3.3Vrijspraak van de ten laste gelegde feiten
De rechtbank constateert dat de handelingen die ten laste zijn gelegd op dezelfde dag en op hetzelfde moment zouden zijn gepleegd door dezelfde daders. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten en omstandigheden daarom gezamenlijk bespreken.
[benadeelde partij] heeft op 28 maart 2024 aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. Hij verklaart dat hij op 26 maart 2024 om 13.00 uur een afspraak had met een potentiële klant op de [adres] . Terwijl hij in zijn auto op de klant wachtte, stapte een persoon (NN1) bij hem in de auto via het bijrijdersportier. Een tweede persoon (NN2) stond met zijn rug tegen het bestuurdersportier aan. Aangever verklaart dat hij vervolgens meer dan drie uren tegen zijn wil in de auto is vastgehouden en dat hij, onder bedreiging met een vuurwapen, zijn bankpas, telefoon en telefooncodes moest afstaan. NN1 heeft vervolgens met de telefoon van aangever een groot geldbedrag van aangever zijn rekening overgemaakt naar een ander rekeningnummer en verschillende goederen uit de auto weggenomen. NN2 heeft een armband en een ring van hem weggenomen. Aangever verklaart verder dat zowel NN1 als NN2 gebruik hebben gemaakt van een in zijn auto aanwezige USB-C-kabel om hun telefoons op te laden. In zijn aanvullende aangifte van 21 juni 2024 heeft aangever verklaard dat hij die kabel vlak voor het incident had aangeschaft.
Enkelvoudige fotoherkenning
Tijdens de aanvullende aangifte op 21 juni 2024 heeft verbalisant [verbalisant] een politiefoto van verdachte aan aangever getoond. De verbalisant deelde voorafgaand aan het tonen van de foto het volgende mee: ‘
We hebben een verdachte aangehouden en we willen graag een foto van hem aan u tonen. We willen van u weten of u de verdachte herkend [sic] en zo ja, waaraan u hem herkend [sic].’ Aangever heeft vervolgens verklaard dat hij de persoon op de foto herkende als de persoon die naast hem in de auto heeft gezeten. Op de vraag waaraan hij verdachte herkende, antwoordde aangever ‘
aan alles’.
De verbalisant heeft gebruik gemaakt van een enkelvoudige fotoconfrontatie, waarbij aangever alleen met een foto van verdachte werd geconfronteerd. De rechtbank overweegt, conform de nota van toelichting bij het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek, dat er vanuit bewijsrechtelijk perspectief behoedzaam moet worden omgegaan met de inzet van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Een enkelvoudige fotoconfrontatie kan worden gebruikt als de aangever of getuige de verdachte al kent, bijvoorbeeld onder een bijnaam of als naamloze klant. Daar was in dit geval geen sprake van. Daarnaast constateert de rechtbank dat aangever niet heeft benoemd aan welke specifieke onderscheidende kenmerken hij de persoon op de foto heeft herkend als één van de daders (NN1). Verder constateert de rechtbank dat de vraagstelling van de verbalisant, voorafgaand aan de enkelvoudige fotoconfrontatie, suggestief van aard was. De vraag suggereert dat de persoon op de foto de dader is, zodat niet kan worden uitgesloten dat aangever zich daardoor (on)bewust heeft laten leiden bij de herkenning. De rechtbank is daarom van oordeel dat de fotoherkenning onvoldoende betrouwbaar is.
Aangezien de enkelvoudige fotoherkenning naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrouwbaar is, is deze niet bruikbaar voor het bewijs.
Signalement NN1
In zijn aangifte heeft aangever een signalement gegeven van de twee daders. In het signalement van NN1 heeft aangever uitdrukkelijk benoemd dat dit een man betreft zonder snor, zonder baard en zonder beharing. Ook bij zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris (op 16 september 2024) heeft aangever in eerste instantie herhaald dat NN1 geen gezichtsbeharing had. Pas nadat de rechter-commissaris mededeelde dat de persoon op de getoonde foto een baard en een snor heeft, verklaarde aangever dat dit zou kunnen maar dat dit op een donkere huidskleur een hele andere expressie heeft.
De rechtbank constateert dat het door aangever (direct na het incident) gegeven signalement van NN1 niet overeenkomt met verdachte, aangezien voldoende vaststaat dat verdachte op de tenlastegelegde datum gezichtsbeharing (een baard en een snor) had. De rechtbank vindt dit deel van het signalement van NN1 zwaarwegend, aangezien dit een sterk onderscheidend deel van het signalement betreft en aangever voor een periode van ruim drie uren naast NN1 heeft gezeten en diens gezicht vanuit verschillende hoeken heeft gezien. In zijn aanvullende aangifte heeft aangever namelijk verklaard dat NN1 naast hem op de bijrijdersstoel zat en zich ook naar achteren heeft gebogen om goederen van de achterbank te pakken.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte niet kan volgen uit het door aangever gegeven signalement van NN1.
DNA-match
Aangever heeft verklaard dat hij vlak voor het incident een USB-C-kabel heeft gekocht bij een tankstation en dat NN1 en NN2 gebruik hebben gemaakt van deze kabel. In de auto van aangever is een dergelijke USB-C-kabel aangetroffen. Er heeft vervolgens DNA-onderzoek plaatsgevonden aan de kabel. Uit het DNA-onderzoek is gebleken dat er op de USB-C stekker van de kabel een DNA-mengprofiel is aangetroffen van drie personen, waaronder DNA van aangever en van verdachte.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij weleens bij tankstations komt, ook in Hoofddorp, en dat hij mogelijk de USB-C-kabel kan hebben aangeraakt in het tankstation, om te controleren of deze geschikt zou zijn voor zijn telefoon.
De rechtbank constateert dat de USB-C-kabel een verplaatsbaar object betreft, zodat er voldoende steunbewijs nodig is om op basis van de DNA-match te kunnen komen tot een bewezenverklaring. De rechtbank stelt vast dat geen onderzoek naar DNA-sporen op het interieur van de auto (bijvoorbeeld het bijrijdersportier) of de telefoon van aangever is uitgevoerd. In dit geval heeft aangever verklaard dat hij vlak voor het incident de USB-C-kabel heeft aangeschaft en heeft ter onderbouwing een schermafbeelding van een transactie van zijn bankrekening overgelegd. Daaruit blijkt dat aangever op 26 maart 2024 om 12.51 uur een bedrag van € 24,99 heeft gepind bij het tankstation Shell Den Ruygenhoek te Hoofddorp. In het dossier ontbreekt echter een aankoopbewijs van de USB-C-kabel. Daarnaast is door de politie niet onderzocht of de betreffende pintransactie daadwerkelijk ziet op de aankoop van een USB-C-kabel. Bovendien is onduidelijk gebleven hoe de USB-C-kabel verpakt was. Daarom kan niet worden uitgesloten dat het DNA van verdachte op een ander moment of op een andere wijze op de kabel terecht is gekomen dan door aanraking in de auto van aangever.
De rechtbank is, in het licht van het voorgaande, van oordeel dat uit de enkele DNA-match niet valt af te leiden dat verdachte op de plaats delict is geweest.
Conclusie
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.