ECLI:NL:RBAMS:2025:802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/13/760506 / HA RK 24-429
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schijn van partijdigheid van de rechter in een civiele procedure

Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door de bewindvoerder van verzoeker, die zich benadeeld voelde door de rechter, mr. T.A. van Löben Sels. De wrakingsgrond was de schijn van partijdigheid, omdat de rechter had opgemerkt dat partijen erop uit waren de voortgang van de zaken te frustreren, wat de indruk wekte dat de rechter de VvE wilde helpen. De procedure was gestart op 2 december 2024 en de behandeling vond plaats op 22 januari 2024. De rechter had eerder een rolmededeling gedaan waarin hij de mondelinge behandeling van de zaak van verzoeker samen met andere zaken had gepland, zonder dat verzoeker bij exploot was opgeroepen. Dit leidde tot de conclusie dat de rechter niet onpartijdig was, omdat hij de belangen van de VvE had gediend zonder de andere partij te horen. De wrakingskamer oordeelde dat de schijn van partijdigheid objectief gerechtvaardigd was en heeft het verzoek tot wraking toegewezen. De beslissing werd genomen door de rechters W.M. de Vries, L. van Berkum en S. Djebali en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing van 5 februari 2025 op het op 2 december 2024 gedane en onder zaaknummer C/13/760506 HA/RK 24/429 ingeschreven verzoek van:
[bewindvoerder] , als bewindvoerder van [verzoeker] ,wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde [gemachtigde] ,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. T.A. van Löben Sels, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.1. De procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het door de gemachtigde van verzoeker op 2 december 2024 ingediende wrakingsverzoek, met negen bijlagen;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het verzoek tot wraking, per e-mail van 11 december 2024 verzonden naar de griffier van de wrakingskamer;
  • een brief van de gemachtigde van verzoeker van 18 december 2024 (‘aanvullende wraking’) waarin gereageerd wordt op de schriftelijke reactie van de rechter, met één bijlage;
  • twee beslissingen van de wrakingskamer van deze rechtbank van 23 oktober 2024 waarin verzoeken van [gemachtigde] en [naam 1] om de rechter te wraken zijn afgewezen.
De rechter berust niet in de wraking.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 januari 2024. Verschenen zijn de gemachtigde van verzoeker en de rechter.
Mr. [naam 3] (een collega van mr. [naam 2] , de gemachtigde van de wederpartij van verzoeker) was als toehoorder aanwezig. De gemachtigde van verzoeker (mede aan de hand van een pleitnotitie) en de rechter hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord.
De beslissing is bepaald op 5 februari 2025.

2.De feiten

De Vereniging van Eigenaars [naam VvE] (hierna de VvE) heeft een procedure aanhangig gemaakt tegen [verzoeker] (hierna: [verzoeker] ) bij de rechtbank Noord-Holland. Bij vonnis van 24 juli 2024 heeft de rechtbank Noord-Holland deze procedure verwezen naar deze rechtbank. Dit is gebeurd op verzoek van [verzoeker] zodat zijn zaak gezamenlijk met twee vergelijkbare zaken die reeds bij de rechter aanhangig waren, te weten de zaken die door de VvE aanhangig zijn gemaakt tegen [gemachtigde] en [naam 1] (hierna [gemachtigde] en [naam 1] ), zou kunnen worden behandeld. Onder 2.2 van het verwijzingsvonnis staat onder meer:

De kantonrechter wijst partijen erop dat voor voortzetting van de procedure vereist is dat een van partijen de andere partij bij exploot oproept tegen een nieuwe roldatum (artikel 74 lid 1 Rv).
Bij e-mail van 14 augustus 2024 heeft de griffier van deze rechtbank aan [verzoeker] medegedeeld dat het dossier nog niet is ontvangen van de rechtbank Noord-Holland en nog niet bij deze rechtbank administratief is ingevoerd. Verder staat in de e-mail:

Gelet op deze vertraging en op het stadium waarin uw procedure zich bevindt, is het mogelijk dat uw zaak niet gelijktijdig zal worden behandeld met de zaken ( [gemachtigde] & [naam 1] ) waarnaar u verwijst.
Eveneens op 14 augustus 2024 heeft de griffier [verzoeker] een tweede e-mail gestuurd waarin staat:

In navolging van mijn e-mail van zojuist, wil ik u onder de aandacht brengen dat in het verwijzingsvonnis in overweging 2.2 is bepaald dat voor voortzetting van de procedureook vereist is dat één van partijen de andere partij bij exploot moet oproepen.Zonder dat exploot wordt de zaak niet voortgezet.
Noch de VvE noch [verzoeker] heeft de andere partij bij exploot opgeroepen om te verschijnen voor deze rechtbank.
Op 22 augustus 2024 is de mondelinge behandeling in de zaken van de VvE tegen [gemachtigde] en [naam 1] voor de rechter aangevangen. Voorafgaand aan die mondelinge behandeling heeft [verzoeker] een conclusie van antwoord en een eis in reconventie in zijn zaak ingediend. [verzoeker] zegt zich voor de mondelinge behandeling van 22 augustus 2024 bij de bode van deze rechtbank te hebben gemeld als toehoorder, maar hij heeft de zitting niet bijgewoond. [gemachtigde] en [naam 1] hebben de rechter gedurende de mondelinge behandeling van 22 augustus 2024 gewraakt. De mondelinge behandeling is daarom geschorst.
Bij e-mail van 26 augustus 2024 heeft [verzoeker] de gemachtigde van de VvE onder meer het volgende bericht:

Nu u verzaakt heeft om tijdig een dagvaarding uit te brengen zodat mijn zaak bij de rechtbank Amsterdam kon worden[behandeld]
samen met de zaken van de heren [gemachtigde] en [naam 1] , treft het geen doel meer om een dagvaarding uit te brengen voor een behandeling van de zaak in Amsterdam. Als u dat wel doet, zal ik de rechtbank daarom verzoeken om de zaak terug te verwijzen naar Haarlem. Ik verzoek u daarom vriendelijk om, wanneer u alsnog een dagvaarding aan mij uit wenst te (doen) brengen, dit te doen voor een behandeling door de rechtbank Haarlem.
Bij beslissingen van 23 oktober 2024 heeft de wrakingskamer van deze rechtbank de verzoeken van [gemachtigde] en [naam 1] tot wraking van de rechter afgewezen.
Bij vonnis van 23 oktober 2024 van de rechtbank Noord-Holland is [bewindvoerder] benoemd als bewindvoerder van [verzoeker] .
Ten behoeve van de rolzitting van 14 november 2024 heeft de gemachtigde van de VvE de rechter bij e-mail van 1 november 2024 verzocht ook de zaak tegen verzoeker in behandeling te nemen. In de e-mail van 1 november 2024 staat:

Om te voorkomen dat partijen extra kosten moeten maken (nieuwe dagvaarding en griffierecht) verzoek ik u vriendelijk om deze zaak in te schrijven op de rol van uw rechtbank. Daarbij verzoek ik u om de behandeling van deze zaak te voegen met de zaken [gemachtigde] en [naam 1] .Uw rolinstructies zie ik met belangstelling tegemoet.
Op 11 november 2024 heeft [gemachtigde] in zijn zaak een akte ingediend ten behoeve van de rolzitting van 14 november 2024. Bij die akte was (als productie 36) de e-mail gevoegd die [verzoeker] op 26 augustus 2024 naar de VvE had gestuurd (zie hiervoor onder f). In de akte staat over de e-mail van 26 augustus 2024 onder meer het volgende:

Deze e-mail heeft de VvE, hierna mevrouw [naam 2] , ten onrechte niet als productie opgenomen bij haar vordering tot voeging/gezamenlijke behandeling van 1 november 2024. De heer [verzoeker] stelt in deze e-mail dat hij niet wil dat zijn zaak gevoegd wordt behandeld met de zaken [gemachtigde] / [naam 1] bij de rechtbank Amsterdam, maar dat hij de rechtbank Haarlem relatief bevoegd acht. Dit aangezien deze laatstgenoemde zaken al zijn aangevangen buiten de heer [verzoeker] om, nu mevrouw [naam 2] , als zij al voeging wilde, heeft verzaakt om tijdig een dagvaarding uit te brengen zoals bepaald in het vonnis van de rechtbank Haarlem van 24 juli 2024 (…).Mevrouw [naam 2] wendt nu ten onrechte voor dat de gevorderde voeging in confesso zou zijn, terwijl dit dus allerminst het geval is. (…)
Op 14 november 2024 heeft deze rechtbank verzoeker en de VvE een rolmededeling (met kenmerk 1138706 CV EXPL 24-14113) toegezonden. Hierin staat onder meer het volgende:

Deze zaak is bij vonnis van 24 juli 2024 van de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op verzoek van [verzoeker] en met instemming van de VvE verwezen naar de kantonrechter van deze rechtbank. Overweging 2.2 van dat vonnis bepaalt dat voor voortzetting van de procedure is vereist dat een van partijen de andere partij bij exploot oproept tegen een nieuwe roldatum. Geen van partijen heeft vorenbedoeld exploot doen uitbrengen. Daarom is de zaak – in afwachting van het oproepingsexploot – blijven liggen.Beide partijen hebben afzonderlijk van elkaar verzocht om de zaak toch op de rol te plaatsen. Daar zal de kantonrechter bij uitzondering uit praktische overwegingen toe overgaan.De onderhavige zaak is volgens de VvE verknocht met nog twee andere zaken, te weten die tussen de VvE en [gemachtigde] (…) en tussen de VvE en [naam 1] (…). Deze zaken staan allebei voor dagbepaling voortzetting mondelinge behandeling op de rol van vandaag. Nu de VvE in alle drie de zaken de eisende partij is, terwijl [verzoeker] in persoon procedeert, zal de onderhavige procedure gelijktijdig met de zaken [gemachtigde] en [naam 1] mondeling worden behandeld.Partijen worden hierbij opgeroepen te verschijnen op de mondelinge behandeling die zal plaatsvinden opmaandag 16 december 2024 om 14.30 uur, waarop de procedures van de VvE tegen [naam 1] , [gemachtigde] en [verzoeker] gezamenlijk worden behandeld.(…)
Op 1 december 2024 heeft verzoeker [gemachtigde] gemachtigd om namens hem op te treden in de procedure tegen de VvE.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

Het wrakingsverzoek van 2 december 2024 is – samengevat weergegeven – gebaseerd op het volgende. In weerwil van het vonnis van 24 juli 2024 van de rechtbank Noord-Holland is [verzoeker] niet bij exploot opgeroepen om te verschijnen voor deze rechtbank. De VvE had dit kunnen doen tot acht dagen voor de datum van de zitting van 22 augustus 2024, waarop de zaken tegen [gemachtigde] en [naam 1] zouden worden behandeld. [verzoeker] wilde stukken indienen voor die zitting, maar moest dat tien dagen van te voren doen. Zekerheidshalve heeft hij toen, op de laatste dag dat dat nog kon, een conclusie van antwoord en eis in reconventie ingediend. [verzoeker] heeft welbewust geen oproepingsexploot doen uitbrengen, omdat dit op de weg van de VvE lag. Een en ander heeft ertoe geleid dat op 22 augustus 2024 de zaken van [gemachtigde] en [naam 1] inhoudelijk zijn behandeld en dat de rechter op die zitting de gemachtigde van de VvE en een informant heeft gehoord met betrekking tot hetzelfde feitencomplex als in de zaak van [verzoeker] . [verzoeker] had zich overigens voor de zitting van 22 augustus 2022 bij de bode gemeld, maar is niet naar binnen geroepen. Omdat de zaken tegen [gemachtigde] en [naam 1] dus al waren aangevangen en de rechter al zeker één informant had gehoord, heeft [verzoeker] op 26 augustus 2024 een e-mail naar de VvE gestuurd waarin staat dat hij niet langer wil dat zijn zaak bij de rechtbank Amsterdam wordt behandeld. De VvE heeft echter de rechter verzocht de drie zaken te voegen en het wettelijke voorschrift dat de wederpartij bij exploot moet worden opgeroepen te negeren. De rechter heeft blijkens de rolmededeling van 14 november 2024 ten onrechte aan dit verzoek van de VvE voldaan. De rechter verkeerde kennelijk in de veronderstelling dat verzoeker, omdat [verzoeker] bij deze rechtbank een conclusie van antwoord en eis in reconventie had ingediend, hiermee instemde.
De gronden waarop de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt (naar objectieve en subjectieve maatstaven) en die tot wraking moeten leiden zijn de volgende:
- het horen van de VvE, buiten [verzoeker] om, omtrent hetzelfde feitencomplex, hetgeen een absolute schending inhoudt van het beginsel van hoor en wederhoor;
- het horen van een informant, buiten [verzoeker] om, omtrent hetzelfde feitencomplex, hetgeen een absolute schending inhoudt van het beginsel van hoor en wederhoor;
- het niet binnenroepen van [verzoeker] als toehoorder bij de zitting van 22 augustus 2024;
- het vertellen van onwaarheden over wie op de zitting van 22 augustus 2024 aanwezig waren;
- het negeren van de wettelijke regel dat [verzoeker] /verzoeker bij exploot had moeten worden opgeroepen, waardoor de VvE financieel bevoordeeld wordt, althans minder kosten hoeft te maken;
- het ten onrechte aanmerken van de conclusie van antwoord/eis in reconventie van [verzoeker] als een verzoek zijn zaak bij de rechtbank Amsterdam te laten behandelen;
- het nalaten verzoeker na zijn benoeming op te roepen in plaats van [verzoeker] zelf;
- het naast zich neer leggen van de e-mail van 26 augustus 2024 van [verzoeker] gericht aan de VvE, waaruit volgt dat [verzoeker] niet langer wil dat zijn zaak bij de rechtbank Amsterdam wordt behandeld, welke e-mail [gemachtigde] in zijn zaak ter kennis heeft gebracht van de rechter;
- de rolmededeling van 14 november 2024 waarin [verzoeker] is opgeroepen voor een gelijktijdige behandeling met de zaken van [gemachtigde] en [naam 1] , die al waren aangevangen, hetgeen strijdig is met het beginsel van hoor en wederhoor, terwijl bovendien geen sprake was van een exploot van oproeping;
- het pas op 14 november 2024 plotseling ‘ergens vandaan pakken’ van de conclusie van antwoord/eis in reconventie van [verzoeker] , en dit stuk, dat feitelijk is komen te vervallen, naar de VvE te sturen;
- dit alles doet vermoeden dat de rechter een persoonlijke agenda heeft.

4.De schriftelijke reactie van de rechter

De schriftelijke reactie van de rechter luidt als volgt:

Naar aanleiding van het wrakingsverzoek van de heer [gemachtigde] , namens de heren [verzoeker] / [bewindvoerder] d.d. 2 december 2024 kan ik u als volgt berichten.
De mondelinge behandeling in de zaak tussen de VvE en de heer [verzoeker] zou op dezelfde zitting plaatsvinden als die van [gemachtigde] en [naam 1] . Het gaat om hetzelfde feitencomplex, dezelfde eiseres, dezelfde gemachtigde van eiseres, maar een andere gedaagde. Ook de zaak tegen [verzoeker] (die in persoon procedeerde) is verwezen vanuit Haarlem naar de rechtbank Amsterdam. In dat verwijzingsvonnis d.d. 24 juli 2024 staat vermeld dat een van partijen de ander bij exploot moet oproepen om op de rol te komen. Dat is niet gebeurd, reden waarom de zaak van [verzoeker] niet gelijktijdig met [gemachtigde] en [naam 1] mondeling kon worden behandeld in augustus 2024. De zaak lag dus stil, in afwachting van het uitbrengen van een exploot door één van partijen.
Om onnodige kosten en verdere vertraging in de behandeling te voorkomen, en vragen van [verzoeker] over de voortgang van de procedure te beantwoorden, is er op 14 november 2024 een rolmededeling (productie 9 bij het wrakingsverzoek) uitgegaan, waarin partijen zijn geïnformeerd over de voortgang van de procedure. In die rolmededeling is bepaald dat de mondelinge behandeling inzake [verzoeker] plaats zal vinden op 16 december 2024, tegelijk met de voortgezette behandeling van de zaken van de VvE tegen [gemachtigde] en [naam 1] .
Nu ik in de onderhavige zaak ben gewraakt, is de zaak geschorst en zal de mondelinge behandeling in de zaak [verzoeker] geen doorgang vinden. Partijen hebben daarvan bericht ontvangen bij brief van 10 december 2024.
Ik wil er nog op wijzen dat de heer [gemachtigde] zich (pas) op 1 december 2024 heeft laten machtigen door de heren [verzoeker] , ruimschoots nadat uw kamer uitspraak heeft gedaan in de zaken [gemachtigde] en [naam 1] , te weten op 23 oktober 2024.
Het heeft er daarom alle schijn van dat deze partijen erop uit zijn de VvE en de voortgang van de zaken te frustreren. Dat blijkt uit de vorige wraking, die is afgewezen, met de bepaling dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen, maar ook uit het feit dat degene die het eerdere wrakingsverzoek deed dat is afgewezen, de heer [gemachtigde] , zich nu, op de valreep, heeft gesteld als gemachtigde van [verzoeker] . [verzoeker] kon nog wraken, dus wordt daarop ingezet. Dat geeft te denken, zeker nu ik [verzoeker] juist tegemoet ben gekomen door zijn zaak ook op 16 december te laten behandelen.
Voor het overige verwijs ik naar hetgeen ik heb opgemerkt in de zaken [gemachtigde] en [naam 1] . Tot slot wijs ik er op dat in deze zaak van [verzoeker] (anders dan in de zaken [gemachtigde] en [naam 1] ) nog geen mondelinge behandeling heeft plaatsgehad. Hoe ik in dat verband blijk zou hebben moeten geven van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid ontgaat mij volledig.

5.De schriftelijke reactie van verzoeker op het verweer van de rechter

De schriftelijke reactie van de rechter bevestigt volgens verzoeker de (schijn van) partijdigheid en heeft ertoe geleid dat verzoeker bij brief van 18 december 2024 zijn wrakingsverzoek als volgt heeft aangevuld:
- de bewoordingen dat [gemachtigde] zich heeft ‘
laten machtigen’, ‘
ruimschoots’ na de wrakingsbeslissingen van 23 oktober 2024 houden een verdachtmaking en een beschuldiging in en geven een verkeerde voorstelling van zaken;
- ook de bewoording “
Het heeft er daarom alle schijn van dat deze partijen erop uit zijn de VvE en de voortgang van de zaken te frustreren” is een onverbloemde beschuldiging die blijk geeft van partijdigheid van de rechter;
- ook de bewoording ‘
op de valreep’ impliceert een persoonlijke beschuldiging aan het adres van de gemachtigde van verzoeker;
- hetzelfde geldt voor de bewoording: “
[verzoeker] kon nog wraken, dus wordt daarop ingezet”;
- de gevolgtrekking “
Dat geeft te denken, zeker nu ik [verzoeker] juist tegemoet ben gekomen door zijn zaak ook op 16 december te laten behandelen” is onjuist omdat de rechter de wensen van verzoeker juist heeft genegeerd en de VvE is tegemoetgekomen in haar wens om kosten te besparen, terwijl het juist de VvE is geweest die de voortgang van haar eigen zaken heeft gefrustreerd door geen exploot uit te brengen aan het adres van verzoeker/ [verzoeker] ;
- de rechter gaat in zijn reactie niet in op de wrakingsgronden die zijn opgenomen in de brief van 2 december 2024, maar hij bevestigt wel dat het gaat om hetzelfde feitencomplex, dezelfde eiseres en dezelfde gemachtigde van eiseres; dit bevestigt dat de aanvankelijke grond voor wraking, dat buiten verzoeker om al een informant is gehoord, terecht is;
- ook de zin “
Hoe ik in dat verband blijk zou hebben moeten geven van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid ontgaat mij volledig” bevestigt dat de rechter in zijn reactie niet ingaat op de aanvankelijke gronden voor wraking.

6.6. De gronden van de beslissing

6.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
6.2
Het wrakingsverzoek van 2 december 2024 komt er in de kern op neer dat de rechter de rolmededeling van 14 november 2024 niet had mogen nemen. De wrakingskamer gaat niet over de juridische juistheid van die rolmededeling. De rolmededeling houdt een beslissing in over (het verdere verloop van) de procedure. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De omstandigheid dat de rolmededeling is genomen zonder dat verzoeker bij exploot is opgeroepen, zonder inachtneming van hoor en wederhoor en zonder verzoeker (de bewindvoerder van [verzoeker] ) op te roepen voor de mondelinge behandeling, is dan ook op zichzelf geen grond om de wraking gegrond te achten.
6.3
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er evenzeer tegen dat de motivering van de beslissing grond kan vormen voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Van dat laatste is in dit geval sprake en dat wordt hieronder toegelicht.
6.4
In de rolmededeling heeft de rechter overwogen dat beide partijen afzonderlijk van elkaar hebben verzocht om de zaak op de rol te plaatsen en dat daarom bij uitzondering uit praktische overwegingen daartoe wordt overgegaan. Vaststaat echter dat alleen de VvE hierom heeft verzocht. In het verweer motiveert de rechter zijn beslissing in de rolmededeling nader en reageert hij op het wrakingsverzoek. Hieruit kan worden afgeleid dat de rechter de beslissing heeft genomen “om onnodige kosten en verdere vertraging in de behandeling te voorkomen en vragen van [verzoeker] over de voortgang van de procedure te beantwoorden”. De vragen van [verzoeker] waren op dat moment echter al beantwoord in de e-mails van de griffier van 14 augustus 2024, te weten dat één van partijen eerst bij exploot opgeroepen diende te worden. Vaststaat dat dat niet is gebeurd. [verzoeker] heeft vervolgens voorafgaande aan de mondelinge behandeling van de zaken van [naam 1] en [gemachtigde] op 22 augustus 2024 weliswaar een conclusie van antwoord en een eis in reconventie genomen, maar dit was volgens verzoeker voor de zekerheid in verband met de acht- en tiendaagse termijnen. Dit waren geen vragen aan de rechter. Conclusie is dan ook dat op het moment van het nemen van de rolbeslissing op 14 november 2024 geen vragen van verzoeker voorlagen. Verder geldt dat op dat moment de zaak van [verzoeker] nog steeds niet (bij exploot) op de rol was aangebracht. De rechter heeft dus enkel op verzoek van de VvE deze beslissing genomen en heeft over dat verzoek verzoeker niet gehoord. Deze beslissing kan daarom niet zijn genomen om vertraging in de procedure van [verzoeker] te voorkomen, want de zaak tegen verzoeker was op dat moment nog steeds niet aanhangig. Hoewel voorstelbaar is dat bij de rechter door het indienen van de conclusie van antwoord en eis in reconventie door [verzoeker] in augustus 2024 de indruk was gewekt dat ook [verzoeker] wenste dat zijn zaak mondeling zou worden behandeld, wordt deze indruk door de akte in de zaak [gemachtigde] van 14 november 2024, die ook bij deze rechter in behandeling was, teniet gedaan. Daarin heeft [gemachtigde] onder de aandacht van de rechter proberen te brengen dat verzoeker niet langer prijs stelt op gezamenlijke behandeling. Ook al is dit niet dezelfde zaak, het is wel de zaak waarmee de zaak van verzoeker gezamenlijk zou worden behandeld volgens de rolmededeling. Tot slot geldt dat de mondelinge behandeling van de zaken [naam 1] en [gemachtigde] reeds was aangevangen, waarbij [verzoeker] niet aanwezig was en waarvan verzoeker op de hoogte was; [verzoeker] zat immers op de dag van de eerste zitting op de gang. De beslissing tot gezamenlijke behandeling betrof dus een mondelinge behandeling van de (nieuwe) zaak van verzoeker met een voortzetting van de reeds aangevangen behandeling van [gemachtigde] en [naam 1] op eenzijdig verzoek van de VvE, waarin de gemachtigde van de VvE en een informant buiten aanwezigheid van [verzoeker] inhoudelijk in soortgelijke zaken reeds waren gehoord.
6.5
Tegen deze achtergrond wekt de reactie van de rechter dat “deze partijen erop uit zijn de VvE en de voortgang van de zaken te frustreren”, de objectieve schijn van partijdigheid. Bij (de gemachtigde van) verzoeker kan hierdoor objectief de indruk zijn gewekt dat de rechter de rolmededeling – waarin een eenzijdig verzoek van de VvE is ingewilligd dat geen basis heeft in het procesrecht – heeft genomen omdat hij de VvE wilde helpen om een eind te maken aan het frustreren van de voortgang van de zaken door de gemachtigde van verzoeker/ [verzoeker] . Het verzoek tot wraking zal daarom worden toegewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking toe.
Aldus gegeven door mrs. W.M. de Vries, voorzitter, en L. van Berkum en
S. Djebali, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2025.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.