ECLI:NL:RBAMS:2025:821

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
13/360355-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel door Rechtbank Amsterdam

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Keulen in Duitsland. De officier van justitie had op 15 november 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat op 14 oktober 2024 was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1996 en met de Marokkaanse nationaliteit, werd in de rechtszaal bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.B. Schmidt, na een eerdere schorsing van de zitting vanwege de afwezigheid van zijn vorige advocaat. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die bevestigden dat de opgeëiste persoon na veroordeling in Duitsland naar Nederland kan worden overgebracht voor de tenuitvoerlegging van de straf. De rechtbank heeft het onschuldverweer van de opgeëiste persoon, dat hij zich op het moment van het feit in Amsterdam bevond, niet in overweging genomen, aangezien dit verweer niet meer deel uitmaakt van de OLW.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle voorwaarden van de OLW is voldaan. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp als voorzitter, samen met mrs. B. van Galen en E. Biçer, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 7 februari 2025. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/360355-24
Datum uitspraak: 7 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 15 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 oktober 2024 door het
Amtsgericht Keulen, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen zonder advocaat.
De rechtbank heeft het onderzoek toen voor bepaalde tijd geschorst, omdat de vorige advocaat zich heeft onttrokken en de huidige advocaat niet aanwezig kon zijn op voornoemde zitting.
De behandeling van het EAB is vervolgens voortgezet op de zitting van 4 februari 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn (nieuwe) raadsman, mr. R.B. Schmidt, advocaat te Noordwijk.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot voorlopige hechtenis van het
Amtsgericht Keulenvan 14 oktober 2024, zaaknummer 503 Gs 2541/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
18) georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Nu de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, hoeft de opgeëiste persoon niet meer aan de hand van andere stukken aan te tonen dat hij gedurende een periode van minimaal vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. [4]
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van de IND van 9 december 2024 volgt dat het strafbare feit in het EAB er niet toe leidt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De leidinggevende hoofdofficier van justitie te Keulen heeft op 9 december 2024 de volgende garantie gegeven:
Onder verwijzing naar uw e-mail van 09-12-2024 verzeker ik u hierbij dat de bovengenoemde opgeëiste persoon [de opgeëiste persoon] als hij met kracht van gewijsde in de Bondsrepubliek Duitsland wordt veroordeeld, op basis van de geldende versie van Kaderbesluit 20081909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 05-12-2008, pagina 27) ten behoeve van de verdere tenuitvoerlegging van de straf weer naar Nederland wordt overgebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft ter zitting omstandig uiteengezet dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hij heeft daartoe gesteld dat hij zich op het moment dat het feit werd gepleegd in Amsterdam bevond en dat dit kan blijken uit camerabeelden. Ondanks pogingen om die beelden te verkrijgen is hij daarin niet geslaagd.
De rechtbank stelt vast dat het zogenoemde onschuldverweer zoals dat tot de recente wijziging van de Overleveringswet was opgenomen in de artikelen 27, vijfde lid en artikel 28, zesde lid OLW, door het vervallen van deze bepalingen geen deel meer uitmaakt van de Overleveringswet. De rechtbank kan reeds daarom geen acht (meer) slaan op dit verweer bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de overlevering. De opgeëiste persoon zal dat verweer moeten voeren ten overstaan van de Duitse rechter na zijn overlevering.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Keulen(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. B. van Galen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk: Rechtbank Amsterdam, 9 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4872.