ECLI:NL:RBAMS:2025:8320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
13/244222-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor opzetaanranding van twee vrouwen in Amsterdam

Op 7 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 32-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voor het aanranding van twee vrouwen op 16 september 2025 in Amsterdam. De man werd beschuldigd van twee feiten van opzetaanranding, waarbij hij beide vrouwen ongevraagd heeft aangeraakt terwijl zij in of nabij het Vondelpark liepen. Tijdens de zitting op 24 oktober 2025 heeft de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C. Willekes, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de aangiften van de slachtoffers als overtuigend bewijs beschouwd. Beide vrouwen hebben de verdachte herkend, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de kleding droeg die door de slachtoffers was beschreven. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat zijn gedrag bijdraagt aan een gevoel van onveiligheid voor vrouwen. De rechtbank heeft de straf opgelegd op basis van de artikelen 57 en 240 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/244222-25
Datum uitspraak: 7 november 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in: [verblijfsplaats] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Willekes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
feit 1
opzetaanranding dan wel schuldaanranding van [slachtoffer 1] op 16 september 2025 in Amsterdam
feit 2
opzetaanranding dan wel schuldaanranding van [slachtoffer 2] op 16 september 2025 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten, te weten tweemaal opzetaanranding, wettig en overtuigend te bewijzen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de tenlastegelegde feiten aangezien uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte de persoon is die aangeefsters heeft betast.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten, te weten tweemaal opzetaanranding, op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat zij op 16 september 2025 omstreeks 15:30 uur op de Weteringschans liep. Zij voelde een stevige hand die in haar bil kneep, waarbij deels ook in haar kruis werd gegrepen. Aangeefster sprong opzij en een man fietste op een zwarte fiets langs haar heen.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat zij op 16 september 2025 tussen 16:15 uur en 16:30 uur in het Vondelpark liep met een vriendin. Zij zag een man in een oranje jas rustig aan komen fietsen. De man fietste vlak langs haar. Vervolgens voelde zij dat de man zijn hand tussen haar benen langs haar billen naar voren bewoog, zijn hand naar boven drukte en weer terug bewoog.
Anders dan door de raadsvrouw betoogd is de rechtbank van oordeel dat verdachte de persoon is die beide aangeefsters heeft betast.
Een uur na het incident ging aangeefster [slachtoffer 1] hardlopen in het Vondelpark. Daar zag ze, vlak voor de Vondelbrug, de man die haar had aangerand.
Ze herkende hem omdat hij nog dezelfde kleding droeg, waaronder een feloranje jas met het woord ‘koning’ op de achterkant. Aangeefster belde de politie en deelde de locatie van de man mee. Ter plaatse troffen de verbalisanten een fiets aan die vermoedelijk van verdachte was. Op de fiets lag een feloranje jas met op de achterzijde het woord ‘koning’. Twee verbalisanten in burger hielden daarop zicht op de fiets. Even later zagen zij dat verdachte op de fiets stapte en wegfietste, waarna hij werd aangehouden. Bij zijn aanhouding droeg verdachte een trui met dezelfde opdruk als de jas en was hij bovendien in het bezit van een overall met de eerder genoemde opdruk.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verdachte tijdens haar aangifte bij een enkelvoudige fotoconfrontatie herkend als de dader. De rechtbank is – anders dan door de raadsvrouw bepleit – van oordeel dat deze fotoherkenning wel kan worden gebruikt voor het bewijs. De door de raadsvrouw benoemde jurisprudentie (onder andere ECLI:NL:RBAMS:2024:6158) noemt dat behoedzaam moet worden omgegaan met het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie als bewijsmiddel, wat de rechtbank in deze zaak heeft gedaan. De rechtbank heeft namelijk vastgesteld dat de politie ongeveer twee uur na de aanranding de foto van verdachte heeft getoond aan aangeefster. Daarnaast is geen sprake geweest van een sturende vraagstelling bij het tonen van de foto en heeft aangeefster specifieke onderscheidende elementen benoemd waaraan zij verdachte herkende. Verder volgt uit de verklaring van aangeefster dat zij de dader goed heeft kunnen waarnemen. Zij heeft hem immers nadat zij was aangerand nog aangesproken. De rechtbank acht de herkenning dan ook betrouwbaar.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de door aangeefsters gegeven signalementen van de dader op meerdere punten overeen komen én passen bij verdachte. Bovendien hebben beide aangeefsters verklaard dat de dader een oranje jas met ‘koning’ erop droeg, welke jas in de fouillering van verdachte is aangetroffen. Gelet hierop en gezien het feit dat de aanrandingen kort na elkaar en op locaties die dicht bij elkaar liggen zijn gepleegd, is de rechtbank er van overtuigd dat verdachte de persoon is die beide aangeefsters heeft aangerand.
Het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario dat verdachte de jas en de fiets in de bosjes zou hebben gevonden, nadat deze daar door de daadwerkelijke dader zou zijn achtergelaten acht de rechtbank niet aannemelijk geworden en wordt gelet op het voorgaande weersproken door de bewijsmiddelen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1op 16 september 2025 te Amsterdam, met een persoon, te weten [slachtoffer 1] , seksuele handelingen heeft verricht, te weten het onverhoeds knijpen in de bil van die [slachtoffer 1] en het onverhoeds betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer 1] , terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer 1] daartoe de wil ontbrak;
ten aanzien van feit 2op 16 september 2025 te Amsterdam, met een persoon, te weten [slachtoffer 2] , seksuele handelingen heeft verricht, te weten het onverhoeds betasten van de billen en schaamstreek van die [slachtoffer 2] , terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer 2] daartoe de wil ontbrak.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om — indien zij tot een
bewezenverklaring komt — de straf te matigen tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft op één dag, kort na elkaar, twee vrouwen aangerand die op dat moment in, dan wel in de buurt van, het Vondelpark liepen. De verdachte heeft de vrouwen ongevraagd aangeraakt op een respectloze en seksueel geladen manier. Hij heeft daarbij geen enkel respect getoond voor hun zelfbeschikkingsrecht en inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en seksuele integriteit. Aangeefsters konden zich niet onttrekken aan deze onverhoedse toenaderingen, zij geven beiden aan erg geschrokken te zijn van het incident.
Het betreffen ernstige feiten waarbij verdachte zich niet heeft bekommerd om de gevolgen voor aangeefsters. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het gevoel van onveiligheid van vrouwen in het algemeen en aangeefsters in het bijzonder. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte op geen enkel moment verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag en het door hem veroorzaakte ongemak.
De raadsvrouw heeft -subsidiair- bepleit rekening te houden met het feit dat een groep mensen verdachte zou hebben toegetakeld na de aanranding van aangeefster [slachtoffer 2] . Hoewel aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat dit is gebeurd, heeft verdachte ter terechtzitting ontkend dat dit hem is overkomen. De rechtbank laat in het midden of het daadwerkelijk is gebeurd, mede omdat de rechtbank geen aanleiding ziet om deze gebeurtenis mee te wegen in de straftoemeting.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 september 2025. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor een zedenfeit. Dit leidt niet tot een hogere of lagere straf.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting naar boven af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 240 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
telkens: opzetaanranding
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdacht daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf. Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mr. I. Timmermans en mr. C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten en L.E. Poel, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
7 november 2025.