaald, de telefoons zijn namelijk uitgelezen. Artikel 49 OLW staat echter geen verdergaande dwangmiddelen toe dan de inbeslagname van de telefoons. Dat betekent dat de verkeerde procedure is gevolgd door de telefoons te laten uitlezen. Op grond van de Overleveringswet kan niet de schriftelijke weergave van de inhoud van in beslag genomen telefoons aan de uitvaardigende justitiële autoriteit worden overgedragen. Aangezien de telefoons intussen aan de opgeëiste persoon zijn geretourneerd, zijn ze niet meer voor overdracht geschikt. De overdracht van de telefoons dient dan ook te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Ingevolge artikel 49 OLW kunnen alle goederen die onder een opgeëiste persoon zijn aangetroffen worden overgedragen. De telefoons zijn onder de opgeëiste persoon aangetroffen en in beslag genomen. Het uitlezen van de telefoons, waarbij in feite een kopie van de inhoud is gemaakt (een zogeheten ‘image’) is een praktische oplossing en in het voordeel van de opgeëiste persoon, nu op deze wijze zijn telefoons snel konden worden geretourneerd. Nu het wat de telefoons betreft slechts gaat om een ‘image’ en niet om een analyse van deze gegevens kunnen de in beslag genomen goederen alle, voorzover niet geretourneerd aan de opgeëiste persoon, worden overgedragen. Het betreft de marihuana, de wapenstok, het klapmes en de uitgelezen gegevens van de drie telefoons.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 49, eerste lid, OLW kunnen voorwerpen, aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit in beslag worden genomen.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, OLW beslist de rechtbank bij haar uitspraak over de overlevering tevens over de afgifte dan wel de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen en vermeldt dit in haar uitspraak. (…)
Onder de reikwijdte van artikel 49 OLW vallen alleen die goederen die in het bezit van de opgeëiste persoon zijn aangetroffen. Daarnaast moeten het goederen betreffen die de strafvordering in de uitvaardigende lidstaat kunnen dienen.
Vaststaat dat de drie telefoons onder de opgeëiste persoon in beslag zijn genomen bij zijn aanhouding in Nederland, alsmede dat de Duitse justitiële autoriteit in het EAB onder g) om inbeslagname van de telefoons heeft verzocht. Verder is niet in geschil dat de telefoons, meer precies: de inhoud hiervan, de strafvordering in Duitsland zouden kunnen dienen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de telefoons dan ook conform de vereisten van artikel 49, eerste lid, OLW in beslag genomen en ziet het verweer van de raadsman in essentie op de vraag of het uitlezen van de in beslag genomen telefoons en de eventuele overdracht van een kopie van die gegevens aan de Duitse justitiële autoriteit onder het bereik van de artikelen 49 en 50 OLW vallen.
Aangenomen kan worden dat de achtergrond van het verzoek om de inbeslagname van de telefoons is dat de Duitse justitiële autoriteit onderzoek wil doen naar de gegevens die op de telefoons staan. Naar het oordeel van de rechtbank is het uitlezen niet meer dan het maken van een kopie en kan de kopie met de in het bezit van de opgeëiste persoon aangetroffen telefoons gelijk worden gesteld. De verzochte overdracht van de gemaakte kopieën valt daarmee onder het bereik van de artikelen 49 en 50 OLW. Deze gang van zaken is ook niet anders dan in de gevallen waarin op grond van een rechtshulpverzoek een doorzoeking wordt verricht en computers en/of telefoons worden aangetroffen en in beslag genomen. Ook in die gevallen wordt in de regel verlof gevraagd en verleend teneinde de uitgelezen gegevens te kunnen overdragen aan de justitiële autoriteiten van het land dat het rechtshulpverzoek heeft uitgevaardigd.
Tenslotte is gesteld noch gebleken dat de belangen van de opgeëiste persoon, die de telefoons inmiddels heeft teruggekregen, door de handelwijze van het Openbaar Ministerie in de onderhavige situatie zijn geschaad.
Het verweer slaagt dan ook niet.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet, 5, 107 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 7, 13, 49 en 50 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Der Leitende Oberstaatsanwalt in Neukirchen(Duitsland) voor de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
BEVEELTde afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit als beschreven in de als bijlage II aan deze uitspraak gehechte beslaglijst.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. J. Edgar en M. Woerdman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 januari 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten