ECLI:NL:RBAMS:2025:8166

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
200.334.567
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede tussenarrest in procedure tussen artiest en muziekexploitant over royalty’s

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen twee appellanten, een artiest en een muziekexploitant, tegen een geïntimeerde muziekexploitant. De zaak betreft een geschil over royalty's en de verplichtingen die voortvloeien uit een vaststellingsovereenkomst (VSO). Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 21 januari 2025 en bespreekt de ingediende stukken van beide partijen. De appellanten hebben verschillende deelvorderingen ingediend, waaronder correcties op royaltypercentages en andere financiële claims. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat de verschuldigdheid van een deelvordering vaststaat en dat de geïntimeerde nabetalingen moet verrichten. Er is een mondelinge behandeling gelast om de mogelijkheid van een regeling te onderzoeken en om de rol van een deskundige te bespreken. De appellanten hebben een deskundige voorgesteld, terwijl de geïntimeerde ook deskundigen uit het buitenland heeft aangedragen. Het hof heeft de zaak naar een roldatum verwezen voor verdere behandeling en houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.334.567/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/12/723412 / HA ZA 22-782
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 november 2025
inzake

1.[appellant 1] ,

wonend te [plaats 1] ,
2.
[appellant 2],
gevestigd te [plaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. Steenhuis te Den Bosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. van Dongen te Amsterdam.
Appellanten worden hierna [appellant 1] respectievelijk [appellant 2] en gezamenlijk [appellanten] genoemd en geïntimeerde wordt [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 21 januari 2025.
1.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- de akte uitlating van de zijde van [geïntimeerde] van 10 juni 2025;
- de akte uitlating van de zijde van [appellanten] van 24 juni 2025.
1.3.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1.
Het hof heeft in het tussenarrest partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de vordering van [appellanten] tot nakoming door [geïntimeerde] van de uit art. 2 VSO voortvloeiende betalingsverplichtingen.
2.2.
Zoals in het tussenarrest is weergegeven, valt deze vordering van [appellanten] uiteen in de volgende deelvorderingen:
a. a) ten onrechte bij Ultra ingehouden 12% distributionfee: € 78.012;
b) correctie royaltypercentages € 101.635;
c) correctie slidingscale € 20.000,-;
d) correctie afwijking 11% € 141.259,- voor ten onrechte niet ‘at source’ afrekenen;
e) correctie op basis van publiek domein contract [geïntimeerde] USA en Spotify: € 175.000;
f) correctie onbetaalde PP&B gelden € 25.000,-;
g) correctie aanpassing % inlopen voorschot Albumovereenkomst € 35.000,-;
h) correctie niet afgerekende inkomsten RS album € 25.000,-;
i. i) ten onrechte op het Post Term Income ingehouden 12%: € 100.000,-; j) Vevo inkomsten (eisvermeerdering in hoger beroep): € 322.903,-; k) handelsrente over alle voorgaande bedragen.
2.3.
In het tussenarrest heeft het hof hierover reeds geoordeeld dat:
- de verschuldigdheid van deelvordering a (distribution fee) tussen partijen vast staat,
- [geïntimeerde] ten aanzien van deelvordering j (Vevo-inkomsten) zal moeten nabetalen voor zover zij binnen de -nog nader vast te stellen- afgesproken periode, in strijd met haar verplichting om
at sourceaf te rekenen, op de bij Vevo gerealiseerde inkomsten inhoudingen heeft verricht;
- [geïntimeerde] over de bedragen die zij op grond van de VSO moet nabetalen, handelsrente verschuldigd is;
- deelvorderingen b tot en met j voor een deel berusten op extrapolatie tot buiten de auditperiode en op door [geïntimeerde] gemotiveerd betwiste uitgangspunten en bevindingen van [naam 1] en daarover nog geen eindbeslissingen kunnen worden gegeven.
2.4.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over: - de (uitleg van de) afspraken over de duur van de op de audit gebaseerde (eventuele) nabetalingsplicht; - een met het oog op een door partijen overeen te komen regeling, al dan niet beperkt tot afspraken over te verrichten nadere audit, te gelasten nadere mondelinge behandeling, en
- de persoon van een eventueel door het hof te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen.
Duur van de op de audit gebaseerde nabetalingsplicht
2.5.
[geïntimeerde] heeft zich in haar akte op het standpunt gesteld dat partijen in (artikel 2 van) de VSO de duur van de audit hebben vastgelegd op de periode juli 2016 tot en met juni (het woord juni was in het tussenarrest per abuis weggevallen) 2018, waarbij partijen volgens [geïntimeerde] zijn overeengekomen dat pas als uit onderzoek zou blijken dat op een specifieke sample 5% of meer is onderbetaald, alleen voor die onderzochte specifieke sample de onderzoeksperiode met een half jaar naar voren mag worden uitgebreid. Volgens [geïntimeerde] zal daarom, al dan niet door een door het hof benoemde deskundige, per deelbedrag moeten worden vastgesteld of sprake is van onderbetaling van meer dan 5%. Volgens [geïntimeerde] is van dat laatste evenwel geen sprake.
2.6.
Volgens [appellanten] geldt de nabetalingsplicht vanaf het moment van de eerste exploitatie door [geïntimeerde] tot de
take down dateuit de VSO, 28 september 2020. Zij voeren hiertoe het volgende aan. i) In de VSO is bepaald dat als een onderzochte auditsample een afwijking van meer dan 5% blootlegt, de direct ervoor en daarna gelegen periode – zonder beperking – eveneens mag worden onderzocht. ii) Bij het type onderzoek van de in VSO gekozen ‘
sample approach’hoort een extrapolatie over de gehele auditperiode, hetgeen een deskundige zou kunnen bevestigen. iii) in artikel 4 en 6 van de VSO is uitdrukkelijk een onbeperkt (“any and all claims") voorbehoud gemaakt voor alle door de audit blootgelegde claims, waarmee partijen genoemde extrapolatie hebben beoogd. iv) [appellanten] behoefden niet te begrijpen dat een eventuele nabetalingsplicht tot de auditperiode beperkt zou zijn in geval van gebleken structurele onjuistheden in het afrekenbeleid, en v) een andersluidende afspraak zou naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar zijn.
2.7.
Beide partijen beroepen zich voor de duur van de in de VSO voorziene audit en eventueel daaruit voortvloeiende nabetalingsverplichtingen op de volgende passage uit art. 2 van de VSO:
“In October 2019 an audit of the books at SME took place, with regard to the statements furnished by SME in the period Juli 2016 through June 2018, executed by the accountant’s firm [naam 1] . We agree that this audit will proceed in the next couple of months according to the methodology and corresponding ‘sample lists as attached to this Settlement Agreement as Schedule 3. (…) If the audit reveals an amount of underpayment of 5% (five percent) or more in any specific sample, we are entitled to audit the statement of sales of the same selling partner (such as Spotify or Apple Music) in the same country in which the underpayment occurred of the directly preceding and directly following statement period. As an example, if the audit of the Spotify 2016-1 sales in Italy reveal an underpayment of more than 5%, then we shall have the right to audit the Spotify sales for the periods 2015-2 and 2016-2, and the same mechanic applies if the 2015-2 Spotify sales statements Italy reveal an underpayment of 5% or more (…)”.
2.8.
Het hof zal ter gelegenheid van de te gelasten mondelinge behandeling (zie hierna, 2.12) dit geschilpunt nader met partijen bespreken. Voorlopig is het hof van oordeel dat de woorden
‘and the same mechanic applies if the 2015-2 (…) reveal an underpayment of 5% or more’in art. 2 VSO meebrengen dat als uit de direct voor de desbetreffende auditperiode gelegen periode een onderbetaling van 5% of meer blijkt, de daarvoor gelegen (deel)periode zal worden onderzocht tot het moment dat een eventueel geconstateerde onderbetaling onder de drempel van 5% blijft. De woorden ‘directly following’ wijzen erop dat op deze manier ook opvolgende perioden gelegen direct na de oorspronkelijke auditperiode in de audit kunnen worden betrokken en tot nabetalingsverplichtingen kunnen leiden. Al naar gelang de 5% drempel telkens wel of niet wordt gehaald, kan de auditperiode dus, naar het voorlopig oordeel van het hof, in stappen worden uitgebreid tot enerzijds het begin van de exploitatie en anderzijds de
take down datevan 28 september 2020.
Beproeven van een schikking; deskundigenbenoeming
2.9.
[appellanten] hebben te kennen gegeven open te staan voor het treffen van een regeling, al dan niet onder leiding van het hof. Zij achten een nadere mondelinge behandeling ook gewenst met het oog op het maken van afspraken over een nadere audit, de persoon van de aan te wijzen deskundige en het afstemmen van aan de deskundige te stellen vragen. Als te benoemen deskundige stellen [appellanten] mr. C.J. van de Wiel voor, verbonden aan Ernst & Young.
2.10.
Ook [geïntimeerde] heeft te kennen gegeven open te staan voor het onder begeleiding van het hof beproeven van een schikking ter beëindiging van het inmiddels in omvang beperkte geschil. Voor het geval het tot een deskundigenbenoeming komt, heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat onder de VSO is overeengekomen dat een auditor voorafgaand aan het onderzoek een geheimhoudingsovereenkomst zal ondertekenen. Dit zou volgens [geïntimeerde] ook voor een door het hof te benoemen deskundige moeten gelden. [geïntimeerde] voert aan dat zij er niet in is geslaagd met [appellanten] tot overeenstemming te komen over de te benoemen deskundige en ook overigens geen geschikte in Nederland gevestigde auditor heeft kunnen vinden. [geïntimeerde] heeft een drietal (in New York, respectievelijk Londen werkzame) deskundigen voorgedragen, te weten [naam 2] ( [bedrijf 1] ), [naam 3] ( [bedrijf 2] ) en [naam 4] ( [bedrijf 3] ).
2.11.
Beide partijen hebben vragen geformuleerd die volgens hen aan een eventueel te benoemen deskundige moeten worden gesteld.
2.12.
Het hof zal een mondelinge behandeling gelasten om de mogelijkheid van een regeling te onderzoeken, al dan niet beperkt tot afspraken over een te verrichten nadere audit. Het hof acht het aangewezen dat in dat verband op de mondelinge behandeling met het oog op een mogelijke nadere audit in ieder geval de volgende punten aan de orde komen:
a. a) de persoon van een eventueel daartoe door het hof te benoemen deskundige. Het hof geeft partijen alvast mee dat een Nederlandse deskundige de voorkeur heeft;
b) de vragen die aan deze deskundige moeten worden gesteld. Partijen hebben daartoe in hun aktes voorstellen gedaan, maar nog niet op elkaars voorstellen kunnen reageren. Het hof zal hen in de gelegenheid stellen dit bij uiterlijk twee weken voor de mondelinge behandeling te nemen akte alsnog te doen;
c) tot welke informatie een te benoemen deskundige toegang moet (kunnen) hebben en hoe dit kan worden gerealiseerd;
d) welke audittools bij een nadere audit zouden moeten (kunnen) worden gehanteerd;
e) op welke wijze(n) de vertrouwelijkheid van bij een nadere audit verkregen (bedrijfsgevoelige) informatie zal kunnen worden gewaarborgd, zoals bijvoorbeeld de door [geïntimeerde] voorgestelde geheimhoudingsovereenkomst voor een te benoemen deskundige.
2.13.
Voorts kan de duur van een op de audit gebaseerde nabetalingsplicht worden besproken, alsmede de vraag of een definitieve beslissing op dat punt van de uitleg van de VSO voor het te gelasten onderzoek genomen moet zijn.

3.Beslissing

Het hof:
3.1
gelast een mondelinge behandeling met het onder 2.12 en 2.13 genoemde doel;
3.2.
verwijst de zaak daartoe naar de roldatum 18 november 2025 voor opgave verhinderdata over de maanden januari tot en met maart 2026;
3.3.
bepaalt dat partijen bij uiterlijk twee weken voor de te bepalen mondelinge behandeling zich bij akte zullen uitlaten als bedoeld onder 2.11, onder b;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en B.J. Lenselink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.