In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een terbeschikkinggestelde, geboren in 1971. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die strekte tot verlenging van de TBS met één jaar, afgewezen. De terbeschikkingstelling was eerder opgelegd na bewezenverklaring van de misdrijven belaging en bedreiging, en was voor het laatst verlengd op 10 oktober 2023. Tijdens de zitting zijn de terbeschikkinggestelde, haar raadsman en de officier van justitie gehoord, evenals deskundigen, waaronder een psychiater en een reclasseringswerker.
De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een voortgangsverslag van GGZ Reclassering Inforsa en een advies van de psychiater. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de terbeschikkinggestelde lijdt aan een bipolaire I stoornis, die momenteel in volledige remissie is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het recidiverisico laag is, mits de terbeschikkinggestelde haar behandeling voortzet. De reclassering adviseerde om de TBS niet te verlengen, omdat de terbeschikkinggestelde goed ingebed is in zorg en er geen doelen meer zijn binnen het reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de terbeschikkinggestelde voldoende gemotiveerd is om haar behandeling voort te zetten en dat de huidige zorgstructuur voldoende bescherming biedt tegen delictgevaar. Daarom is besloten de vordering tot verlenging van de TBS-maatregel af te wijzen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor het Openbaar Ministerie.